Addition

Jet van Straten-Kroonenberg

Over haar leven...

Jet met mijn vader op de arm op het plaatsje achter de winkel/woning van het gezin van mijn vader aan de Prins Hendrikstraat 70 IJmuiden, 1933.

Henriët (roepnaam Jet) Kroonenberg was een nicht, zelfs de lievelingsnicht van mijn vader. Zij werd geboren op 16 april 1914 in IJmuiden (gemeente Velsen) aan de Kanaalstraat, waar haar vader Meijer een klokkenwinkel had, genaamd 'De Electrische Klok'. Haar vader was een bekend en gerespecteerd ondernemer in oud-IJmuiden. Haar moeder Johanna zette zich actief in in het (Joods) maatschappelijk leven.

Jet was het derde kind binnen dit gezin, met een oudere broer Harry en zus Annie, en een jonger zusje Jopie. Ze ging in IJmuiden naar school A, de Moerbergschool aan de Kerkstraat. Na haar schooltijd behaalde Jet haar diploma als 'fröbelonderwijzer' (kleuterleidster). Ze ging in of rond 1934 (met 20 jaar) werken op de bewaarschool van juffrouw Vijlbrief. Jet was ook één van de juffen toen mijn vader op het schooltje zat.

Jet trouwde op 9 november 1939 (met 25 jaar) met Louis van Straten in Amsterdam. Er zijn foto's van een feestje rond dat huwelijk bij haar ouders in IJmuiden. Bij haar huwelijk in 1939 vertrok Jet uit IJmuiden en ging in Amsterdam met Lou wonen op de Boterdiepstraat 35II. In augustus 1940 verhuisden ze naar de Reggestraat 17II. Op 13 maart 1941 (Jet was toen 26 jaar) werd hun zoontje Bernard Louis (Ben?) van Straten geboren.

In augustus van datzelfde jaar, moest het gezin gedwongen verhuizen van de Rivierenbuurt in Amsterdam-Zuid naar Asterdorp in Amsterdam-Noord, naar de Blauwe Distelweg nummer 54 huis. Ook dit stukje Amsterdam was door de Duitsers aangewezen als plek waar alleen Joden mochten (moesten) wonen, net als de Rivierenbuurt (zuid), de Transvaalbuurt (oost), en de oude Jodenbuurt (centrum). 

Deze wijken fungeerden als een soort getto's, waarin de Joden samengedreven werden om ze makkelijk in de greep te houden en uiteindelijk eenvoudig te kunnen ophalen en deporteren. De Duitsers verplichtten Joden die buiten die wijken of in de regio woonden in 1941 om huis en haard te verlaten en in die buurten te gaan wonen. Ze werden 'ingekwartierd' in de huizen van de Joodse bewoners in die wijken.

Zo kreeg ook de voltallige familie van Jet in IJmuiden de oproep om zich over een paar dagen te melden op het station van IJmuiden en de sleutel van hun woning / winkel over te dragen. Slechts 1 stuk handbagage mocht per persoon meegenomen worden. Alle familieleden verloren op dat moment hun hele bestaan in IJmuiden en vertrokken gedwongen naar Amsterdam, om nooit meer in IJmuiden terug te keren.

Zo vertrok het gezin van mijn vader uit een groot winkelpand met woonruimte in IJmuiden, naar twee zijkamers bij mensen in huis in de Transvaalbuurt. Ook een tante werd in die buurt ingekwartierd. De ouders van Jet kwamen terecht in de Rivierenbuurt. Mijn vader bleef Jet bezoeken, ook toen hij zelf inmiddels in Amsterdam woonde en Jet in Asterdorp. Hij schreef zijn herinneringen aan Jet op, ik zal die hieronder plakken.

"Van al mijn neven en nichten heb ik met Jet altijd de beste band gehad. Die band bleef ook bestaan nadat ze getrouwd was en een zoontje had. En duurde ook voort tijdens de bezetting.

Jet woonde met haar gezin aanvankelijk in de Reggestraat, ook in de Rivierenbuurt. Daar moesten ze weg en zo kwamen ze eerst in een buurt in Amsterdam-Noord terecht. Ik ben daar een paar keer geweest. Aan één bezoek bewaar ik een dierbare herinnering. Jet was haar kleine zoontje aan het verzorgen, en daarbij klonk muziek via radio of grammofoon. Het kan echter ook zijn dat Jet alleen maar zong. In ieder geval was dat het liedje 'Sah ein Knab ein Röslein steh'n' in de Schubert-versie. Als ik nu dat lied hoor moet ik altijd aan Jet denken. Zij was mijn lievelingsnicht, altijd geweest."

Lou was gesperrt wegens zijn functie bij de Joodse Raad, als plaatsvervangend leidinggevende afdeling comptabiliteit. Voorheen had Lou gewerkte als kantoorbediende, hij had een diploma aan de Handelsschool (behaald in België). Met die sperr was het gezin voorlopig vrijgesteld van deportatie, maar zo'n ding kon ook ieder moment weer ingetrokken worden. Uiteindelijk moesten ze in juni 1943 weer gedwongen verhuizen, nu naar de Tugelaweg 42 huis, in dezelfde straat als mijn vader. Ik laat mijn vader weer even aan het woord.

"Later moesten ze weg uit Amsterdam-Noord en kwamen ook op de Tugelaweg terecht, een paar blokken bij ons vandaan. Dat was in 1943. Op een bepaalde zondag vond er een grote razzia plaats. Die begonnen meestal in de binnenstad en breidden zich dan langzaam uit naar de buitenwijken. Meestal hoorde je al vroeg dat er zo'n razzia aan de gang was. De buurt was eenvoudig af te sluiten met aan de ene kant de Ringvaart en aan de andere kant de spoorlijn. De bruggen over grachten en kanalen werden dan opgehaald, zodat de joden als ratten in de val zaten. Men hield elkaar nauwkeurig op de hoogte van de vorderingen bij zo'n razzia. Zodat je vrij aardig wist waar ze nu bezig waren en je het onheil als het ware op je af voelde komen.

Ik was bij het eerste bericht naar Jet en haar man gegaan, om te kijken of ik met iets kon helpen. Ik ben tamelijk lang bij hen gebleven, maar ging van tijd tot tijd even thuis informeren waar de overvalcommando's op dat moment bezig waren. Want ik wilde wel thuis zijn op het moment dat de Tugelaweg aan de beurt zou zijn. Toen het onheil zeer dichtbij was gekomen, heb ik met pijn in mijn hart afscheid van nicht en neef genomen. Bijna zeker wetend, dat ze meegenomen zouden worden. En dat is ook gebeurd. Zodat ik de laatste ben die ze levend heeft gezien."

Jet, Lou en Ben werden bij de grote razzia van 20 juni 1943 van huis gehaald op de Tugelaweg en afgevoerd naar Westerbork. Zo'n drie weken later, op 12 juli 1943 gingen ze van daaruit op transport naar Sobibor. Elf dagen later zijn ze alle drie op 23 juli 1943 vermoord. Kind Ben was nog maar net 2 jaar, Lou 25 jaar, Jet 29 jaar. Nog een klein stukje van mijn vader over dit harde besef na de bevrijding.

"Vrij kort na de bevrijding bereikten ons de eerste berichten over de gruwelen in de concentratiekampen. Nooit had iemand willen geloven dat de joden en masse vermoord zouden worden. De schok die deze berichten en de bijbehorende foto’s teweeg bracht, is niet met woorden te beschrijven. Men was van afschuw en walging en ook van deernis vervuld. Zes miljoen joden, waaronder een miljoen kinderen, gewoon vermoord… Dat de joden het niet gemakkelijk zouden hebben in die kampen… ja, dat kon men zich nog wel voorstellen. Maar vermoord!

WAAROM?! Al die mensen, de ouden van dagen, de kinderen… mensen die nooit ook maar iemand iets kwaad hadden gedaan. Die waren dus na ontelbare vernederingen en treiteringen zomaar vergast... We waren verbijsterd. We konden het bijna niet geloven, het was te gruwelijk om te kunnen bevatten. Ook ik was totaal verslagen. Al zeker toen ik me realiseerde dat ik mijn nichten Annie en Jet met hun mannen en kinderen en al mijn ooms en tantes echt nooit meer terug zou zien.

Voor het eerst begon ik vrede te hebben met de dood van mijn vader. Ik realiseerde me welk een verpletterende, genadeloze slag het voor hem geweest zou zijn, om te vernemen dat al zijn broers en zusters en hun families zo bruut vermoord waren. De familie waaraan hij zo hing, waar hij zo aan gehecht was.

Ook mijn religieus gevoel kreeg een flinke knauw. Onder de joden ging in het begin van de bezetting de mop, dat een jood tot God had gebeden met het verzoek, of God niet eens een ander volk tot zijn uitverkoren volk wilde maken. Ik begon me af te vragen, of wij niet eeuwenlang door het Instituut Kerk bij de neus waren genomen. Ik werd nog gesterkt in die veronderstelling, toen de kranten meldden dat een aantal kampbeulen van de SS had weten te ontsnappen naar Zuid Amerika en Arabische Landen met hulp vanuit het Vaticaan.

Spoedig ontmoette ik via vrienden en kennissen jonge joden, die de kampen overleefd hadden. Veel spraken ze niet over hun ervaringen, wel lieten ze hun kampnummer zien dat in hun onderarm getatoeëerd was. Ze wilden allemaal Europa achter zich laten en naar Palestina vertrekken. Maar dat was nog niet zo eenvoudig.

Net toen mijn moeder en ik vreesden dat we onder ogen moesten zien dat niemand van de familie Kroonenberg de oorlog had overleefd, kregen wij bericht dat mijn neef Harry [broer van Jet] en zijn vrouw Eef met hun dochter in Amsterdam-Zuid waren opgedoken! Ze bleken ergens in Friesland ondergedoken te zijn geweest."

Ik heb ter nagedachtenis aan Jet haar steen 'geadopteerd' bij het namenmonument aan de Wibautstraat.