Addition

De familie van Roosje Vos en Marcus Lampetje

Dalfsen als scharnierpunt voor nieuw leven?

By: Astrid

Foto van de Joodse werkkampers aan het werk in Kamp De Vecht in Dalfsen in betere tijden, mei 1942. Bron: Historische Kring Dalfsen (met toestemming geplaatst).

Tijdens het schrijven van de geschiedenis van deze familie zijn bijzondere verhalen en familierelaties opgedoken. In eerste instantie richtte de beschikbare informatie zich alleen op de relatie tussen Roosje Vos en haar man Marcus Lampetje en hun families. De gebeurtenissen in het leven van Marcus en zijn familie hadden een trieste afloop. Het lot had voor Roosje iets anders in petto: ze bouwde na haar korte huwelijk met Marcus na de oorlog een nieuw leven op en trouwde met Jacques Jessurun. Deze relatie kwam waarschijnlijk niet uit het niets: Dalfsen is daarin mogelijk een scharnierpunt geweest. Een deel van het verhaal zal altijd giswerk blijven, maar feit is dat zowel Marcus Lampetje, de eerste man van Roosje Vos, als familie van de tweede man van Roosje Vos, de familie Jessurun, ieder op hun eigen manier met Dalfsen verbonden zijn geweest.

Voor het dieper kunnen graven naar de familieverbanden ben ik de voorzitter van de Historische Kring Dalfsen, Jan Sibelt, enorm dankbaar voor de extra informatie over Kamp De Vecht en de plaats die het kamp in de oorlog in Dalfsen heeft ingenomen. In meerdere edities van het blad van de Historische Kring Dalfsen, getiteld “Rondom Dalfsen”, zijn vele facetten van de oorlogsperiode in het gebied rondom Dalfsen toegelicht, dankzij het uitgebreide onderzoek van leden en vrijwilligers van de vereniging en bijdragen van (oud-)inwoners van Dalfsen en hun nabestaanden. De uitkomsten van die onderzoeken in combinatie met de beschrijving van deze familie leiden wellicht tot meer. De vereniging heeft een fonds samengesteld om de Joodse werkkampers van Kamp De Vecht met een monument te herinneren. Bij de herdenking van 3 oktober 2022 is een ontwerp voor dit monument onthuld door kunstenares Koosje Zomer. Het monument zal waarschijnlijk in 2023 in Dalfsen geplaatst worden.

Roosje Vos, binnen de familie Ro en Rootje genoemd, was het derde kind van Levie Vos en Peternella Kapper. Op 9 april 1942 trouwde ze met Marcus Lampetje.

Ten tijde van zijn militaire keuring in 1937 had Marcus zes klassen Lager Onderwijs en twee jaar U.L.O achter de rug. Hij was net iets langer dan 1,71 en woog 59 kilo: een slanke jongeman. Marcus was de zoon van Gerrit Lampetje en zijn vrouw Jane Aronson uit Amsterdam. Gerrit en Jane hadden twee kinderen. Marcus was de oudste. Hij had een zusje Esther, die in 1920 was geboren. Esther is niet oud geworden. Zij overleed op 18 mei 1932 in Apeldoorn op 12-jarige leeftijd. Waarom zij in Apeldoorn op zo’n jonge leeftijd overleed is niet gevonden; mogelijk verbleef zij daar in het Apeldoornsche Bos.

Gerrit Lampetje was in eerste instantie diamanthandelaar. Ten behoeve van zijn werk is hij op 25 juni 1922 voor een korte periode naar stadsdistrict Borgerhout van Antwerpen gegaan, waar hij verbleef aan de Vandenpeereboomstraat 45. Zijn vrouw Jane was niet meegegaan. Zij bleef met haar twee kinderen aan de Lepelstraat 87 in Amsterdam. Vanaf 1934 woonden ze, toen alleen nog met hun kind Marcus, aan de Kromme Mijdrechtstraat 91 I hoog in de Rivierenbuurt in Amsterdam en dat is hun laatst bekende woonadres als gezin.

In 1939 overleed Gerrit Lampetje op veel te vroege leeftijd: hij werd slechts 41 jaar. Hij was geen diamanthandelaar meer op het moment van zijn overlijden, maar “koopman in verf”, zoals op zijn archiefkaart is aangegeven. Uit de overlijdensadvertenties die onder meer in het Zaans Volksblad van 7 oktober 1939 verschenen, blijkt dat Gerrit niet alleen in zijn familiekring een geliefd persoon was. Hij was ook oprichter en voorzitter van de vereniging “Bijstand aan Ziekenhuizen en Sanatoria” (B.A.Z.E.S.) geweest. De vereniging was in 1928 opgericht en na het overlijden van Gerrit besloot het bestuur om een “Gerrit Lampetjesfonds” in het leven te roepen. De vereniging heeft tot 1943 bestaan.

In 1935 was Marcus toegelaten tot de opleiding voor briljantsnijder op verzoek van zijn vader, omdat hij “in de zaak van zijn vader zou komen”, zoals op zijn leerlingkaart van de Diamantbewerkersbond is vermeld. De bond wist dat Marcus eveneens leerling koopman was. Het leek erop dat de beroepskeuze van Marcus in die periode die van zijn vader zou volgen, maar beide beroepsrichtingen bleken voor hem op langere termijn niet blijvend: hij werd kunstschilder.

Naar verluidt trouwde Roosje met Marcus om te voorkomen dat Marcus als Joodse werkloze vrijgezel naar een werkkamp zou worden gestuurd. In maart 1942 werd namelijk bij alle Joodse, meestal werkloze en ongetrouwde, mannen tussen de 18 en 45 jaar een brief in hun brievenbus gestopt waarin een oproep stond om zich aan te melden voor een werkkamp. Na hun trouwdag verbleven ze aan de Amstellaan 86 bij Marcus’ tante Lea, de zus van zijn moeder, en haar dochter Clara in huis. Het verblijf bij zijn tante was voor Marcus echter van korte duur. Ondanks zijn status als getrouwd man, moest hij zich op last van de Duitse bezetters melden bij de “werkverruiming in Dalfsen”, zoals op zijn archiefkaart in het bevolkingsregister van Amsterdam is vermeld. Hij kwam in Werkkamp De Vecht terecht.

Kamp De Vecht[1]

Kamp De Vecht behoorde tot een grote verzameling werkverruimingskampen die in de jaren na de crisis van 1929 door de Nederlandse overheid waren gestart als werkprojecten in de strijd tegen de werkloosheid. Het Rijk bestreed de werkloosheid door werkverschaffing (overheidsprojecten die vrijwel geen geschoolde arbeid vergden) en werkverruiming (werkgelegenheidsprojecten van overheden en bedrijven samen). In 1934 werd hiervoor het Werkfonds opgericht, met als taak het verlenen van kredieten om de werkverruimingsprojecten mogelijk te maken. In 1939 werd een aparte Rijksdienst voor de Werkverruiming opgericht, onder leiding van directeur lr. J.Th. Westhoff. De werkprojecten waren in die periode door heel Nederland verspreid: ze bevonden zich voornamelijk in Noord-Holland en het noorden en oosten van Nederland.

Kamp De Vecht is in de jaren ’30 gebouwd en bevond zich ten oosten van Dalfsen aan de Rechterensedijk in het gebied “Het Veerland” en de bossen rondom het landgoed “De Rechteren”. In eerste instantie werd hier onder leiding en toezicht van de Nederlandsche Heidemaatschappij gewerkt aan grondegalisatie. De eerste werklozen die er aan het werk waren kwamen vooral uit Twente. Eind 1940 namen de Duitse bezetters het stuur van het kamp in handen. Het kamp werd aan hun wensen aangepast en de medewerkers van de Nederlandsche Heidemaatschappij moesten voortaan aan de bezetters verantwoording afleggen. In de extreem koude winter van december 1941 kreeg de Nederlandsche Heidemaatschappij de opdracht van de Duitsers om alle niet-Joodse werklozen uit het kamp naar huis te sturen. Er kwamen vier barakken met elk 48 bedden leeg. Vanaf 24 april 1942 tot 3 oktober 1942 werd het een werkkamp voor Joodse werklozen, die merendeels uit Amsterdam kwamen.

De Joodse arbeiders hadden in de beginperiode van hun werkzaamheden in het kamp een redelijk te noemen verblijf. Ze moesten wel zwaar werk verrichten, dat de meesten van hen onbekend was, maar ze waren ’s avonds na het werk vrij, konden het dorp in en het was toegestaan dat hun familie op bezoek mocht komen. Tevens werd er ruimhartig post bezorgd en opgehaald. De bezoekende familieleden kregen van de dorpelingen de mogelijkheid om bij hen in huis te overnachten. Tussen de gevangenen en de dorpelingen ontstonden op die manier nauwe banden.

Langzamerhand werd het regiem in het kamp echter strikter. De kampbeheerders werden op cursus gestuurd naar het nabijgelegen Kamp Erica, waar hen de grondbeginselen van het omgaan met Joodse gevangenen door SS-ers werd aangeleerd. Er moest harder worden opgetreden. De werktijden werden verlengd, verloven werden ingetrokken en dorpsbezoek of bezoek door familieleden werd verboden. Het eten werd op rantsoen gezet en het krijgen en verzenden van post werd beperkt; de inhoud ervan werd gecensureerd. Dankzij de opgebouwde relaties met de dorpsbewoners kregen de arbeiders soms stiekem extra aardappelen of een bus melk. Er zijn ook arbeiders tussen de bussen op de melkkar het kamp uit gesmokkeld. Zij voelden aan dat hun verblijf daar niet veilig zou blijven. Ontsnappen uit een werkkamp was echter zeer risicovol, omdat daardoor direct gevaar ontstond voor hun familieleden thuis. In de nauwkeurig bijgehouden administratie van de J-afdeling van de Amsterdamse Sociale Dienst was namelijk goed bijgehouden waar zij zich bevonden. En de nazi’s hadden rechtstreeks toegang tot deze informatie. 

Het merendeel van de werkkampers in De Vecht werd geconfronteerd met een door de nazi’s zorgvuldig gecreëerd gevoel van schijnveiligheid, en een cynisch misbruik van de Joodse feestdagen. Na “Jom Kippoer” (Grote Verzoendag) op 21 september 1942, hadden de Duitse autoriteiten aan de Joodsche Raad laten weten dat er voorlopig geen Joden naar Duitsland zouden worden gebracht en dat er weinig tot geen arrestaties zouden plaatsvinden. Dit bericht werd al snel breder bekend en het gaf grote opluchting. Op 3 en 4 oktober 1942 zou “Soekot” (het Loofhuttenfeest) feestelijk worden afgesloten met “Simchat Torah” (Vreugde van de Wet).

In de middag van vrijdag 2 oktober 1942 werd Kamp De Vecht omsingeld en volledig afgesloten. De Grüne Polizei nam de leiding over. Deze actie was onderdeel van een landelijk gecoördineerde massadeportatie die in het hele land plaats vond: uit alle werkkampen in Nederland werden de Joden naar Westerbork getransporteerd en hun familieleden werden eveneens, onder het mom van ‘gezinshereniging’, opgehaald. Dit was het gevolg van het feit dat Rauter van hogerhand opdracht had gekregen om meer Joden naar het oosten te transporteren. Rauter had bedacht dat de ontruiming van alle Nederlandse werkkampen hem in één klap tot de afronding van een groot deel van deze opdracht kon brengen. Vanuit Kamp De Vecht werden de mannen lopend, onder zware begeleiding en in marstempo naar het station van Dalfsen gedreven, waar zij op de trein naar Westerbork overstapten. Ze werden samengevoegd met zo’n 13.000 tot 15.000 mensen die na 3 oktober 1942 aan de poort van Westerbork stonden. Kamp Westerbork was berekend op een bezetting van circa 3.000 mensen. In de maand oktober 1942 was er in vergelijking met de maanden ervoor sprake van meer dan een verdubbeling van het aantal getransporteerden naar het oosten. De werkkampers van De Vecht zouden bijna allemaal niet meer terugkeren; de meesten van hen zijn in Auschwitz en Sobibor omgekomen.

Na een aantal maanden werd het kamp gevuld met mensen die vanuit de kustlijn van Nederland werden geëvacueerd omdat daar door de “Organisation Todt” aan de Atlantikwall werd gewerkt. Zo kwamen er onder meer gezinnen uit Scheveningen wonen. Na de oorlog woonden er tijdelijk woningzoekenden uit de gemeente Dalfsen, maar daarna werden de barakken en een stenen gebouw successievelijk afgebroken. Het enige wat nog resteert is de verharde weg die naar het kamp leidde. In 2012 is er op de plaats van het voormalige kamp een informatiebord geplaatst, waarop de geschiedenis van het kamp is toegelicht.

Mogelijk is Marcus op de hierboven afgebeelde foto van Kamp De Vecht in prettiger tijden te zien. Het is niet bekend of Marcus gepoogd heeft om uit De Vecht te ontsnappen, maar zijn moeder en haar familie werden al vanaf juli 1942 opgepakt. Op 13 juli 1942 werd Marcus’ nichtje Clara naar Westerbork afgevoerd. Op 5 september 1942 kwam Jane, samen met haar vader Aron en haar zusje Lea in Westerbork terecht. Jane, Aron en Lea zijn twee dagen na hun aankomst in Westerbork op de trein naar Auschwitz gezet. Ze zijn daar op 10 september 1942 omgebracht. Clara heeft het iets langer volgehouden. Zij is op 30 september 1942 in Auschwitz omgekomen.

Marcus is als één van de werkkampers van De Vecht in oktober 1942 naar Westerbork afgevoerd. Van hem zijn twee kaarten in de cartotheek van de Joodsche Raad gevonden. Ze geven aan dat hij tussen 3 en 5 oktober of op 4 oktober 1942 in barak 65 van Westerbork terecht kwam. Er is op beide kaarten vermeld dat hij op 19 oktober 1942 op transport is gezet. Marcus Lampetje is op 28 februari 1943 in Auschwitz omgekomen. Zijn naam is in Gedenkboek 18 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.

Op haar kaart in de cartotheek van de Joodsche Raad is vermeld dat Roosje Vos, de vrouw van Marcus, telefoniste was. Tevens is - waarschijnlijk nog tijdens de oorlog – aangetekend dat zij samen met Marcus op 19 oktober 1942 op transport is gezet. Bij de landelijke operatie in oktober 1942 om alle Joodse werkkampers naar Westerbork te transporteren werden ook hun familieleden opgehaald, maar er is op de kaart van Roosje niet aangetekend dat zij in Westerbork heeft gezeten. Roosje heeft de oorlog kunnen overleven, omdat zij was ondergedoken. Korte tijd na de bevrijding heeft Roosje een echtscheiding van Marcus ingezet. Marcus werd door de rechtbank opgeroepen als gedaagde “zonder bekende woon- of verblijfplaats”. Op 17 januari 1946 werd hun scheiding, onder afwezigheid van Marcus, definitief uitgesproken. Zoals voor zovelen was op die datum het lot van Marcus bij zowel de autoriteiten als voor Roosje zelf kennelijk nog onbekend. Pas op 24 november 1950 werd zijn overlijdensdatum en –plaats op voordracht van de minister van Justitie bevestigd.

Op 1 juli 1948 trouwde Roosje met Jacques Jessurun, de oudste zoon van kantoorbediende bij een bank, Abraham Jessurun uit Amsterdam, en winkeljuffrouw Henriëtte Alvares Vega uit Nijmegen. Jacques was verkoper in een warenhuis geweest en hij volgde, na de 5-jarige H.B.S., een opleiding tot reclametekenaar. Zijn familie woonde in Amsterdam op het moment dat hij naar Groningen vertrok, waar hij docent werd aan het Joods Lyceum. Vanaf 25 maart 1942 woonde hij daar aan de Van Wassenaarstraat 5a. Dit was zijn laatste legale woonadres in de oorlog, zoals blijkt uit een door hem ingevulde kaart van de Stichting Volksherstel. De nazi’s trokken een streep door zijn carrière als docent. Jacques werd opgepakt en op de trein naar Westerbork gezet. Hij heeft Westerbork niet bereikt, want hij is tijdens deze treinreis op 3 oktober 1942 ontsnapt. Zijn naam is, met zijn ontsnappingsdatum, vermeld op een lijst met alle gevangenen die uit Westerbork ontkomen zijn[2]. Jacques is daarna in onderduik gegaan en hij heeft, net als zijn moeder en zijn broers, de oorlog overleefd. Zijn vader kwam op 26 augustus 1943 in barak 67 van Westerbork terecht en is vijf dagen later op transport gezet naar Auschwitz. Hij werd bij aankomst meteen vermoord. Abraham Jessurun is in Gedenkboek 16 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.

Uit nader onderzoek is gebleken dat twee familieleden van Jacques Jessurun, de tweede man van Roosje Vos, in Kamp De Vecht in Dalfsen zaten in de periode dat Marcus, de eerste man van Roosje Vos, daar ook was. Deze gegevens zijn gebaseerd op een lijst van alle Joodse werkkampers die in Kamp De Vecht zaten. De lijst is afkomstig uit de archieven van het stadsarchief van Amsterdam en is ook in zijn geheel afgebeeld in het blad "Rondom Dalfsen" (editie nummer 98, april 2020).

Verbinding van de familie met Dalfsen

Het is mogelijk dat er, naast Marcus Lampetje, nog twee andere familieleden van Roosje Vos op de hierboven afgebeelde foto staan. Isaak Jessurun was de jongere broer van Jacques en Jacob Wolfgang Sebastiaan Jerome Jessurun was hun neef. Jacob was de zoon van Simon Jessurun, een broer van Abraham Jessurun (de vader van Jacques en Isaak). In editie nummer 98 van “Rondom Dalfsen” is een aparte tekst aan de ontsnapping van Isaak Jessurun uit het kamp gewijd. Isaak besloot niet af te wachten. Hij nam de benen en dook in Dalfsen onder, waarschijnlijk bij de familie Oostveen aan de Vechtdijk en later mogelijk bij Gait Bloemers aan de Koekoeksteeg. Hij heeft de rest van de oorlog in Dalfsen doorgebracht en is na de oorlog teruggekeerd naar Amsterdam, waar hij op 25 juli 1945 trouwde met Wilhelmina Geel. Ze kregen twee kinderen. Isaak is 82 jaar geworden. Hij is op 17 oktober 2002 in Zandvoort overleden.

Zijn neef Jacob Wolfgang Sebastiaan Jerome Jessurun is met alle resterende mannen van kamp De Vecht in Westerbork terechtgekomen en in dezelfde trein waarin Marcus Lampetje zat naar Auschwitz getransporteerd. Jacob en Marcus zijn beiden op dezelfde dag in Auschwitz vermoord. Jacob Wolfgang Sebastiaan Jerome Jessurun is in Gedenkboek 16 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.

In editie nummer 74 van “Rondom Dalfsen” staat nog een opmerkelijk artikel, waarin enkele schilderstukjes de hoofdrol spelen. Vastgesteld is dat ze afkomstig zijn van een Joodse werkkamper die in de tijd dat Marcus, Isaak en Jacob in het kamp zaten gemaakt zijn. Ze zijn door nabestaanden van de voormalige kantinebeheerder van Kamp De Vecht aan de Historische Kring Dalfsen aangeboden. Onderzoekers van de Historische Kring Dalfsen zijn sindsdien bezig met de vraag van wie de schilderstukjes zijn. Ze zijn namelijk niet ondertekend of van een datum voorzien. Wellicht zijn ze van Marcus Lampetje? Misschien komt dit ooit nog aan het licht.

Roosje Vos en Jacques Jessurun kregen een zoon. Jacques Jessurun is na de oorlog de wereld van de marketing ingegaan. Hij was tot zijn 60e jaar directeur van de Nederlandse vestiging van het internationale marketingbedrijf FCB, maar hij is ook verdienstelijk blijven tekenen en schilderen.

Jacques Jessurun is overleden in Amsterdam op 23 april 1995. Roosje Vos is, na een verblijf in een verzorgingstehuis, op 28 december 2016 in Amsterdam overleden.

[1] Voor de beschrijving van Kamp De Vecht is vooral gebruik gemaakt van twee speciale edities van het blad “Rondom Dalfsen”, nr. 74, van september 2012 en nr. 98 van april 2020. Deze edities zijn een uitgave van de Historische Kring Dalfsen en ze zijn gewijd aan de oorlogsperiode en de geschiedenis van het kamp, op basis van breed uitgevoerd onderzoek. De auteur van editie nr. 74 is Ben Kloosterman. Aan editie nr. 98 hebben meerdere auteurs een bijdrage geleverd. De Historische Kring Dalfsen is een zeer actieve vereniging met meer dan 1.100 leden en talloze vrijwilligers, die zich inspannen om de geschiedenis van Dalfsen en omgeving levend te houden. De geschiedenis van Kamp De Vecht heeft diep in de levens van diverse families uit Dalfsen ingegrepen. De voorzitter van de vereniging heeft toestemming verleend om de foto van de werkkampers bij dit verhaal te plaatsen.

[2] Deze lijst is onderdeel van de website “Mei tot Mei” die door Erik Schaap is gestart naar aanleiding van zijn onderzoek naar de Zaandamse verzetsstrijder Walraven van Hall. Op deze website is een verzameling verhalen over de oorlog en verzetsstrijders vanuit vooral de Zaanstreek beschreven. Niet alle verhalen gaan over de Zaanstreek. De lijst met ontsnappingen uit Westerbork is een voorbeeld daarvan.

Gebaseerd op informatie van en uitwisseling met de voorzitter van de Historische Kring Dalfsen, Jan Sibelt en met de nabestaanden van de familie Jessurun. Daarnaast is gebruik gemaakt van de indexen van het stadsarchief van Amsterdam en een lijst van Joodse werkkampers die in Kamp De Vecht hebben gezeten en die in het het stadsarchief van Amsterdam bewaard wordt. Tenslotte is gebruik gemaakt van de websites van Erik Schaap, de Arolsen archives (cartotheek van de Joodsche Raad), het Joods Cultureel Kwartier en Delpher.

Media