Samuel Abraham Knegje is de zoon uit het huwelijk van Abraham Knegje en Leentje Knegje-Knegje. Naast Samuel Abraham krijgt het echtpaar nog elf kinderen. Drie kinderen uit het gezin sterven als baby.
De kinderen Eliazer, Betje, Anna, Levie en Carolina worden gedurende de oorlog omgebracht. De dochters Jetta, Eva en Roosje overleven de oorlog.
Samuel Abraham woont de eerste jaren in zijn geboortestad Den Haag waar zijn vader zijn geld verdient als tagrijn, oftewel handelaar in tweedehands scheepsbenodigdheden. Daarna is zijn vader onder meer fruithandelaar, lompensorteerder en kleermaker. Het gezin verhuist begin twintigste eeuw achtereenvolgens naar IJsselstein, Woerden en Gorinchem. Tenslotte keert het terug naar de hofstad. Hier worden de laatste vijf kinderen uit het gezin geboren.
Het gezin Knegje lijkt weinig voorspoed te kennen. Verschillende kinderen verblijven voor kortere of langere tijd in een inrichting of opvangtehuis, waaronder de Bergstichting in Laren (een tehuis voor uithuisgeplaatste kinderen, waarbij de ouders uit de ouderlijke macht zijn gezet) en de S.A. Rudelsheimstichting in Hilversum (een instelling voor verstandelijk beperkte Joodse kinderen). Een jaar waarin aantoonbaar veel gebeurt is 1911, het gezin woont dan in Dordrecht. De moeder van Samuel Abraham verhuist dat jaar naar Den Haag, zijn vader naar Amsterdam en hijzelf met vier zusjes naar de Bergstichting. Samuel Abraham is dan negen jaar. Zijn broertje Eliazer en zusje Betje vertrekken pas in 1912 uit Dordrecht, respectievelijk naar Amsterdam en Den Haag.
Op negentienjarige leeftijd wordt Samuel Abraham in het leger ingelijfd bij het onderdeel infanterie. In het militieregister staat dat hij dan in de Bergstichting in Laren woont. Het register vermeldt ook dat hij 1 meter 58 lang is, heeft geleerd voor tuinman en nu nog leerling-tuinman is. Het is zeer aannemelijk dat hij deze opleiding heeft gevolgd bij de Bergstichting; de stichting leidt veel jongeren intern op in dit vakgebied.
In februari jaar 1926 woont Samuel Abraham intern in het Apeldoornsche Bosch, waar hij werkt als hulpportier. Hij heeft dan net Laren verlaten. Het is aannemelijk dat Samuel Abraham tot ongeveer zijn eenentwintigste bij de Bergstichting heeft gewoond en aansluitend in het Noord-Hollandse dorp een andere verblijfplaats heeft gevonden.
Al na een paar weken vertrekt hij naar Den Haag, maar al snel keert hij terug naar Apeldoorn, waar hij opnieuw werkt bij de Joodse psychiatrische inrichting, ditmaal als huisknecht. Hij woont dan in het centrum, in de Hoofdstraat, op nummer 45 (in een hotel of pension). Maar hij wordt ook genoemd als inwonend bij meneer Gruijs, die net als hijzelf uit Den Haag naar Apeldoorn is gekomen (Radiumweg). Salomon Abraham woont later hier in Apeldoorn samen met zijn vader (geregistreerd als borstelmaker) en vier van zijn zussen (Jetta, Eva, Roosje en Betje, aan de Staalweg, op nummer 40). Ook hier valt op dat het gezin niet compleet is. Hoewel zijn ouders tot aan hun dood (in bezet Polen) formeel gehuwd lijken te zijn gebleven, woont de moeder niet bij het gezin in Apeldoorn.
Samuel Abraham is in de jaren dertig een tijd lang lid van de damvereniging ’De Dam’. Hij doet enkele keren mee aan zogenaamde ‘gong wedstrijden’, waarbij elke tien seconden op de gong wordt geslagen. Binnen deze tijdspanne moet de speler die aan de beurt is een zet doen; tijdsdruk wordt hierdoor een extra spelelement.
Meneer Gruijs verhuist tweemaal met de inwonende gezinsleden Knegje. Het eerste nieuwe adres is Fluitersweg 10. De vader van Samuel Abraham woont enkele korte periodes bij zijn kinderen in, op de andere momenten woont hij in Rotterdam. Vanuit dit adres vertrekt meneer Gruijs en dan wordt Jetta, de zus van Samuel Abraham, het ‘hoofd van het gezin’. Jetta trouwt in 1932 met Johan Bekamp en de bruidegom voegt zich op het adres waar Samuel Abraham nog woont. Kort na het huwelijk van Jetta verhuist iedereen mee naar Anklaarseweg 70. Ondertussen wordt Samuel Abraham geregistreerd als tuinknecht, mogelijk werkt hij in dienst van, of samen met zijn zwager Johan.
Samuel Abraham wordt op onbekende datum ingeschreven als inwonend bij het Joodse gezin van Emanuel en Dina de Vries, Ugchelseweg 77. Vermoedelijk gebeurt dit al in 1932 (op het moment dat zijn zus en zwager Apeldoorn verlaten), maar in ieder geval vindt de verhuizing plaats voor april 1934 (gebaseerd op inschrijvingen in deze periode die onder de regel met zijn naam in het bevolkingsregister staan vermeld). Op dit adres woont vanaf maart 1938 ook Jacob Groenberg (1899-1941). Met het gezin De Vries, en met Jacob Groenberg, verhuist hij in maart 1940 naar Tutein Noltheniuslaan 32. Korte tijd later overlijdt zijn hospes, Emanuel.
Op het moment dat in Nederland de oorlog uitbreekt, zijn er nog twee broers en zes zussen van Samuel Abraham in leven. Het echtpaar bestaande uit Meijer Pijpeman (1905-1943) en Maria Pijpeman-Kokernoot (1909-1943) nemen ook hun intrek in dat pand in de Tutein Noltheniuslaan. Het adresboek van Apeldoorn van medio 1941 noemt Samuel Abraham als huisknecht. In de editie van het daaropvolgende jaar is hij banketbakker.
Samuel Abraham verhuist mogelijk al kort na mei 1941 naar het adres: Ruimzichtlaan 1. Dit is het enige adres dat op zijn registratiekaart genoemd wordt, het adres Tutein Noltheniuslaan 32 wordt dus niet genoemd. Echter staat in het adresboek van Apeldoorn bij de uitgave van mei 1942 nog wel zijn voormalige adres genoemd. Zijn persoonskaart is niet teruggevonden, en biedt om die reden ook geen uitsluitsel.
Ook aan de Ruimzichtlaan is hij inwonend.
Samuel Abraham wordt in een werkkamp vastgezet, waar hij in het kader van een werkverschaffingsproject arbeid heeft moet verrichten. Waar en wanneer is nu niet meer na te gaan. Hij wordt op 2 oktober 1942 geregistreerd in Kamp Westerbork, het betreft de fase waarin ongeveer tienduizend Joodse mannen vanuit verschillende werkkampen naar dit kamp worden doorgestuurd. Nog dezelfde dag wordt hij met 1013 anderen naar ‘het Oosten’ gedeporteerd, onder wie Levie Joseph Kats (1918-1943). Het betreft het eerste transport dat vertrekt vanuit het doorgangskamp zelf. De trein heeft als eindbestemming Auschwitz.
Tachtig kilometer voor het vernietigingskamp stopt de trein in Kosel om een deel van de gedeporteerden uit te laten stappen. Samuel Abraham valt in de doelgroep die de Duitsers uit de trein halen. In totaal worden ongeveer 300 mannen gedwongen de trein te verlaten. Samuel Abraham komt, mogelijk via andere werkkampen, terecht in het werkkamp Schoppinitz (nabij Katowice, in bezet Polen). Vanuit dit werkkamp wordt gewerkt aan de spoorlijn Berlijn-Krakau. Een getuigenis, opgetekend in het boek van L. de Jong beschrijft: ,,Handschoenen hadden we er niet… Er moest hier gewerkt worden, al kleefde het ijzer als het ware aan je handen van de kou”. En: ,,Het kwam voor dat de Joden die hier werkten, zich uit wanhoop voor een locomotief of trein wierpen”. Samuel Abraham heeft als overlijdensdatum de bij wet vastgestelde datum van 28 februari 1943. Hieruit is op te maken dat de exacte sterfdatum onbekend is en ook dat hij tot aan zijn dood dwangarbeid heeft moeten verrichten.
De twee broers en drie zussen die voor de oorlog nog in leven waren, worden gedurende de oorlog omgebracht (zus Betje wordt met het beruchte Apeldoornsche Bosch-transport gedeporteerd). De zussen Jetta, Eva en Roosje overleven de oorlog.
Bronnen: Gemeentearchief Den Haag, Stadsarchief Amsterdam, Regionaal Archief Gorinchem, Joods Amsterdam, stolpersteine Dordrecht, Heldense dam- en schaakvereniging. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).
9 oktober 2021