Addition

Het Kinderhuisje aan de Drift in Laren

info: Aaldrik2001@yahoo.com

By: aaldrik

Ansichtkaart van Oma Brandel uit Rotterdam (collectie M.Folmer)

Erica was in de zomer van 1938 op zomerkamp in het Kinderhuisje van de dames Simonis in Laren. Op deze manier had Erica voldoende speelkameraadjes en kon ze heerlijk met de andere kinderen buitenspelen. Dit weten we van de ansichtkaart die haar grootouders Lotte en Arie Brandel aan haar sturen.

Erica Charlotte Brandel en haar zusje Jacqueline (*1936) zijn de dochters van Eduard Brandel (*1896) en Anne Else Rosenthal (*1909). Ze woonden in de Groningschestraat in Scheveningen.[1] Vader werkt als accountant bij BPM. Moeder Anna werkte als Chef Levensmiddelenbedrijf en was vanaf 9-8-1942 als medewerkster verbonden aan de Joodse Raad voor de inzameling van kleding. Ze waren liberaal Joods.

Toen in de jaren 30 het leven in Duitsland voor veel joden ondragelijk werd, kwamen de ouders van Anna, Gustav Rosenthal en Ida Schönenberg, naar Scheveningen en gingen bij hun inwonen. Vanaf eind 1942 werd het grootste deel van de Scheveningse bevolking geëvacueerd i.v.m. de bouw van de Atlantikwall. De familie Brandel vond onderdak in de Scheldestraat nr. 14.[2]

De kaart die op 20-8-1943 door haar Rotterdamse grootouders, Lotte en Arie Brandel, werd verstuurd, is eerst geadresseerd aan pension Zonnehoek aan de Tafelbergweg 10 en daarna naar het Kinderhuisje aan de Drift 27.

‘Lieve Erica, Vind je het prettig met de Kinderen te spelen en te gaan wandelen.

Kom je nog eens naar Rotterdam? Vele kusjes lieve schat van je oma Lotte.

Vind je dat kindje mooi op de kaart? [3]

Dag Erica, veel plezier, speel maar goed met de kinderen. Opa Arie.[4]

Het gezin Brandel is tijdelijk gesperrt, omdat vader vanaf 19-5-1941 werkzaam is als Chef Bureau Documentatie aan de Molenstraat 61. Vanaf 9-8-1942 is hij werkzaam voor de Joodse Raad. Het gezin wordt op 22-4-1943 naar concentratiekamp Vught gestuurd. Terwijl vrouw en kinderen in het kamp blijven moet vader Eduard werken in het Aussenkommando Moerdijk (no. 54, barak 6, lijst 29-5-1943). Ze worden ingezet bij het graven van tankvallen in Zuid-Holland en het Westelijk deel van Noord-Brabant. De vrouwen en kinderen van deze groep dwangarbeiders worden –zonder dat hun mannen er weet van hebben- op 7-6-1943 naar kamp Westerbork afgevoerd. Philip Mechanicus schrijft hierover in zijn dagboek ‘In Depot’: ‘Emoties als zelden is voorgekomen: de schoonmaaksters kwamen vanmorgen snikkend de(zieken-) zaal binnen, mannen briesten: dat is wel het vuilste dat wij hebben meegemaakt. Een zwakke kwalificatie voor al datgene wat men hier op Westerbork alléén al heeft beleefd. De zaal is in zulke omstandigheden arm. Midden in de nacht, tegen half vijf, is een transport van zeventienhonderdvijftig Joden in veewagens aangekomen: op een honderd mannen na, niet anders dan berooide vrouwen met haar kinderen en zuigelingen. Vrouwen en kinderen van mannen, die aan de Moerdijk te werk zijn gesteld bij het opwerpen van verschansingen en die van de Duitse autoriteiten de verzekering hadden gekregen, dat hun vrouwen niet naar het Oosten op transport zouden worden gesteld. De vrouwen gáán dinsdag a.s. op transport naar het Oosten. Zij kwamen broodmager, geradbraakt aan, na een reis van tien uur. Ze spuwden vuur en vlam over de gemene behandeling in Vught, de afmatting en de vernedering: des morgens om vier uur op, half vijf appèl, tot zes uur staan, half zeven aan het werk, vaak met honden achter zich aan; met een uur schafttijd tot ’s-Avonds half zeven, soms half acht. Onder de babies zijn verscheidene zieke, roodvonk en mazelen: op mijn zaal is een baby, een krullenbol van nog geen jaar, tussen de andere kinderen neergelegd. ‘Polizeilicher Arbeitseinsatz’, hoont men. Er sterven in Vught gemiddeld vier baby’s per dag. Algemene belangstelling en vertedering. De gehele nacht hoort men de laatste dagen stemmen van kinderen, die vaak in hun bedden stoeien. Zij zijn gedoopt: ‘de galerij der kleine roofdieren.’ De kindersterfte is groot; een kind per dag: longontsteking, roodvonk, ingewandstoornissen komen veel voor. Het klimaat is ruw, de accommodatie slecht, het besmettingsgevaar groot, de voeding ondoelmatig. De zorg van de dokters is uitnemend, maar het sociale milieu is erbarmelijk, de verzorging van de kinderen laat veel te wensen, in het bijzonder van de baby’s, de hygiënische toestand fataal. De vrouwen missen vaak de hulp en steun van de man, de nodige hulpmiddelen. (Dinsdag, 8 juni 1943) …vanmorgen vroeg hebben zij het consigne gekregen zich voor transport naar het Oosten gereed te maken, en om elf uur zijn zij, in beestenwagens, vertrokken.’ Moeder en kinderen Brandel worden vrijgesteld van dit transport. Vermoedelijk omdat ze oud-medewerkers van de Joodse Raad zijn. Bijna ’n maand later, op vrijdag 2 juli 1943 komen de mannen van Moerdijk binnen: ‘Gisternacht is een transport van zestienhonderd man uit Vught aangekomen, elfhonderd uit het kamp, vijfhonderd man van de Moerdijk. Dertig personen werden bij aankomst in het ziekenhuis opgenomen. Het transport kwam zonder bagage aan, slechts met de kleren die men aan het lijf had, als landlopers. De mannen van de Moerdijk zijn zij van wie de vrouwen een paar weken geleden werden doorgezonden naar Polen. Zij zeggen: wij hebben het aan de Moerdijk kunnen bolwerken, ook al moesten wij zwaar werken, en als wij naar Polen op transport gaan, zullen wij de paar maanden dat de oorlog nog duurt, ook nog wel volhouden. Velen zien er slecht uit….Drie weken later gaat het weer samengekomen gezin Brandel op transport naar het Oosten. ‘Alle transporten zijn verschrikkelijk. Telkens weer is het hartverscheurend….Maar in de verschrikkelijkheid zit crescendo: deze keer werden in het transport zwangere vrouwen in de zevende en achtste maand, en kinderen met roodvonk van acht dagen opgenomen, in goederen- en beestenwagens. Tot dusver had men deze categorieën de ellende van een hachelijk transport bespaard. Zeker niet uit humanitaire overwegingen: maar omdat er nog geen bepaalde haast zat achter hun transport. Ze zijn nu blijkbaar ten offer gevallen aan de wens, zoveel mogelijk schoon schip te maken. 15 juli was de datum, waarop Nederland zo goed als Judenrein moest zijn. Hier is 15 juli en het quotum van negentig duizend Joden, dat Hitler had geëist, is geleverd…Onder hen bevonden zich zo goed als alle leraren, die op Westerbork les gaven. Het was verschrikkelijk voor de vrome Joden, omdat een aantal bekende Nederlandse rabbijnen in het transport opgenomen was. Het was verschrikkelijk omdat het snikheet was. Het was waarschijnlijk psychisch gesproken wel het ellendigste transport, ooit van Westerbork naar het Oosten vertrokken.’[5]

Drie dagen later, op 23-7-1943, wordt het gezin Brandel met de grootouders Rosenthal samen bij aankomst in Sobibor vermoord.

 

[1] www.joodserfgoedrotterdam.nl/james-brandel dd. 20-3-2021

[2] www.openjoodsehuizen.nl/Groningschestraat 30

[3] Oma Lotte Brandel, Walenburgerweg 80 te Rotterdam (Charlotte Wolf *Tiel 16-6-1871,  R’dam 21-2-1950).

[4] Opa Aron Brandel (*R’dam 5-6-1867, A’dam 22-3-1943). Aan de poststempels te zien werd de kaart eerst abusievelijk naar het verkeerde kinderpension gestuurd, ging het retour naar Rotterdam en werd het opnieuw verzonden, nu naar het juiste adres.

[5] Mechanicus, In Depot, woensdag 21 juli 1943