Addition

De familie van Bertha de Leeuw en Maurits "Mou" van Aalst

By: Astrid

Bertha de Leeuw en Maurits van Aalst. Bron: familiefoto.

 

Bertha de Leeuw, het achtste kind van Schoontje Polak en Abraham de Leeuw, verhuisde in 1935 met haar ouders mee naar de Amstellaan 37 II hoog. Dat was op een steenworp afstand van waar haar broer Henri in 1937 op nummer 42 woonde.

Op 19 augustus 1936 trouwde Bertha met Maurits (door de familie Mou genoemd) van Aalst uit Watergraafsmeer. Hij was de zoon van handelsreiziger Simon van Aalst en Betje de Vries uit Amsterdam. Ten tijde van zijn militaire keuring op 16 april 1929 was hij kantoorbediende bij een makelaarskantoor (beursbediende). Hij werd voor de militaire dienst afgekeurd vanwege zijn platvoeten. Na een verblijf in Amsterdam, heeft hij ongeveer 2,5 jaar in Rotterdam gewoond en gewerkt, voordat hij op 28 juli 1932 terugkeerde naar zijn ouderlijk huis in Amsterdam, aan de Middenweg 55c I hoog. Later is Maurits koopman in zuidvruchten en levensmiddelen geworden.

Na hun trouwdag vertrok het echtpaar Van Aalst-De Leeuw voor een paar maanden naar Bloemendaal, waar ze aan de Asterlaan 2 in Aerdenhout woonden. Op 22 december 1936 keerden ze terug naar Amsterdam, woonden ongeveer een jaar aan de Amstelkade 141 en ze verhuisden op 25 november 1937 naar de Haringvlietstraat 51 huis. Hun dochter Betty was toen al geboren en in 1939 kwam daar hun zoon Simon bij. Vanaf 9 maart 1942 woonde Louis, het jongere broertje van Bertha, ook bij hen in huis.

De nazivervolging heeft voor de familie van Bertha en Mou fatale gevolgen gehad. Om vervolging uit de weg te gaan zijn ze gaan onderduiken. Het is niet bekend waar ze precies hebben gezeten. Op de woningkaart van de Haringvlietstraat zijn meerdere personen van de familie vermeld naast de familie van Bertha en Mou: de vader en moeder van Mou en Louis, de broer van Bertha. Louis was per begin december 1942 vertrokken, onder de vermelding “VOW” (Vertrokken Onbekend Waarheen). De ouders van Mou waren vanaf 30 december 1942 onvindbaar en het gezin van Bertha en Mou zijn vanaf 31 augustus 1944 als onvindbaar vermeld.

Het onderduiken heeft niet mogen baten. Het hele gezin is, samen met Schoontje de Leeuw-Polak, moeder van Bertha en schoonmoeder van Maurits, op 27 november 1943 in kamp Westerbork aangekomen. Ondanks de vooronderstelling van Schoontje dat Bertha en Maurits langer in Westerbork mochten blijven (Mou was in Westerbork werkzaam "in de matrassen", zoals Schoontje in haar laatste brief aan haar familie schreef), zijn ze allemaal op 8 februari 1944 op transport gezet. Drie dagen later, op 11 februari 1944, werden Bertha, haar kinderen en haar moeder Schoontje in Auschwitz omgebracht. Dochter Betty was 6,5 jaar en zoon Simon nog net geen 5 jaar. 

Maurits is in eerste instantie aan zijn dood in Auschwitz ontkomen. Hij is op 1 april 1945 in het extern commando Schotterwerk in Riese omgekomen. In Riese was een subkamp van het concentratiekamp Gross-Rosen gevestigd. Vanaf oktober 1943 breidde Gross-Rosen uit met zo´n 100 eigen subkampen in de buurt, waaronder kamp Schotterwerk. Onder de geheime codenaam “Project Riese” werd vanaf november 1943 in dit gebied, in het Uilengebergte, gewerkt aan een ondergronds gangenstelsel, waarvan vermoed wordt dat dit een ondergronds hoofdkwartier voor Hitler moest worden. Omdat het werk volgens de Duitse leiding te langzaam verliep, werden de gevangenen uit de groeiende aantallen subkampen in de omgeving ingezet. Het werk was verschrikkelijk, zwaar en gevaarlijk. De gevangenen werkten in de steengroeve in Oberwüstegiersdorf, in een metaalfabriek, aan het verladen van bouwmaterialen, het aanleggen van wegen en riolering en een ondergronds onderkomen. De mensen uit de kampen waren uitgeput, uitgehongerd en ziek, maar moesten van ´s ochtends vroeg tot ´s avonds laat tunnels uit het harde gesteente hakken.[1] Toen het de Duitsers begin 1945 duidelijk werd dat ze de oorlog begonnen te verliezen, legden ze de werkzaamheden in Riese stil en verplaatsten ze de gevangenen die nog konden lopen onder meer naar de kampen Bergen-Belsen, Flossenbürg en Mauthausen. In het Riese-complex zijn bijna 5.000 gevangenen omgekomen en Maurits van Aalst was één van hen. Bertha en haar kinderen zijn in Gedenkboek 4 (Auschwitz) van de Oorlogsgravenstichting opgenomen. Maurits is in Gedenkboek 4 (Gross-Rosen) van de Oorlogsgravenstichting vermeld.

De ouders van Maurits, Simon van Aalst en Betje de Vries, hebben de oorlog overleefd. Zij waren ook in ondergedoken geweest en kwamen op 8 september 1945 terug naar de Haringvlietstraat 49.

Vader Simon is op 9 juli 1949 in Amsterdam overleden. Zijn vrouw Betje is op 6 maart 1962 naar Arnhem verhuisd, waar zij in het Joodse bejaardentehuis Beth Zikna aan de Beekstraat 40 ging wonen. Dat tehuis heet nu Huize Kohlmann en is een nevenvestiging van het Insula Dei verzorgings- en verpleegcentrum. Vermoedelijk is Betje in Beth Zikna ongeveer in april 1969 overleden; de exacte datum is niet gevonden. Zij werd begraven op de Joodse begraafplaats Moscowa in Arnhem.

[1] Socioloog en schrijver Gerhard Durlacher, de vader van schrijfster Jessica Durlacher, is op 16-jarige leeftijd als gevangene in de steengroeven bij Riese ingezet en heeft hierover geschreven in zijn boek “Strepen aan de hemel; oorlogsherinneringen” (1985).

Gebaseerd op de indexen van het Stadsarchief van Amsterdam en gegevens van de websites Delpher.nl, wiewaswie.nl, de Arolsen Archives, gegevens van The United States Holocaust Memorial Museum (Encyclopedia of camps and ghetto's 1933-1945) en de website van herdenkingskamp Gross-Rosen.