Inleiding en verantwoording
Mozes Gobitz is de vader van Carla Gobitz. Carla is door mij geïnterviewd in 2010 voor de website Het Geheugen van Oost. Naar aanleiding van dit interview heeft zij mij gevraagd om na te gaan hoe het zat met haar familiegeschiedenis. Zo heb ik voor haar onder andere een beperkt stamboomonderzoek gedaan naar de achtergrond van haar moeder. Daarnaast heb ik voor haar bij het Stadsarchief Amsterdam de dossiers opgevraagd van haar familie. Zo heb ik de dossiers van haar grootmoeder Judith Wagenaar – Zomerplaag (zeer klein), haar oom Salomon Pront en ook dat van haar vader mogen inzien en bestuderen. Het gaat hier om de dossiers van Het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijken Steun (verder: Bureau M.S.).
Deze dossiers zijn alleen op aanvraag beschikbaar en alleen met toestemming van de nabestaanden. Voor meer informatie, zie: Archief van de Gemeentelijke Sociale Dienst en Rechtsvoorgangers.
Het verhaal is daardoor meer een kroniek dan een verhaal, hoewel het een het ander niet uitsluit, hoeft uit te sluiten.
Familie en achtergrond
Mozes Gobitz is geboren op 26 oktober 1899. Hij is het vierde kind van Jacob Gobitz en Judith Nunes Vas. Na hem worden er nog drie kinderen geboren.
Mozes wordt geboren in de Blasiusstraat, op nummer 122 III. Een paar maanden later verhuist het gezin naar de Joden Houttuinen. In 1905 verhuist het gezin terug naar de Blasiusstraat. Daarbij moet worden opgemerkt dat het gezin telkens op meerdere adressen (huisnummers) woont.
Verhuizen deed men vroeger niet altijd uit luxe, vaak lag armoede ten grondslag aan het verhuizen. Gezinnen kregen te maken met werkloosheid en of huurachterstanden. Soms was een verhuizing de enige oplossing, verhuizen naar een woning met een lagere huur, of woningen die werden aangeboden met twee weken huurvrij bijvoorbeeld.
Waarom de ouders van Mozes verhuisden, is niet bekend. Zijn vader, Jacob Gobitz, werkt als diamantbewerker bij de firma Asscher. In 1923 wordt Jacob genoemd in het dossier van zijn zoon, hij verdient op dat moment ƒ 58, -- per week. Voor die tijd een zeer behoorlijk bedrag. Het gaat hier overigens om het eerste deel van het dossier van Mozes Gobitz. In 1923 gaat het dan nog om het “Burgerlijk Armbestuur, Afdeling Huiszittende Armen, Weduwenhof en Armenhuis” (= de voorloper van Bureau M.S.).
De Militie
Als Mozes 18 jaar oud is, wordt hij gekeurd voor de militie. De keuringsdatum is op of kort voor 6 juni 1918 (6 juni is de datum v/d uitspraak). Meerdere malen kom je gezichtskenmerken tegen, helaas is dit hier niet het geval. Wel wordt zijn lengte genoemd, hij is 1 meter 62 en wordt dus goedgekeurd. Op 8 augustus 1918 gaat hij in dienst bij de 5e R.I. 2B2C 1e ged. Hoe lang hij heeft moeten dienen, is mij niet bekend. Gemiddeld dienden de militieleden één tot anderhalf jaar. Op 30 september 1922 gaat Mozes met Groot Verlof. Helaas is de website van en over de militieregisters uit de lucht, maar voor meer informatie over wat de militie nu precies inhield, verwijs ik naar de website van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis.
Het gezin van Mozes Gobitz
Mozes staat in 1923 moment ingeschreven in de Blasiusstraat 92, met de bijzondere aantekening ‘zolder’. Zijn ouders en drie nog thuiswonende kinderen wonen overigens op 92 II. Mozes is inmiddels getrouwd op 20 juli 1921 (in Zaandam) en wel met Dina Wagenaar.
Dat de vader van Jacob wordt genoemd, heeft te maken met een aanvraag van 22 januari 1922 ‘om hogere steun wegens gezinsvermeerdering’. Dit blijkt uit het Formulier van Inschrijving ‘voor de Commissie voor Steunverleening aan “uitgetrokken” sigarenmakers’. Voor meer informatie over deze Commissie verwijs ik graag naar Het Stadsarchief Amsterdam.
Een jaar later wordt ook een dossier opgemaakt door het ‘Burgerlijk Armbestuur’.
Uit het Formulier van Inschrijving blijken twee zaken. De eerste is logisch, Mozes werkt (of heeft gewerkt) als sigarenmaker en wel bij de firma Broekman & De Hondt. Het tweede is dat Mozes lid was van de Nederlandsche Sigarenmakers- en Tabaksbewerkersbond
Heel erg lang zal hij geen lid zijn geweest. Op 23 april 1923 laat de vakbond weten dat Mozes geen lid meer is. Waarom melden zij dit? De aanleiding is een verzoek van het Burgerlijk Armbestuur. Zij willen namelijk weten of Mozes nog in aanmerking komt voor een crisisuitkering. Dit soort uitkeringen werd verstrekt door de vakbonden. De lengte van de uitkering hing af van het aantal gewerkte jaren en de hoogte van het loon. Mozes verdiende in 1921 ƒ 32, -- per week. Uit de gegevens blijkt dat Mozes een uitkering van zijn vakbond kreeg van ƒ 18, -- per week.
Zodra die termijn is verstreken, zodra de werknemer is ‘uitgetrokken’, kan hij een aanvraag voor steun doen bij, in dit geval, het Burgerlijk Armbestuur.
Er wordt dan gekeken naar de huiselijke situatie. Uit het Rapport (van de Commissie Steunverleening “uitgetrokken” Sigarenmakers) dat is opgemaakt, blijkt verder dat er geen huur hoeft te worden betaald.
Daarna volgt een handgeschreven verklaring (Indruk en Bijzonderheden) die vol staat van afkortingen, al dan niet bestaande:
“De man werkte tot 17 Dec. Broekman & De Hondt en dacht toen weer in aanmerking te komen voor regl. uitkeering, doch kan pas na 1 januari 1922 daarvoor recht doen gelden. Een wachtweek tot 24 Dec. Deze week werkt de man ook weer een dag en zal vermoedelijk ƒ 5,50 verdienen. M.i. loonbewijs a/de organisatie voorteleggen. De vrouw wordt thans verpleegd in de Camperstr. En komt vermoedelijk as. Maandag thuis.
Man heeft de zolder gekregen, zonder huur te betalen en voert volgens opgave eigen huishouding. De ouders van de man bewonen de 1ste etage.”
Het eerste kind en de steunverlening
Hoewel nogal kort, leert dit stukje tekst ons dat het gezin inderdaad op zolder woont, dat zijn vrouw Dina is bevallen en wordt verzorgd in de Camperstraat. Hier zat, op nummer 17, de vroedvrouwenschool waar op 23 december 1921 Dina is bevallen van dochter Judith. Op de achterzijde van genoemd rapport staan nog enkele aantekeningen. Het zijn zeer korte krabbels, maar in ieder geval blijkt uit deze aantekeningen dat het gezin ƒ 14,-- per week (crisis)steun krijgt en dat dit voorlopig wordt voortgezet. In augustus 1922 is Mozes weer aan het werk gegaan!
Dit blijkt ook uit een nieuw rapport van het Burgerlijk Armbestuur van 2 mei 1923.
Onder het kopje: ‘Wat is U bekend van het tegenwoordig gedrag van dit gezin, wat van de vroegere levenswijze?’, schrijft een ambtenaar het volgende:
“Aanvrager is sigarenmaker van beroep, was bij diverse werkgevers werkzaam. ‘t laatst b/d fa. Broekman, de Hondt tot 17 Dec. 21 tegen een loon van ƒ 32 pw. Daarna kwam hij werkzaam als broodbezorger b/d fa. v. Straten v. Woustr tegen een loon van ƒ 22,-- pw, in Jan. ’23 werd hij aldaar ontslagen en nam toen een broodwijk waar voor zijn zwager Wagenaar, destijds eveneens werkzaam bij de fa v. Straten, doch drijft thans een zaak Amstelkade 45. Hij verdiende hier eveneens ƒ 22,50 pw. Door geringe omzet kon zijn zwager hem niet langer in dienst houden en kwam aanvrager voor ± 4 weken zonder. De man is zonder verdiensten. Het gezin eet meermalen bij ouders v/d man, doch financieel steunen zij hem niet. M.i. is de vader niet in staat eenige steun te verleenen.
Volgens bijgaand bewijs heeft de man geen recht op steun van organisatie op crisissteun, geen lid meer.”
Het genoemde bewijs bestaat uit een kort briefje, gedateerd op 30 april 1923, en is hoogstwaarschijnlijk geschreven door de vakbond. Hoogstwaarschijnlijk omdat er geen officieel briefpapier is gebruikt!
Het oordeel van de ambtenaar is in ieder geval dat hulp gewenst is. Hij doet ook het voorstel om het gezin met ƒ 9,-- per week te steunen. Dit voorstel wordt overgenomen met de aanvulling dat hij per 5 mei 1923 moet gaan ‘stempelen’.
In deze situatie verandert eigenlijk niets, de steun wordt voortgezet tot in september 1923. Wel wordt nog vermeld dat ‘de vrouw’ in verwachting is van haar tweede kind.
In oktober van 1923 wordt een nieuw rapport opgemaakt. De aanleiding is het verzoek van Mozes Gobitz om ‘Kraambedeling’. Een duidelijke omschrijving van dit begrip is er niet. Maar kraambedeling is een voorziening vanuit de gemeente om mensen die behoeftig zijn te steunen indien er sprake is van ‘gezinsvermeerdering’.
Vanzelfsprekend moet dit worden beoordeeld door de betreffende instantie. In 1923 is dit nog steeds het Burgerlijk Armbestuur.
In de woorden van de ambtenaar:
“De vrouw zal t.h.t. in het ziekenhuis worden opgenomen. Aangezien men zelf niet voor de benoodigde luiermandsgoed heeft kunnen zorgen en men van kerkelijke zijde geen hulp kan verwachten (zie inliggend bewijs) is het m.i. gewenscht dezerzijds het gevraagde te verstrekken. Bij bespreking m/d ouders v/d man verklaarden zij zich bereid voor een gedeelte te zorgen.”
In bovenstaand citaat wordt gesproken over een ‘inliggend bewijs’, helaas ontbreekt dit bewijs in het dossier. Er wordt nog wel op teruggekomen, want bij navraag bleek dat ‘het Genootschap ter ondersteuning van behoeftige Ned. Isr. Kraamvrouwen’ zich alsnog bereid heeft verklaard om de benodigde luiermandsgoed (tegenwoordig zouden we spreken van babyuitzet) te verzorgen. Zie ook de afbeelding van een bon ter verstrekking van luiermandsgoed.
In een korte notitie, op een los briefje, geeft de ambtenaar aan dat de moeder van Mozes voor de luiers zal zorgen. Zij geeft aan dat zij nog ‘eenige hemdjes en navelbandjes’ heeft. De in eerdere instantie toegezegde kraambedeling wordt na deze mededeling ingetrokken.
De tweede zwangerschap
Op 4 december 1923 krijgt het Burgerlijk Armbestuur het advies om de steun te verhogen tot ƒ 10, --. Dit ondanks het feit dat ‘de man’ dezelfde week nog ƒ 5,-- heeft verdient met sneeuwruimen. De ambtenaar wijst erop dat de vrouw ‘hoogst zwanger’ is en elk moment kan bevallen. Dina bevalt dezelfde dag nog van Henriëtte.
In dit dossier, bij dit rapport, zit ook nog een bijzonder briefje, geschreven door Mozes Gobitz. Hij schrijft deze brief omdat hij gekort zou zijn op de ondersteuning.
In de brief schrijft hij ondermeer dat hij zelf zijn uiterste best doet om zijn gezin te ondersteunen. Helaas is de tijd tegen, er is geen werk in zijn beroep. Hij hoopt dat een ‘vorm van werkverschaffing’ hem kan helpen. Maar een bezoeker (zeg maar: Controleur van het Burgerlijk Armbestuur) heeft hem verteld dat de arbeidsbeurs in eerste instantie de georganiseerde helpt en indien de steun (door de vakbond?) is stopgezet.
Maar zo geeft Mozes aan: “…. wanneer mijn steun ophoud, ben ik den hongerdood gedoemd. Ik heb een vrouw en 2 kinderen dus u kunt begrijpen in welke situatie ik verkeer. Help een gezin uit den nood die toch al zoo zwaar gedupeerd is door de malaise.”
Daarna verklaart hij ook nog dat hij niets frauduleus heeft gedaan en alle veranderingen keurig heeft doorgegeven aan de bevoegde instanties.
Het is niet helemaal duidelijk waar het om gaat, maar het zou te maken kunnen hebben met het feit dat hij in april 1924 een ‘Tabaksvergunning’ heeft aangevraagd en gekregen. Hij kan zelfs een werkplaats huren. Helaas heeft hij onvoldoende financiële middelen om tabak te kopen.
Om een en ander (werkplaats en grondstof) te kunnen bekostigen, vraagt Mozes om minstens ƒ 35,-- handelsgeld. Maar dan merkt de ambtenaar het volgende op: “Beider ouders wonen in hetzelfde perceel en m.i. had zijn vader wel iets voor aanvrager kunnen doen. Het komt mij voor dat hij er nog wat uit wil slaan. M.i. afwijzen.”
Verhuizen, gezinsuitbreiding en een eigen Werkplaats
Het volgende dossier heeft als eerste datum 16 mei 1927. Dit dossier is van Het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijken Steun (Bureau M.S.) en beslaat de periode vanaf april - mei 1926 tot eind 1932.
Inmiddels is het gezin Gobitz verhuisd naar een andere woning, beter gezegd: het gezin verhuist meerdere keren. In eerste instantie naar de Vrolikstraat 48 (inwonend bij Tas), daarna in juli 1926 naar de Distelvoorstraat 21 (de eerste eigen woning) om in januari 1928 weer terug te keren naar de Blasiusstraat 85. In april 1930 gaat het gezin naar de Danie Theronstraat 9 III (bron: gezinskaart M. Gobitz).
Gedurende deze periode wordt het gezin uitgebreid met twee kinderen. In augustus 1926 wordt José Maurice geboren, in november 1932 Carla.
Nu ook voor het eerst de melding dat er huur (ƒ 3,25 per week) wordt betaald. Voordien woonde het gezin van Mozes huurvrij, het gezin woonde op zolder bij de ouders van Mozes. Mogelijk gaat het om de huur van de woning in de Distelvoorstraat (Amsterdam Noord). Zeker is het niet, er worden kort na elkaar vier verschillende bedragen genoemd (ƒ 3,25, ƒ 4,65, ƒ 7,10 en als laatste ƒ 6,80).
N.B. huren altijd per week!
Helaas is niet exact duidelijk om welke woningen het gaat.
Daarnaast is er de huur voor een werkplaats van ƒ 2,-- per week. Deze werkplaats zit in de Rapenburgerstraat 26.
Naast deze vaste lasten zijn er de wekelijkse uitgaven voor diverse fondsen voor een bedrag van ƒ 1,40. Je moet daarbij denken aan een vorm van ziekenfonds (later blijkt dat dit gaat om Ziekenzorg, opgezet door de Handwerkers Vriendenkring) en mogelijk om een begrafenisfonds. Dit bedrag zal later verminderen tot 50 cent per week. Wat Mozes heeft laten ‘vallen’, is helaas niet bekend, maar uit latere gegevens blijkt hij toch altijd verzekerd te zijn geweest via Ziekenzorg. Ziekenzorg is de verzekering opgezet door de Handwerkers Vriendenkring.
De huur van de woning in de Danie Theronstraat is ƒ 6,80 per week.
Handelsgeld
In zijn werkplaats in de Rapenburgerstraat 26 is hij nog steeds, of weer, werkzaam als sigarenmaker. Met zijn werk verdient hij zo rond de twintig gulden per week.
Op 27 oktober 1926 heeft Mozes aangeklopt bij het Bureau M.S. Omdat hij geen krediet meer kan krijgen en hij toch geld nodig heeft voor de inkoop van grondstoffen doet hij het verzoek om handelsgeld. Voordien heeft hij altijd hulp gekregen van zijn zuster Rachel. Rachel is werkzaam als kleermaakster / mantelstikster. Maar deze is sinds ‘kort’ getrouwd en begin mei bevallen van een kind. Rachel Gobitz is op 19 januari 1927 getrouwd met Hartog Overste. Op 19 april 1927 is zij bevallen van hun zoon Meijer. Hartog heeft enige tijd gewerkt als diamantslijper. Vanaf 1930 is hij echter werkzaam als marktkoopman.
Daaruit blijkt wel dat de gegevens zoals die door de ambtenaar worden genoteerd niet geheel kloppend zijn. Dit maakt het begrijpen van zijn teksten dan ook lastig. In ieder geval is wel duidelijk dat Rachel haar broer niet meer kan helpen.
Voor een advies over deze kwestie, het handelsgeld, heeft men zich gewend tot een zeker mijnheer Huijbers. Deze, verder onbekende, mijnheer geeft aan dat Mozes voor het aankopen van tabak ongeveer ƒ 35,-- nodig heeft.
De ambtenaar tekent aan dat Mozes door de toch wel beperkte inkomsten niet heeft kunnen sparen, vandaar dan ook dat hij zich wendt tot het Bureau M.S.
De ambtenaar schrijft tot slot: “De man leidt een hoogst fatsoenlijk bestaan.”
Wat is uiteindelijk dan het oordeel?
Bureau M.S. geeft aan dat de vader van ‘aanvrager’ als diamantbewerker ongeveer ƒ 70,-- per week verdient. Voor die tijd, 1927, een behoorlijk inkomen. Hij heeft echter als excuus dat hij het gezin van zijn gehuwde dochter onderhoudt. Rachel en haar man, met de pasgeboren baby, wonen namelijk bij hem in. Zijn schoonzoon, Hartog Overste, is nog in de leer als diamantbewerker en ‘geniet slechts enig zakgeld’. Niet alleen Rachel en haar gezin wonen in, er wonen meer familieleden (van zijn vrouw) voor korte of langere tijd in bij vader Jacob Gobitz in de Blasiusstraat 92 I.
Gezien al deze omstandigheden lijkt het de ambtenaar gewenst om een bedrag van ƒ 30,-- aan handelsgeld te verstrekken. Dit advies wordt aangevuld met de opmerking: ‘verhalen op vader’!
Uit een klein krabbeltje blijkt verder dat het Nederlands Israëlitisch Armbestuur een bedrag van ƒ 5,-- wil bijdragen.
Voor zover duidelijk krijgt Mozes het handelsgeld. Maar niet zonder zijn vader daarop aan te spreken. Uit een zeer korte aantekening blijkt dat er gedreigd is met een rechtszaak, via de kantonrechter. Maar vader Jacob Gobitz heeft inmiddels te kennen gegeven dat hij maandelijks ƒ 10,-- terug zal betalen met ingang van 15 april 1927.
Maar het blijft ploeteren voor Mozes, want in januari 1929 wendt hij zich opnieuw tot het Bureau M.S. voor handelsgeld. Volgens de aantekening werkt hij op ‘de Centrale Werkplaats’ (adres onbekend) en heeft hij geregeld werk. Zo heeft hij onlangs nog 48 kg tabak verwerkt. Dit wijst op een geregelde omzet. Ook nu weer wordt verwezen naar de vader die zou kunnen helpen. Maar ook nu weer beroept hij zich op het feit dat hij het gezin van zijn schoonzoon ondersteunt (die blijkbaar ook nog steeds inwonend zijn). De schoonzoon, Hartog Overste, is nog steeds leerling diamantbewerker bij Asscher. Maar er zou bewijs zijn, niet in het dossier aanwezig, dat hij elders werkzaam is. Het verstrekken van handelsgeld is gezien deze informatie, volgens de ambtenaar, dan ook niet terecht en ook niet noodzakelijk.
Het gezin van Mozes is inmiddels (januari 1928) weer terug in de Blasiusstraat, maar wel op een eigen adres, op nummer 85 I. De huur van deze woning is ƒ 4,65.
Iets meer dan twee jaar later verhuist het gezin naar de Danie Theronstraat. De huur van deze woning is ƒ 7,10.
In oktober 1930 is er een nieuwe aanvraag voor handelsgeld. Maar er speelt nu ook iets anders. Mozes heeft, hoewel dit verboden is, samen gewerkt met Benedictus Schijveschuuurder die net als hij in de Danie Theronstraat woont (om later te verhuizen naar de Tugelaweg). Dit is uitgekomen en de samenwerking moest worden gestopt. Beiden hebben nu een eigen werkplaats, nog steeds in de Centrale Werkplaats. Het gevolg is wel dat Mozes het gereedschap moet afstaan aan zijn eerdere partner.
Het gezin Gobitz, zo schrijft de ambtenaar verder, ‘had reeds lang een sober bestaan’. Vandaar dan ook de meerdere aanvragen voor handelsgeld. Het gezin werd ook meerdere malen bezocht ‘om andere vragen’. Wat met dit laatste wordt bedoeld is niet duidelijk, wordt niet aangegeven.
De situatie voor Mozes wordt er niet beter op, hij heeft namelijk ook nog een schuld van ƒ 200, -- bij zijn leverancier (de firma Scheepens, Raamgracht). Deze is hem altijd ter wille geweest, maar aan alles komt een eind: “Volgens bekomen inlichtingen van genoemde firma zitten beiden er zeer slecht voor”.
Er is een drievoudig probleem. Er is een verminderde omzet, er moet nieuw gereedschap worden aangeschaft en er is de afbetaling van de schuld. Het is daarom gerechtvaardigd, aldus de ambtenaar, om een bedrag van ƒ 90, -- te reserveren voor Mozes Gobitz. De helft van dit bedrag is een voorschot en moet worden terugbetaald. Mozes geeft aan dat hij niet meer dan één gulden per week kan terugbetalen. De al eerder genoemde mijnheer Huijbers wordt ook weer genoemd. Hij verklaart dat hij zal meewerken en zal toezien bij de terugbetaling van het voorschot.
Maar hoe komt het nu dat er een mindere omzet is? Volgens zeggen heeft dit te maken dat een mindere verkoop is aan diamantslijpers.
Het advies wordt op 3 november 1930 omgezet in een besluit. Er wordt inderdaad 90 gulden verstrekt, de ene helft als gift en de andere helft als voorschot. De situatie verbetert echter niet. De omzet blijft beperkt, er kan niet of nauwelijks iets van het genoemde voorschot worden terugbetaald. Het is inmiddels ruim een jaar verder, april 1932, en het verzoek om uitstel van betaling komt dan ook niet onverwacht. Er wordt besloten tot een uitstel van drie maanden.
Een eigen winkel
In oktober van het jaar 1932 is er sprake van een opmerkelijke ontwikkeling. Mozes heeft een winkelwerkplaats gehuurd en wel in de Haarlemmerstraat (nummer 40?). De huur van de winkelruimte is ƒ 20, -- per week. De ambtenaar vraagt zich af of dit wel een succes zal worden. De investering is zeer gering en hij vermoed dat Mozes te goeder trouw is geweest. Terugbetaling van het voorschot zit er momenteel dus echt niet in en opnieuw wordt uitstel verleend.
Begin 1933 wordt er een nieuw deel aan het dossier toegevoegd. Ook hier eerst een kort overzicht betreffende gedrag, leefwijze, werkzaamheden etc. etc. De werkplaats in de Rapenburgerstraat 26 komt weer voorbij. Nu blijkt dat hij die heeft moeten verlaten vanwege een faillissement. Ook de hulp die hij eerder van zijn zuster kreeg, maar die dit vanwege huwelijk en geboorte moest stopzetten, wordt gememoreerd. Wel is hij nog steeds sigarenmaker, met een eigen winkelwerkplaats. De verdiensten waren, zijn en blijven laag. Hij verdient niet meer dan ƒ 20,-- per week en gezien zijn vaste lasten verzoekt hij opnieuw om uitstel van betaling.
Er wordt inderdaad opnieuw drie maanden uitstel verleend. Maar het is allemaal te laat, Mozes moet de winkel sluiten. Op 30 januari 1933 vraag hij ‘onderstand’ aan.
(Aanvulling Frits: Onderstand is misschien nog het eenvoudigst te vertalen als steun. De onderstand kon bestaan uit geld en/of natura: voedsel, kleding, ‘ligging’, brandstoffen, geneesmiddelen en heel- en verloskundige hulp.)
Blijkbaar voelde de ambtenaar die over dit dossier ging, zich geroepen om de achtergrond van ‘deze belanghebbende’ uitvoerig te beschrijven.
Zijn verhaal:
“Belanghebbende is sigarenmaker voor eigen rekening en werd in nov’ 30 aan een gift van ƒ 45,-- en een voorschot van ƒ 45,-- geholpen. Hij heeft daarvan in samenwerking met een zekeren Schijveschuurder een winkeltje geopend aan het adres Weesperzijde 48. Aanvankelijk wist men in eigen onderhoud te voorzien, doch langzamerhand gingen de verdiensten zodanig achteruit, dat men er aan begon te denken het zaakje te sluiten. Men besloot toen een laatste poging te wagen. Aanvrager opende nl. aan het adres Haarlemmerstraat 40 een winkel. Het materiaal werd geleverd op naam van Schijveschuurder en later op naam van belanghebbende zelf. Men betrok een en ander van de firma Salomons. Het blijkt dat hij daar nu nog een schuld heeft van ƒ 160,-- en ƒ 88,12 bij v. Craanen, Albert Cuypstraat 19. Met groote moeite heeft de man zich eenige maanden staande gehouden doch zag zich ten leste genoodzaakt de zaak te sluiten met een week huurschuld. Hij kan niet tegen de concurrentie in de buurt op. Zijn inventaris heeft hij op zijn zolder opgeslagen. Hij kan dit wel verkoopen, doch zal dit ± ƒ 25,-- opbrengen terwijl hij de hoop heeft opgegeven nog eens … voor eigen rekening te beginnen. Dit is natuurlijk aanleiding, bij steunverleening strenge controle op den man uit te oefenen.
Het gezin zit totaal zonder inkomsten. Men maakt een gunstigen indruk, en wil ondergeteekende zich voor ‘waar’ aannemen, wanneer men verklaart geen ‘cent’ in huis te hebben. De kinderen werden bij familie aangetroffen, die hun met eten helpen. In afwachting van beslissing SCW comm., is m.i. eenige hulp direct noodig.”
Het gezin gaat inderdaad ondersteund worden. Per 16 februari 1933 wordt een uitkering verstrekt van ƒ 16,-- per week met inhouding van één gulden (i.v.m. het nog uitstaande voorschot). Een verzoek tot verhoging van steun, vanwege geringe verdiensten, wordt in maart 1933 afgewezen.
( Aanvulling Frits: SCW comm. = Commissie voor Steunverleening aan Crisiswerkloozen)
Op 13 juni 1933 doet Mozes een nieuwe poging om zijn steunuitkering te laten verhogen. Met succes, want de ambtenaar geeft aan dat het met vier jonge kinderen moeilijk rond te komen is met ƒ 16,--. Deze keer met succes, de uitkering wordt verhoogd tot ƒ 17,50. Met daarbij wel de aantekening dat er nog steeds één gulden moet worden ingehouden.
De situatie verslechtert, want in oktober 1933 blijkt dat er een huurschuld is van ongeveer 27 gulden. Wel heeft hij nog een kleine verdienste gehad. Hij heeft een bedrag van ƒ 1,50 opgegeven, een bedrag dat hij verdiend zou hebben bij ‘Meljado’ in de St. Pieterspoortsteeg. Later blijkt dat het om de sigarenmaker Melhado gaat.
Hoewel de huur van de woning is verlaagd met 50 cent, blijft voor het gezin Gobitz de huur ongewijzigd. De huurschuld moet wel worden afgelost’!
Bij deze sigarenmaker werkt Mozes wel vaker, zo blijkt. Maar omdat Mozes niet ‘officieel’ in dienst is bij Melhado, kan niet goed worden vastgesteld wat de werkelijke bedragen zijn die hij verdient. Meer dan genoemde ƒ 1,50 lijkt het echter niet te zijn geweest. Een verhoging wegens ‘gezinsvermeerdering’ (geboorte van Hendrika) zit er niet in. Het lijkt erop alsof de vaagheid van zijn werkzaamheden hem zwaar wordt aangerekend.
Op 5 juli 1934 wordt de uitkering zelfs verlaagd tot ƒ 13,50. In het dossier zit een ondoorzichtige ‘Berekening Tariefswijziging’ toegevoegd die een en ander moet verklaren.
In augustus 1934 wordt nog vermeld dat Mozes opnieuw lid is geworden van de ‘Nederlandsche Sigarenmakers Bond’. Maar omdat hij niet heeft gewerkt, kan hij via de Bond geen utkering ontvangen. Er zit niet anders op dan te gaan ‘stempelen’. Opnieuw zelfstandig aan het werk zou gepaard gaan met grote kosten en succes is allerminst gegarandeerd. De conclusie van de ambtenaar is dan ook dat het beter is om de steun voort te zetten.
In april 1935 blijkt Mozes opnieuw ‘een verdienste’ te hebben en wel voor ƒ 5,10. Door deze verdienste heeft hij twee stempels gemist, in die tijd een vervelende kwestie. Vanzelfsprekend moet dit worden uitgezocht. Mozes heeft blijkbaar gewerkt bij een zekere H. Oldebraak of Oldebroek in de Spuistraat 240. Ik heb de naam niet kunnen traceren, ook niet via het adres. Die verdiensten zijn echter nogal twijfelachtig, de werkgever heeft om voor mij onduidelijke (onleesbare) redenen nog niets uitbetaald. De ambtenaar van Bureau M.S. is van mening dat hier ‘diligent’ moet worden opgetreden.
Tussen de regels door ook nog de korte mededeling dat het 8-jarige kind op 10 april 1935 is opgenomen in het Wilhelmina Gasthuis. Het gaat om de zoon José Maurice. Wat hem mankeert is niet genoteerd.
De ambtenaar is van mening dat de steun voortgezet moet worden. Er wordt nog wel een aantekening gemaakt, indien het genoemde bedrag alsnog wordt uitbetaald, moet het worden verrekend met het steunbedrag!
Verhuizing binnen de Transvaalbuurt
Het gezin Gobitz is per 2 juli 1935 verhuisd naar de Christiaan de Wetstraat 8 II. De huur van de woning is 60 cent hoger (ƒ 6,50 tegen de inmiddels verlaagde huur in de Danie Theronstraat van ƒ 5,90 ), maar is wel veel ruimer. Mozes geeft echter ook aan dat het hier gaat om ‘een betere omgeving’.
Of Mozes de eerder genoemde verdiensten heeft ontvangen, is niet genoteerd, wel dat het bedrag is verrekend met zijn uitkering op 12 juli 1935.
Een andere kwestie vraagt om aandacht. Het gaat om de elfjarige dochter Henriëtte (en niet om Judith zoals in het dossier staat). Zij kan op 1 oktober 1935 worden uitgezonden naar de Joodsche Zee- en Badkolonie (de Jozeboko) in Wijk aan Zee. Deze instelling valt onder Ziekenzorg, de ziektekosten verzekering van het gezin Gobitz. Maar niet alles kan worden vergoed. Zo is er kleding nodig als aanvulling op ‘de uitrusting’. Henriëtte heeft eerder, begin 1935, via de school onderkleding en een jurk ontvangen.
In een gewone situatie zou de Dienst Kinderkleding zijn bijgesprongen. Maar deze instantie geeft te kennen dat de fondsen uitgeput zijn en verwijst door naar het Bureau M.S. Het Bureau maakt een lijstje met de benodigde kleding, met een berekening. Verstrekt worden: een paar meisjes riemschoenen, een paar pantoffels, een cape, een jurk, een ‘flanel’, een hemd, een directoire. In totaal voor een bedrag van ƒ 12,72. Voor deze kledingstukken worden bonnen verstrekt via de Centrale Dienst. Om welke dienst het gaat, is niet helemaal duidelijk. Er bestond wel de Centrale Dienst voor Levensmiddelen met een iets bredere taak dan louter en alleen voedsel, maar zeker is het niet (zie: Archief Distributiedienst).
De verhuizing naar een ‘betere omgeving’ betekent niet een verbeterde leefsituatie. Het gezin blijft onveranderd gesteund door Bureau M.S. Aan het eind van 1935 wordt ook nog een bedrag van ƒ 4,30 voor schoenen uitgekeerd. Voor wie deze schoenen zijn, is onbekend.
Op 23 januari 1936 vraagt Mozes een ‘steunverhooging’ aan. Deze verhoging is zijns inziens nodig vanwege de nieuwe gezinsuitbreiding. Op 18 januari 1936 is dochter Rachel geboren. Inmiddels is de oudste dochter Judith op de nijverheidsschool, de Van Detschool. Het hoofd van deze school is bezig om haar geplaatst te krijgen op een atelier. Zodra dit is gelukt, zal zij dit doorgeven aan Bureau M.S.. Dit is belangrijk want elke verdienste wordt verrekend met het steunbedrag.
In januari worden voor Judith ook nog een paar schoenen en een mantel verstrekt.
Die verhoging zit er echter in eerste instantie niet in. Voor Mozes reden genoeg om een brief aan de minister te schrijven. Helaas is de brief niet in het dossier terecht gekomen of bewaard. Het dossier verwijst echter wel naar deze brief en heeft de brief ook gelezen en blijkbaar ook besproken. Maar het steunbedrag blijft ƒ 13,75 per week.
In juli 1936 is duidelijk geworden dat dochter Judith een plek heeft gevonden als leerling naaister bij de firma “Troeder” in de Oude Yselstraat / IJselstraat 13.
Haar verdiensten zijn beperkt, ƒ 1,-- per week. Heel veel maakt het voor het gezin niet uit. Dat het finacieel niet goed gaat, blijkt uit het feit dat er van die ene gulden niets wordt ingehouden op de steun en dat de Ned. Isr. Hoofdsynagoge (of een afdeling daarvan) steunt met 50 cent per week. Ook dit bedrag wordt niet afgetrokken. Steun blijft onverminderd noodzakelijk. Terwijl Judith aan het werk gaat, gaan twee andere kinderen naar de recreatie kolonie in Egmond aan Zee. Net als eerder wordt de uitzending verzorgd door Ziekenzorg. Ook nu gaat het weer om Henriëtte, maar ook om José Maurice. In verband met deze uitzending worden schoenen en pantoffels aangevraagd en voor José ook nog een bovenbroek. Deze aanvragen vallen onder het kopje ‘Bijzondere Verstrekkingen’. Zijn broek, het dossier spreekt van “Jeans’’: waar men niets aan kan verstellen. De broek is totaal versleten. Hetzelfde geldt voor de schoenen van beide kinderen. Pantoffels, die hebben ze al helemaal niet.
Ook nu weer wordt een en ander geregeld via de Centrale Dienst. Er worden twee paar pantoffels verstrekt (55 cent per paar)en een paar molières (ƒ 3,10) voor Henriëtte. José krijgt een paar rijgschoenen (ƒ 2,70) en een bovenbroek (ƒ 1,27).
Een paar maanden later blijkt deze Bijzondere Verstrekking is 'vervallen', de benodigde kleding en schoeisel is verstrekt via JUNO. Deze Algemene liefdadigheidsvereniging verzorgde o.a. kledingverstrekking aan en bijeenkomsten voor kinderen etcetera.
Inmiddels is het steunbedrag verhoogd met een toeslag van ƒ 1,25 tot ƒ 15,-- per week. Het is wel wat onduidelijk waarom dit gebeurd. Mogelijk heeft de brief van Mozes toch een positieve rol gespeeld?
Hoe dan ook, in augustus 1937 komt een ambtenaar met het idee om de man ter toetsing op te roepen voor de werkverschaffing. Dan ook nog het verzoek van de Burgemeester die inlichtingen wil over de financiële situatie van Mozes Gobitz. Het gaat om zoekgeraakte militaire kleding! De schade voor de Nederlandse staat moet natuurlijk wel worden vergoed. Of dit ook inderdaad een vervolg heeft gekregen, is niet duidelijk. Opvallender is het steunbedrag, dat is plotseling en zonder duidelijke aanwijzing (voor mij althans) verhoogd tot ƒ 20,60 per week.
Judith die enige tijd gewerkt heeft bij het naaiatelier van Troeder is overgestapt naar de firma Vischschraper waar zij op stukloon kan werken. Deze firma zou zitten op de Raamgracht 25 (maar niet traceerbaar).
Een andere opmerking betreft de herhaalde aanvraag van augustus 1937 voor een kostuum en een mantel. Ook nu wordt dit verzoek afgewezen.
Maar in januari 1938 komt er toestemming voor de verstrekking van een mantel en een paar schoenen voor Henriëtte en een eenpersoonsdeken.
In januari 1938 is Judith opnieuw naar een andere betrekking overgestapt. Nu gaat zij aan het werk bij de Firma Max van Straten op de Geldersekade 101. Ook haar jongere zuster Henriëtte is hier aan het werk, als leerling naaister.
Judith gaat opnieuw op stukloon werken. Bij haar vorige betrekking was het hoogst verdiende loon ƒ 4,52. Henriëtte verdient op dat moment ƒ 1,50. Opvallend is dat ook de tramkosten worden genoemd, een bedrag van een gulden. Wie deze voor zijn rekening neemt, is niet duidelijk. Mogelijk wordt dit bedrag opgenomen zodat er rekening gehouden kan worden met de berekening van het steunbedrag.
Opnieuw verhuizen, naar Amsterdam Noord
Op 8 maart 1938 wordt in het dossier opgenomen dat het gezin gaat verhuizen naar Amsterdam Noord, naar de Vegastraat 25 huis. De echte verhuizing is volgens de gezinskaart op 17 maart 1938. Maar de ambtenaar schrijft dat hij op 21 maart nog op huisbezoek is geweest in de Christiaan de Wetstraat. Tijdens dit bezoek vraagt Mozes of hij verhuiskosten kan krijgen. Dit lijkt de ambtenaar niet gewenst, wel kan hij een klein bedrag (ƒ 2,50) reserveren voor ‘een touw en blok’.
Op een speciaal daarvoor bestemd formulier van het Bureau M.S. wordt de verhuizing geregeld. Ook wordt hier weer de huur genoemd. Het gezin gaat iets meer verwonen (30 cent meer). Er wordt ook gevraagd wat de reden is van de verhuizing. De oude woning was te klein geworden. Het gezin is met de geboorte van Hendrika en Rachel gegroeid naar acht personen.
Het jaar 1938 is ook het jaar dat Mozes voor het eerst naar de werkverschaffing gaat. Hij gaat op 30 mei, maar op 2 juni is hij alweer thuis. De reden voor deze snelle terugkeer is dat hij het zware werk niet aankan. Ter controle is hij naar de G.G. en G.D. gestuurd. Hij wordt definitief afgekeurd.
Hoewel de periode van werkverschaffing wel erg kort is, ontvangt hij via het G.A.B. (= Gemeentelijk Arbeidsbureau) een uitkering van ƒ 15,52. De laatste uitkering is gedaan op 11 juni. Verder is de situatie van Mozes niet veranderd en steun blijft daarom gewenst, ingaande op 16 juni 1938.
Op 17 augustus 1938 is een administratieve wijziging opgenomen met betrekking tot Judith. Volgens de opmerking is zij opgeroepen voor een betrekking door het G.A.B. Hoe dit is gegaan, is onduidelijk, maar Judith is zonder onderbreking van haar vorige betrekking bij Max van Straten overgegaan naar v. Hasselt op de Nieuwendijk.
Daarna nog de volgende opmerking: “Zij heeft geen vaste verdiensten, blijft dus uitgetrokken voor W - - verdiensten. Misschien staat deze ‘W’ voor wisselend?
In november 1938 wordt gemeld dat Judith vijf dagen ziek is geweest. Over deze periode ontving zij aan loon ƒ 1,95 en aan ziekengeld ƒ 8,04. Dit laatste bedrag: “is als ziekengeld gekort, verder heeft zij weer W - - verdiensten”.
Soms blijven of blijken bepaalde opmerkingen onverklaard, want wat wordt er nu bedoeld met de opmerking dat het bedrag als ziekengeld is gekort? Niet op de uitkering van haar vader, dat bedrag blijft namelijk gewoon gelijk.
Een maand later heeft Judith opnieuw een andere betrekking gevonden. Zij werkt nu bij Rijnsburg in de Rapenburgerstraat.
Henriëtte is in deze periode meer gaan verdienen. Zij ontvangt nu ƒ 2,10 in plaats van ƒ 1,50. Nog steeds wordt overigens een bedrag van 1 gulden genoemd als tramkosten. Hoewel een beperkte verhoging wordt wel genoteerd dat er met deze verhoging rekening gehouden moet worden met een eventuele wijziging in het gezinsinkomen.
Wat verder wordt vermeld is het feit dat de steun van de ‘N.I. diaconie’ (= Ned. Isr. Gemeente) geen 50 cent is, maar 75 cent. Dit blijkt al het geval te zijn sinds april 1936. Mozes geeft aan dat hij het bedrag van 75 cent wel op ‘zijn kaart’ (welke?) noteert, maar aan de bezoeker (= de ambtenaar die op huisbezoek komt controleren) geeft hij op dat het om 50 cent gaat. Hij geeft die 50 cent aan zijn vrouw en houdt de 25 cent als zakgeld. Deze wel zeer kleine ‘fraude’ heeft gelukkig geen verdere gevolgen, daarvoor is het bedrag toch echt te klein.
In februari 1939, mogelijk iets eerder, heeft Mozes een aanvraag gedaan voor een mantel en een deken. Op dit verzoek komt een negatief besluit. Op 1 maart 1939 krijgt hij voor zichzelf wel een paar molières, maar een japon voor zijn vrouw zit er vooralsnog niet in. Steun blijft een noodzaak aldus de bezoekende ambtenaar. Maar dan blijkt dat hij Mozes wel heeft bezocht, maar telkens niet thuis werd aangetroffen. Volgens hem moet hij door een Controleur worden nagegaan. Hieruit blijkt een nuance verschil, er is een bezoekende ambtenaar een controlerend ambtenaar. Wat de laatste anders doet, zal in het vervolg blijken.
In maart heeft Mozes een brief geschreven aan de wethouder. De eigenlijke brief is niet bewaard gebleven, maar deze wordt wel doorgespeeld aan Bureau M.S.
In het dossier wordt een korte samenvatting geschreven en ook een oordeel uitgesproken:
"In een schrijven aan den wethouder klaagt de man over de verstrekking van kleeding. Hij had o.a. een mantel aangevraagd voor de dochter welke mantel m.i. nog mee kon, reden waarom deze dan ook niet werd toegestaan. Evenzoo is de gevraagde deken afgewezen. De man klaagt dat als binnenkort zijn dochter gaat trouwen hij niet eens mee zou kunnen gaan naar het stadhuis en de kerk omdat hij noch zijn vrouw geschikte kleeding zouden hebben. Hij heeft echter de laatste maanden geen bovenkleeding aangevraagd, wel andere dingen.
Uit een en ander concludeert de man dat ambtenaar een hekel aan hem heeft, vermoedelijk omdat aanvrager een Jood is. Over een en ander is met man gesproken en was het slot dat hij zeide dat het niet in zijn bedoeling had gelegen den ambtenaar van anti-semiet uit te maken en was hij bereid zijn excuus aan den directeur van MS te sturen.
M.i. is de gehele brief slechts geschreven om langs deze omweg kleeding voor zich en zijn vrouw los te krijgen.
M.i. steun onveranderd voortzetten en brief als afgehandeld beschouwen.
Men zal t.z.t. van huwelijk van de dochter nog wijziging indienen.
Extra controle op man blijft.”
Nieuw Dossier, de Armenraad
Op 17 juni 1939 wordt een nieuw dossier aangemaakt. Beter gezegd, er wordt een nieuw hoofdstuk aan toegevoegd. Wat ook wordt toegevoegd is de grote stempel: ARMENRAAD, in hoofdletters!
Dit hoofdstuk loopt door tot september 1941. Vandaar dan ook dat er twee inwonende personen worden genoemd. De eerste is de jongste dochter van Salomon Pront en Judith Wagenaar: Anna Pront. Judith Pront – Wagenaar is de zuster van Dina Gobitz – Wagenaar. De tweede inwonende persoon is de moeder van Judith en Dina: de weduwe Judith Wagenaar – Zomerplaag.
Dochter Judith is inmiddels ‘het huis uit’, zij is op 29 maart 1939 getrouwd met Abraham Barend. Zij wonen in de Ruijschstraat 118 III. In het dossier van Mozes zit een kort verslag van de huiselijke situatie van het prille gezin Barend. Het huwelijk, zo wordt aangegeven, is een ‘gedwongen huwelijk’. Gedwongen in de zin dat Judith zwanger is, op 9 oktober 1939 wordt dochter Ella geboren.
Aanvankelijk heeft men getracht Abraham thuis te bezoeken, maar dit mislukte telkens. Abraham was aan het werk. Daarom wordt hij op het kantoor van Bureau M.S. uitgenodigd. Er moet namelijk worden beoordeeld of hij in staat is zijn onderhoudsplicht t.a.v. zijn schoonvader te voldoen.
Abraham is kleermaker en als zodanig werkzaam bij Witteboon in de Gerard Doustraat 123 huis, een reparatie-inrichting voor kleding (volgens de woningkaart). In een kleine aanvullende aantekening wordt nog geschreven: bij S. Stodel, Retiefstraat 109 (het gaat om Samuel Stodel, geboren 1893).
Judith staat nog steeds genoteerd als werkend bij Rijnsberg in de Rapenburgerstraat. Vanwege haar bevalling ontvangt zij van de Centrale Onderlinge ƒ 11,95 per week. Na een kort speurwerk blijkt echter dat het wat betreft ‘Rijnsberg’ gaat om een firma of bedrijf van de Gezusters Reinsberg in de Rapenburgerstraat 167 II, later verder onder de naam: NV Confectiefabriek Reinsberg.
Abraham is lid van de vakbond, de Bond in de Kleedingindustrie. Hij steunt zijn vader met 50 cent per week, die verdient als slagersknecht ƒ 12,50 bij slagerij A. Sajet in de Lepelstraat. Maar dat is niet de enige of zwaarste financiële last die het jonge gezin draagt. Vanwege het ‘gedwongen huwelijk’ hebben Abraham en Judith voor ongeveer 200 gulden aan meubelen op afbetaling gekocht (bij de firma Nord op het Beukenplein). Wekelijks is dit een aflossing van twee gulden.
Men heeft zelf gekeken naar zijn belastingaangifte. Er wordt een bedrag van ƒ 1188 genoemd, dit is zijn inkomen over 1939.
Vooralsnog hoeft hij niet bij te dragen, hij wordt voor een periode van drie maanden vrijgesteld.
Ook de ouders van Mozes en Dina worden beoordeeld. Van de ouders leven alleen de beide vrouwen nog. De moeder van Mozes is inwonend bij een dochter en wordt door haar gesteund en onderhouden. De moeder van Dina woont aanvankelijk bij haar schoonzoon Salomon Pront, later komt zij in huis bij het gezin van Mozes en Dina.
Het controle systeem
Het dossier begint daarna met een uitgebreid verslag van de controles die in april en mei 1939 hebben plaatsgevonden:
“Omdat de man meerdere malen niet werd thuisgetroffen werd partij opgegeven aan Controleur. Oorspronkelijk kon deze niets constateren. Later meldde hij dat de man 2 adressen bezoekt en daarna doorging naar Trompenb.strt 143 II. Hier is gevestigd corsettenfabr. Hercules gedreven door een broer van belanghebbende. Dit is niet geheel juist. De broer woont aan dit adres en heeft de zaak gevestigd Dan.Stalperstr 94. Bij onderzoek aan de bezochte adressen werd medegedeeld dat belangh. wel meer een boodschap kwam brengen voor zijn broer. In overleg met de adjunct chef werd de Controleur opgedragen nog eens na te gaan of man ook nog andere adressen bezoekt.
Als tweede onderzoek ging hij alleen naar het atelier en vandaar naar de woning van zijn broer. Persoonlijk heb ik daarop eenige malen een bezoek gebracht aan het adres Trompenb. Str 143, maar daar niemand aangetroffen. Bij laatste bezoek werd de schoonzuster van belanghebbende aangetroffen. Deze ontkende ten stelligste dat belanghebbende eenige verdiensten bij hen zou hebben en daar ook absoluut niet werkt. Ongevraagd deelde zij mede dat belangh. 2 maal een boodschap had gedaan voor haar en daarvoor een pakje sigaretten had ontvangen.
Hij had geen financieel voordeel er van gehad en het loonbewijs werd direct, behoorlijk getekend geretourneerd. Van bedrog is niets gebleken. M.i. kan man alleen verboden worden boodschappen voor zijn broer te doen.”
Het wordt Mozes inderdaad verboden om boodschappen te doen voor zijn broer. In het dossier zit een klein kattebelletje met daarop de mededeling: Aanzeggen, dat man geen werkzaamheden voor zwager meer mag doen. Het is wel bijzonder dat men broer en zwager hier door elkaar haalt. Maar het gaat hoogstwaarschijnlijk echt om een broer, hoewel de woningkaarten hiervoor geen bewijs leveren.
Op 26 juni 1939 is er opnieuw gezinsuitbreiding, het is hun tweede zoon, Jacob. Daarmee is de gezinsgrootte gekomen op acht personen. Deze keer is er blijkbaar geen behoefte aan steun vanuit Het Bureau M.S. of andere instellingen. Verder verandert er weinig in de situatie, of zoals in het dossier staat: “In den toestand kwam geen verandering”. Wel wordt nog benadrukt dat controle gewenst is en blijft!
In augustus 1939 krijgt José Maurice een paar ‘schoolschoenen’. Zijn zuster Henriëtte die nog steeds bij dezelfde werkgever in dienst is, is ‘bevorderd’ tot naaister. Zij is niet langer een leerling meer en gaat werken op basis van stukloon. Daarmee krijgt zij net als haar oudere zuster eerder de omschrijving: verdiensten nu voor W uittrekken’.’Het is nog steeds niet duidelijk wat zij met deze omschrijving bedoelen. Wel weet ik dat bij mijn eerdere onderzoeken door de werkgever een overzicht gemaakt werd, voor Het Bureau M.S., met daarop de weeklonen. Weeklonen die sterk afhingen van wat er in die week was geproduceerd.
Verder wordt genoteerd dat Mozes tijdens de controles regelmatig is gezien bij de ‘vacantieschool van de Jonge Pieter Jelles’. De Controleur leidt daar uit af dat hij absoluut niets omhanden heeft.
(aanvulling Frits: De Jonge Pieter Jelles, vernoemd naar Pieter Jelles Troelstra, is een jeugdafdeling van de Arbeiders Jeugd Centrale)
Sportbegeleider
Op 13 april 1940 is er voor het eerst een vermelding van het feit dat Mozes een verdienste heeft als sportbegeleider. Zijn dochter Carla heeft mij in een interview verteld dat hij zelfs een opleiding heeft gedaan, de opleiding ‘Sport en Spel’. Zie hiervoor het verhaal: Sport en Spel
Mozes heeft genoemde verdiensten ook telkens opgegeven. Hij is ‘geleider’ volgens het dossier bij het Amsterdamse Speeltuin Verbond. Tegelijkertijd wordt hij genoemd als voorzitter van de Jonge Pieter Jelles. In die hoedanigheid is hij onmisbaar bij de viering van het aankomende Meifeest. Medeorganisator is de Nederlandsche Arbeiders Sport – Bond (NASB). De NASB vraagt voor Mozes stempelverlof aangevraagd. De mogelijkheid om vroeger te gaan stempelen lijkt zinloos, Mozes is dan te laat voor de geplande activiteiten.
Het advies van de ambtenaar is om dit welwillend toe te staan.
Op de 22e april is opnieuw een geschreven rapportje gemaakt en in het dossier gevoegd. Uit dit rapport blijkt dat Mozes toch weer boodschappen heeft gedaan voor zijn broer. De Controleur volgt Mozes op zaterdag 20 april eerst naar het atelier van ‘v. Straten’, Gelders(ch)ekade 101. Vervolgens gaat het naar een adres in de Nieuwe Kerkstraat.
Twee dagen later volgt hij Mozes vanaf de Rozengracht. Mozes is op de fiets met achterop een zak. Hij gaat daarmee naar de Marnixstraat 291 (Mevr. Snijders). Na dit te hebben afgeleverd, komt hij met een kleiner pakket naar buiten. Dan blijkt dat hij ook zijn dochter bij zich heeft. Samen gaan zij naar het G.A.B. (= Gemeentelijk Arbeids Bureau).
Blijkbaar is de Controleur er niet gerust op en gaat hij op bezoek bij genoemde mevrouw Snijders. Zij vertelt de Controleur dat Mozes al een week of drie zaken brengt en ophaalt voor ‘de korsettenzaak’ (Primo of Hercules) van zijn broer. Zij doet het verzoek om niet bekend te maken dat zij de Controleur dit heeft verteld, bang als zij is geen werk meer te mogen doen voor het genoemde bedrijf.
Het gaat overigens om de alleenstaande Dorothea Snijders die werkzaam is als korsetten naaister. In april 1940 is zij 61 jaar.
De ambtenaar neemt dit verslag in verkorte vorm over in het dossier en adviseert om Mozes nog eens stevig aan te spreken, te waarschuwen en om voor één week de steun stop te zetten. De uiteindelijke beslissing is om de steun drie weken in te houden. Dat hij een gezin met zes kinderen heeft, doet niets af aan de zaak. Erger nog is dat deze hele kwestie is bij de Officier van Justitie (afdeling Fraude) is terecht gekomen. Hoewel ‘het bedrog’ is vastgesteld, zal er echter niet tot strafvervolging worden over gegaan.
In het dossier is een kort handgeschreven briefje opgenomen waarin staat dat het gaat om een bedrogschuld van ƒ 51,93.
Hiervoor werd kort vermeld dat Mozes met zijn dochter bij het G.A.B. is geweest. Dit heeft te maken met haar al dan niet tijdelijke werkloosheid bij het atelier van Max van Straten. Henriëtte staat in het dossier nog wel ingeschreven als zijnde werkzaam bij genoemd atelier, maar zonder werk en verdiensten. Pas in juni 1940 krijgt zij weer enige opdrachten, maar zo gering dat inkomsten eigenlijk niet zijn vast te stellen!
Inmiddels heeft Mozes opnieuw verzocht om voor steun in aanmerking te komen.
Uit een kort briefje blijkt dat het gezin het moet doen met een bedrag van ƒ 0,75 per week van het Nederlands Israëlitisch Armbestuur. In ditzelfde briefje wordt nog eens uitgerekend waar Mozes recht op heeft volgens de gebruikelijke regeling. Uitgaande van een loonbasis van 20 gulden zou hij recht hebben op ƒ 15,52. dit is ƒ 4,50 beneden T.S. (Onbekende afkorting, helaas). Omdat er hier toch wel sprake is van een erg laag steunbedrag voor een gezin bestaande uit acht personen, meent ‘de informator en het adj. Hoofd geen afwijking voor bedrog te moeten toepassen’. Daar is het waarnemend Hoofd (van Bureau M.S.) het niet mee eens, hij is van mening dat die gulden korting voor bedrog ingaat op het moment dat de dochter weer verdiensten heeft.
De Tweede Wereldoorlog, Nederland bezet door de Duitsers (mei 1940)
Tussentijds heeft Mozes een andere ambtenaar. Deze maakt slechts één keer een rapport op (20 juni 1940). Enerzijds meldt hij dat dochter Henriëtte nauwelijks een loon van enige betekenis heeft en dat Mozes slechts enkele inkomsten heeft via zijn werkzaamheden voor ‘het Speeltuinverbond’, maar dat hij dit zeker zal opgeven. Anderzijds schrijft hij: ‘de Man maakt een onbetrouwbare indruk’. Hij adviseert daarom om er opnieuw een Controleur op af te sturen. Of er daadwerkelijk een controle heeft plaatsgevonden, is niet bekend.
Een korte melding betreft José Maurice. Hij krijgt vanwege zijn school twee overalls en een paar schoenen.
In augustus 1940 verzoekt Mozes om handelsgeld. Hij wil opnieuw aan de slag als sigarenmaker (voor eigen rekening). Hij heeft zelfs al een tabaksvergunning aangevraagd, maar nog niet ontvangen. De ambtenaar is echter van menig dat dit geen haalbare kaart is. Hij vermoedt dat de tabak binnenkort wel eens sprake zou kunnen zijn van ‘tabaksdistributie’. Zijn advies is om het handelsgeld af te wijzen en de steun voort te zetten. Verder lijkt het hem raadzaam dat een Controleur Mozes extra moet controleren ‘met het oog op eventueel clandestien werken’.
Mozes heeft het toch aangedurfd om voor eigen rekening te gaan werken als sigarenmaker. Dit levert hem de nodige problemen op. Hij heeft een oproep voor de Werkverschaffing weten te omzeilen door aan te geven dat hij aan het werk zou gaan. Hij heeft zelfs tabaksbelasting zegels aangeschaft en ook een vergunning gekregen om per 5 september 1940 aan het werk te gaan op het adres Sint Pieterspoortsteeg 11 boven (zijsteeg van de Nes). Op dit adres zat een Tabakswerkplaats. Aangenomen wordt dat hij ook verdiensten had en dus vanaf genoemde datum ook geen steun had mogen ontvangen. Van deze activiteiten is door de Controleur ook nu weer een ‘keurig handgeschreven verslag’ gemaakt.
Gevolg is dat de steun onmiddellijk wordt stopgezet en het ten onrechte uitgekeerde bedrag wordt teruggevorderd. Ook nu weer wordt Justitie ingelicht. Er wordt bedrog vastgesteld, maar betrokkene zal niet worden vervolgd. Wel worden twee weken steun terug gevorderd en zodra er opnieuw sprake zou zijn van steun nu wel een gulden zal worden ingehouden. Deze keer gaat het overigens om een bedrogschuld van ƒ 9,35.
Even terug in de Transvaalbuurt!
In december 1940 wordt Mozes op het kantoor van Bureau M.S. ontboden. Blijkbaar heeft hij meerdere malen ‘niet thuis gegeven’. Er staat een wel heel vreemde zin in dit stukje tekst, namelijk: “Deelde mede dat man doof is Joodsch”.
(Voor zover mij bekend, was Mozes niet doof of slechthorend. Ik heb zijn dochter daar nooit over gehoord. Waarom hij gezegd zou hebben dat hij Joods is, is mij een raadsel.)
Inmiddels is het gezin, vanaf 21 oktober 1940, weer terug naar in de Danie Theronstraat en wel op nummer 4 huis. In dit deel van het dossier is daarvan niets terug te vinden.
Van Carla heb ik begrepen dat dit te maken had met de bombardementen op Tuindorp Oostzaan, Amsterdam Noord. Zo vielen er in de nacht van 12 op 13 augustus enkele bommen, die misschien niet heel veel schade hebben aangericht, maar wel veel schrik.
Omdat de woning wel erg klein is en er in vergelijking met de woning in de Vegastraat bijvoorbeeld geen douche is, verhuist het gezin terug naar Amsterdam Noord. Het nieuwe adres is per 7 mei 1941: Vegastraat 26 huis. Dit is nog op tijd, in november 1941 komt er een verbod op het verhuizen door Joden zonder vergunning. De bewegingsvrijheid voor Joden was al eerder beperkt, op 4 juni 1941.
Op het kantoor heeft hij maar weinig papieren kunnen laten zien. Wel wordt duidelijk dat hij alweer enige tijd werkt bij een zekere Rabbie, Tolstraat 90. Later komt het adres Van Woustraat 227 I naar voren (= huisadres van Jacob Rabbie, sigarenmaker van beroep). Uit een latere notitie in het dossier zou in de Tolstraat ‘een fabriek zitten’. Volgens de woningkaarten zaten hier voornamelijk confectiebedrijfjes. Een tabaksfabriek wordt niet genoemd. Beide adressen liggen overigens op 4 minuten loopafstand van elkaar. Zowel hij als dochter Henriëtte hebben wisselende verdiensten. Mozes zou gemiddeld ongeveer 30 gulden per week hebben verdiend, Henriëtte gemiddeld tien gulden. De zoon, Jose Maurice, zit op de A.B. Davidschool (Valckenierstraat 39) zit, de Joodse dagnijverheidsschool voor jongens.
De slotopmerking liegt er niet om: “Reeds meermalen wegens bedrog bij MS afgewezen”.
In de overgang van 1940 op 1941 raakt Mozes tijdelijk weer zijn werk en daarmee zijn inkomsten kwijt. Volgens de ambtenaar vanwege een gebrek aan tabak. Opnieuw dreigt voor Mozes de werkverschaffing, dit blijkt uit een nogal slordig geschreven bericht in het dossier van 15 januari 1941. Mozes kan hier opnieuw onderuit, hij kan weer aan de slag bij Rabbie. Maar dat kan nooit voor lang zijn geweest, want in maart 1941 is hij ‘uitgezonden’ naar de werkverschaffing, naar Beltman Lochem, blz. 34+35.
Waarom de toevoeging ‘Beltman’ wordt gebruikt is onbekend. Mogelijk gaat het om een instelling of bedrijf. Maar in het document dat ik heb gevonden wordt deze naam niet gebruikt. Lochem ligt ongeveer 40 km ten oosten van Apeldoorn.
Mozes heeft zelfs een medische keuring ondergaan, want op 24 januari 1941 is hij door het G.A.B. opgeroepen om zich op de 5e februari te melden.
Mozes doet het verzoek om dichter bij huis geplaatst te worden. Hij maakt zich zorgen om het grote gezin en ook om het feit dat zijn vrouw ziekelijk zou zijn. Dina, zijn vrouw, heeft eveneens een verzoek ingediend. Dit verzoek is op 12 april 1941 bij het Bureau M.S. binnen gekomen. Dina vermeldt het grote gezin van zes kinderen en haar inwonende moeder. Het valt haar zwaar dat haar man in de werkverschaffing is en maar één keer per twee weken thuis is. De ambtenaar noteert dat ‘de vrouw beweert zenuwpatiënt’ te zijn. Hij vraagt zich of het noodzakelijk is of haar man wel elke nacht thuis moet slapen.
De G.G.D. wordt gevraagd om een en ander te onderzoeken, maar men constateert dat er geen bezwaar is tegen de werkverschaffing en ook niet tegen het intern zijn.
‘Wegens ander werk’ wordt Mozes in juni 1941 ontslagen uit de werkverschaffing.
Het gezin van Mozes is inmiddels, datering 10 augustus 1941, uitgebreid met een dochter van de overleden zuster van zijn vrouw. Het gaat om Anna Pront. Drie zusters en een broertje van Anna gaan naar het weeshuis. Aangezien de vader, de weduwnaar Pront, niet in staat is om een bijdrage te doen komt Anna ten laste van het gezin Gobitz. Ook de moeder van Dina is inwonend. Zij levert een financiële bijdrage van 2 gulden per week. Carla vertelt daarover in het verhaal: Mijn grootmoeder Judith Wagenaar - Zomerplaag .
In september 1941 blijkt dat Henriëtte een andere baan heeft gevonden, zij is aan het werk bij de Hollandia fabrieken (Hollandia Kattenburg) tegen een vast loon van 11 gulden per week. Het is niet haar laatste betrekking, in begin 1942 werkt zij nog bij Zegarias in de President Brandstraat 1 III (ik vermoed dat er een nogal slordige schrijffout is gemaakt, op dit adres woonde de kleermaker Asser Schavrien).
Haar broer José Maurice werkt bij de Amsterdamsche Kofferfabriek (Recht Boomssloot) en verdient daar 5 gulden per week. Ook hij heeft nog elders gewerkt en wel bij een bedrijf op de Keizersgracht, als bontwerkerleerling. Om welk bedrijf het gaat is niet helemaal duidelijk, de genoemde naam ‘Lichtblau’ is onbekend (mogelijk foutief overgenomen door de ambtenaar). Het enige bedrijf op de Keizersgracht dat ‘in de bont zit’, is Meijers Bontbedrijf, Keizersgracht 73. Op de woningkaart aangegeven als Bontwerkerij van C. Meijer en Vleeschhouwer.
Deze informatie komt van ‘het rapport’ dat telkens opgemaakt wordt zodra er een nieuw deel van een dossier wordt opgemaakt. In dit geval gaat het om het deel dat opgemaakt is op 31 juli 1942. Vaak gaat om informatie over een voorgaande periode. Dit blijkt ook wel uit de tussenzinnetje t.a.v. Henriëtte en José Maurice: “Hun laatste betrekking voor uitzending”.
De laatste zin van dit rapport is interessant: “De vrouw is met vier nog jonge kinderen, zij vraagt hulp. Woning maakt een keurige indruk, vrouw en kinderen zien er goed verzorgd uit, van weelde is echter geen sprake”
Mozes die weer kort aan het werk is geweest bij Rabbie, is nu weer werkloos. Een uitkering zit er niet in. Als de ambtenaar van Het Bureau M.S. op bezoek is bij het gezin, blijkt Mozes op 13 oktober te zijn vertrokken naar de werkverschaffing De Bruine Enk te Nunspeet . De steunverlening kan per 15 oktober vervallen.
Wat volgt is op zijn minst een beetje onduidelijk. In het dossier wordt op 29 december 1941 genoteerd op een ingeplakt briefje dat Mozes is gevlucht uit de werkverschaffing. Wanneer hij gevlucht zou moeten zijn is niet duidelijk. Verder is er een brief van de Directie van de Rijksdienst voor de Werkverruiming gericht aan de Burgemeester van Amsterdam. In deze brief van 17 november 1941 staat dat enkele arbeiders, waaronder Mozes, uit het werkverruimingskamp zijn vertrokken. Zij zullen niet worden geschorst en blijven voor tewerkstelling met huisvesting in hetzelfde kamp aangewezen.
Terwijl hij in dit kamp zit, wordt zijn ‘vetkaart’ gestolen. Zonder deze vetkaart (ook wel boterkaart genoemd) kan hij geen bon bij de kok van het kamp inleveren. Mozes is daarom naar Amsterdam gegaan, maar hij moet zich een week later wel weer melden. Van de diefstal is aangifte gedaan bij de plaatselijke politie. Omdat hij in deze week dus niet heeft kunnen werken, verzoekt hij een week steun. Maar de ambtenaar voelt daar niets voor, hij verwijst dit verzoek naar de prullenmand.
Daarna lopen er twee delen van het dossier enigszins door elkaar heen. Dateerde de eerder genoemde melding van 29 december 1941, de volgende dateert van 13 oktober 1942. Voor de tussenliggende periode is een apart dossierstuk (deel) opgemaakt. Voor het eerst ook zien we de nieuwe naam voor Het Bureau M.S. verschijnen. De nieuwe naam is Het Gemeentelijk Bureau voor Sociale Zaken (ingevoerd tijdens de Duitse bezetting). Aan de indeling is verder niets veranderd. Het enige verschil met het oude dossier is dat de woorden ‘Maatschappelijken Steun’ op het titelblad onder een zwarte balk zijn verdwenen en dat Sociale Zaken er achter is getypt.
Dit nieuwe deel bevat in eerste instantie een keurig uitgewerkt overzicht van de lotgevallen van Mozes vanaf december 1941 tot zeg maar medio 1942.
In januari 1942 wordt Mozes, samen met veel andere Joodse lotgenoten, onderdeel van het systeem van de Joodse Werkkampen. Voor meer informatie over deze kampen, zie: Joodsewerkkampen.nl Op deze website staat veel informatie over de kampen waar Mozes heeft moeten werken. Het eerste kamp waar Mozes terechtkomt is Stuifzand (in de buurt van Hoogeveen). Op 27 mei 1942 verlaat hij het kamp zonder toestemming, zo wordt vermeld. Hij vertrekt naar Amsterdam, waar hij op 19 juni door de politie uit huis wordt gehaald en overgebracht naar het Hoofdbureau van Politie. Daarna wordt hij, samen met anderen, direct overgebracht naar het Joodse Strafkamp ‘It Petgat’ (in Friesland, in de buurt van Westellingwerf).
Dat Mozes is weggelopen, zou te maken kunnen hebben met een brief van 21 april 1942. Deze brief is afkomstig van De Joodsche Raad van Amsterdam. Namens deze instantie doet A. Veffer (Hoofd Bureau Sociale Zaken) het verzoek om een aantal mannen (naam, adres en geboortedatum) in de buurt van Amsterdam te plaatsten in verband met hun familieomstandigheden.
Juni – juli 1942
Voor Mozes is het een zware periode. In de periode eind juni tot eind juli 1942 is hij regelmatig ziek. De G.G.D. is aangeschreven, maar wat die gedaan hebben met deze melding is niet bekend.
Juli 1942 is voor het gezin Gobitz een bijzonder zware maand. Niet alleen is Mozes onder moeilijke omstandigheden in het strafkamp It Petgat, maar twee kinderen zijn opgeroepen, zoals dit in het dossier wordt genoemd: ‘voor uitzending naar Duitschland’. Het gaat om dochter Henriëtte en José Maurice. Een andere dochter, Judith, is hoogzwanger van haar tweede kind en alleen. Zij is alleen omdat haar man, Abraham Barend, net als zijn schoonvader in een Joods Werkkamp zit (in Sellingerbeetse). Op 24 juli 1942 bevalt zij van dochter Dina Judy. Of Abraham zijn dochter nog heeft kunnen zien, is niet bekend. Judith en haar twee kinderen zijn volgens het Joodsmonument vanuit Kamp Vught, via Westerbork, met het beruchte kindertransport ‘afgevoerd’ naar Sobibor en direct vermoord op 11 juni 1943. Abraham is volgens informatie op transport gegaan naar Auschwitz, hij is op 31 maart 1944 vermoord.
Op 24 juli 1942 wordt genoteerd dat het gezin Gobitz zonder enige middelen van bestaan is en dringend hulp nodig heeft. Vier weken later meldt de ambtenaar dat het gezin financieel aan de grond zit. Er zijn al twee weken geen inkomsten en is er sprake van huurschuld. Ook bij de bakker, de melkboer en de kruidenier heeft zij schulden. Het blijkt dat ‘de vrouw’, het gaat dus om Dina, wel al enige keren heeft gereclameerd, maar niets heeft vernomen. Ook de afstand vanuit Tuindorp Oostzaan tot het kantoor van Sociale Zaken op de Galerij (oorspronkelijk onderdeel van Het Paleis voor Volksvlijt op het Frederiksplein) is een probleem. Waarschijnlijk niet alleen de afstand, het reizen vanuit Amsterdam Noord naar het Centrum van Amsterdam kon hoogstwaarschijnlijk alleen met toestemming. De bewegingsvrijheid van de Joodse Amsterdammers is door de Duitse bezetter ingeperkt.
In deze voor een ieder zeer gespannen situatie schrijft Mozes op 15 juli 1942 een brief aan de Rijksdienst voor de Werkverruiming te Friesland. Het is een meer dan emotionele brief. Overigens lijkt het erop alsof de brief door een derde is opgeschreven, zie de eerste zin uit onderstaand citaat. De rest van de brief is wel i de ik-vorm.
Een lang fragment (met de spelfouten en de onderstrepingen) uit de brief:
“Reden dat hij uit het vorige Kamp Stuifzand wegliep om dat zijn vrouw ziekelijk is en aan ernstige zenuwstoringen lijd. Geruime tijd daarvoor waren in de Galerij af werkverruiming 2 meedise rapporten waarin de overplaatsing van mij in een werkobject te Amsterdam werd bepleit. Ik melde mij dan ook direct in de Galerij en deelde mede waarom ik wegliep. De volgende dag kwam mijn overplaatsing af, doch ik moest wachten op een reisvergunning die niet afkwam en had tot resultaat dat ik de 20e Juni naar een strafkamp moest. De situatie in mijn gezin is nu hopeloos. Heden morgen ontving ik een telegram dat mijn zoon van 15 jaar weg moest naar Duitschland of Polen. Mijn vrouw die volgens de dokter in een vertwijfelden toestand verkeerd, heeft absolute zelfmoord plannen om haar en 4 kinderen van het leven te beroven. Ik heb met mijn huisdokter A. Wittenburg, Pl. Parklaan 3 A’dam C ook onmiddellijk verzocht maatregelen te treffen en desnoods mijn vrouw in een zenuwlijders inrichting te laten opnemen. Zij is ontoerekenbaar alleen thuis te blijven des nachts.”
(Aanvulling Frits: De huisarts waar naar wordt verwezen, is Abraham Wittenburg. Deze huisarts is in maart 1942 verhuisd naar het Zonneplein 6 boven. Het Zonneplein is net als de Vegastraat in Tuindorp Oostzaan. Opvallend genoeg blijft hij praktijk houden in de Plantage Parklaan. Hij was getrouwd met Heintje (Hannie) Couzijn, particulier verpleegster.)
De brief eindigt met het verzoek om alsnog een overplaatsing mogelijk te maken. Hij spreekt van ‘een smeekbede van een vader’. Hij maakt zich grote zorgen om zijn vrouw en achtergebleven kinderen. In de brief ‘vergeet hij dat behalve zijn zoon ook zijn dochter Henriëtte weg moest ‘voor uitzending’.
Na enige tijd is Mozes teruggekeerd uit het kamp en bij zijn gezin in de Vegastraat gaan wonen. Aangezien hij niet op dit adres stond ingeschreven, was hij feitelijk ondergedoken in zijn eigen huis. Op zeker moment hoorde Mozes Gobitz een Duitse overvalwagen de straat inrijden. Uit vrees dat ze hem kwamen halen, kreeg hij een hartaanval waaraan hij is overleden. Mozes Gobitz is begraven op de Joodse begraafplaats in Muiderberg. Zie ook: Joodsmonument.nl .
De moeder van Carla komt in de verhalen en herinneringen van Carla naar voren als een standvastige vrouw die niet over zich liet lopen. Dat zij het in de situatie zoals hiervoor geschetst wel eens somber inzag, lijkt mij niet meer dan logisch.
De brief van 15 juli 1942 lijkt gewerkt te hebben, want in een kort briefje (dd. 17 juli 1942) van ‘Het Hoofd van de Inspectie van de Dienst voor de Werkverruiming (inspectie Friesland)’ vraagt deze beleefd om dit verzoek in behandeling te nemen (over te willen nemen). De brief is gericht aan de Afdeling Buitenkampen, ter attentie van de Heer Kahn.
Daar heeft men weinig haast om dit verzoek te onderzoeken. Pas op 1 oktober 1942 is er een reactie. Inmiddels is Mozes op 16 september 1942 opgenomen in het ziekenhuis van Heerenveen. Voorlopig is hij niet in staat tot enige werkzaamheden, dat is wel duidelijk. Dat de vrouw zenuwachtig zou zijn valt moeilijk vast te stellen. Er is namelijk helemaal geen attest, dus is het ‘derhalve niet juist te beoordelen of overplaatsing nog noodzakelijk is’. De conclusie is dan ook om een eventuele overplaatsing voorlopig te laten vervallen in afwachting van het ziekteverloop van Mozes.
Belangrijk is de datum van dit laatste oordeel. In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 werden de Joodse Werkkampen ontruimd en de mannen afgevoerd naar Westerbork.
Hoe nu verder!
De eerst volgende mededeling in het dossier dateert van 13 oktober 1942. Mozes ligt blijkbaar nog steeds in het ziekenhuis te Heerenveen. Hij komt niet in aanmerking voor ziekengeld omdat de ziekte al voor de verzekering bestond!
Dina is nog steeds alleen thuis met de vier kinderen. Zij wordt niet naar De Joodse Raad verwezen. Er wordt niet uitgelegd wat hiermee wordt bedoeld. Twee van de kinderen, Hendrika en Rachel, liggen met roodvonk thuis. De behandelend arts is Dr Leo Façee Schaeffer, Antarusstraat 20. Waarom deze niet-Joodse arts hen heeft mogen behandelen is mij niet duidelijk.
(Aanvulling Frits: Ik vond nog wel een opmerkelijke verwijzing naar Dr. Leo Façee Schaeffer. Hij staat op een lijst van links-extremistische personen (1939), in 1934 was hij secretaris van een afdeling van de I.S.A.O.L. (+ de Internationale Socialistische Anti-Oorlogs Liga). Deze lijst is opgesteld door het de Centrale Inlichtingen Dienst (CID), de vooroorlogse voorloper van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, de BVD.)
Mozes komt op 9 november 1942 weer terug in Amsterdam, maar hij is nog wel bedpatiënt. Ook hij is onder behandeling van Dr. Façee. Er zijn blijkbaar twijfels over de validiteit van Mozes. In een kort onderstreepte zinnetje wordt hiervoor aandacht gevraagd. Er komt uiteindelijk wel een attest waaruit zou blijken dat hij per 1 februari 1943 weer valide is en instaat geacht moet worden om zelf geld te halen. Het lijkt erop alsof voordien het steunbedrag ‘via de wijk’ wordt geregeld.
In februari 1943 blijkt Mozes toch echt een probleem te hebben. Hij had zich op de 1e van die maand moeten melden in de Nieuwe Kerkstraat voor een eerste betaling. Maar Mozes is ziek en de steun wordt gebracht (via ‘de Wijk regelen’ noemt men dit). Op 16 februari 1943 wordt een nieuw attest afgegeven waaruit blijkt dat Mozes alleen licht werk kan doen. Ook de afstand Vegastraat – Nieuwe Kerkstraat wordt als een probleem gezien.
De laatste melding in het dossier is dat Mozes op 1 mei 1943 is overleden. Zijn vrouw Dina blijft met vier kinderen achter en, zoals Carla het mij heeft verwoord, dook onder in de eigen woning. Voor Dina wordt een attest aangevraagd en daaruit zou blijken dat zij ‘blijvend invalide’ is.
Dan alleen nog dit: uit een zeer slordige opmerking lijken we te moeten afleiden dat het hele gezin naar Duitsland is afgevoerd op 20 mei 1943. Vandaar dan ook de afkorting: l.u. (= laatste uitkering). Maar het staat onomstotelijk vast dat de moeder en haar vier kinderen niet zijn gedeporteerd naar Duitsland. Allen hebben de oorlog overleefd, ondergedoken in de eigen woning in de Vegastraat.
Een zeer succesvolle onderduik met andere woorden, men is administratief ‘verwijderd’, niet fysiek!
Slotopmerkingen Frits over de brief van 15 juli 1942
De situatie die Mozes in zijn brief schetst bevat m.i. niet de gehele waarheid.
Bij mij is er twijfel omdat Carla, zijn dochter, mij uitgebreid heeft verteld over de situatie. Ik moet er wel bij zeggen dat zij zeer waarschijnlijk geen kennis heeft genomen van deze brief. Carla heeft altijd verteld dat haar vader grote moeite had om buiten het gezin te moeten werken. Haar vader bespreekt zij als een zorgzame, betrokken en niet naïeve, maar ook zorgelijke man. Door alle zorgen, die er ook al genoeg waren voor mei 1940, was hij nerveus. Deze zenuwen hebben hem parten gespeeld en hem uiteindelijk ook het leven gekost.
Wat is dan de waarde van deze brief? Is het mogelijk dat Mozes, al dan niet in overleg met anderen (bijvoorbeeld de huisarts), de situatie zo heeft beschreven om de autoriteiten ‘te masseren’? Zouden zij eerder meewerken als het met de vrouw en kinderen slecht ging dan met de man? Ik verwijs ook nog even naar de door mij aangehaalde fragment uit het rapport van 31 juli 1942 waarin de ambtenaar aangeeft dat het gezin, hoewel niet in weelde, wel een verzorgde indruk maakt.