Addition

Op de foto in oorlogstijd. Toni Stern

Toni Stern (links) met haar moeder Selma en zusje Mirjam. Foto Annemie Wolff. © Monica Kaltenschnee.

All rights reserved

In het boek Op de foto in oorlogstijd. Studio Wolff, 1943  van Tamara Becker en An Huitzing (Lecturis, 2017) is een portret van Toni Stern opgenomen en wordt haar verhaal en dat van haar familieleden verteld.

Op de foto in oorlogstijd gaat over een deel van het oeuvre van Annemie Wolff (1916-1994): de teruggevonden honderd fotorolletjes uit 1943 met portretten van 440 mensen.

Over Toni Stern (p.212,213):

Op 28 mei fotografeerde Annemie de zusjes Mirjam en Toni Stern. Eerst zette ze hen samen op het bankje, deze twee blonde meisjes in identieke gestreepte jurkjes. Vervolgens gingen ze op de foto bij hun moeder Selma op schoot. Aan het einde van de sessie maakte Annemie een pasfoto van Selma. Annemie ontving f 17,50 van Selma, het hoogste bedrag van de maand, waarvoor ze waarschijnlijk veel of grote afdrukken leverde.

Eind 1937 was Selma met haar man Sigmund en hun dochtertje Toni uit Lörrach gekomen, een Duits stadje op de grens met Zwitserland en Frankrijk. Sigmund was fabrikant van een speciale lak; hij exporteerde naar Nederland, Frankrijk, Zwitserland, Scandinavië en de Verenigde Staten en had goede ervaringen met Nederland. Hij had zijn Duitse bedrijf geliquideerd en een ‘Jodenafdracht’ betaald om te mogen vertrekken, waarbij hun paspoorten waren afgenomen. In Amsterdam vonden ze onderdak in pension Hiegentlich in de binnenstad, een adres dat ze mogelijk van hun vrienden Blumenthal hadden gekregen.[i] Sigmund opende een lakfabriek in Amsterdam en ze betrokken een appartement in naar de Uiterwaardenstraat, waar Sigmunds moeder bij hen introk en andere vluchtelingen tijdelijk verbleven. Sigmunds broer Rudolf en schoonzus Rosa reisden hen na.

Twee weken nadat Nederland capituleerde, werd Mirjam geboren. Sigmund mocht nog zakendoen met het buitenland, maar moest wel elke maand geld afdragen op het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat. Totdat hij daar zijn hele bedrijf daar moest overdragen. Begin 1943 werd Sigmunds 74-jarige moeder van huis opgehaald. Ook Rudolf, Rosa en hun zoontje Leo werden opgepakt. Leo zou in augustus in Westerbork overlijden; hij was bijna één jaar oud. Rosa werd vermoord in Auschwitz in november 1943, Rudolf kwam om in Oost-Europa in maart 1944. Wilde Selma foto’s naar de familie sturen of wilde ze foto’s hebben voor het geval zij en haar man van hun kinderen gescheiden zouden worden?

Sigmund, Selma en hun dochters zouden zich lange tijd verschuilen in hun eigen huis. Bij huiszoekingen deden zij niet open en riepen de buren: ‘Die zijn allang weggehaald’. Een gemeentewerkman uit de buurt deed hun boodschappen.[ii] Toen Mirjam kinkhoest kreeg, moest het hele gezin in quarantaine in de Joodse Invalide aan het Weesperplein. De Duitsers waren notoir bang voor besmettelijke ziekten en wilden dat iemand daarvan genezen was, voordat hij op transport ging. De keuringsartsen speelden daarop in. Hierdoor bleven de Sterns lang buiten de kampen, wat hun redding zou worden. Op 15 maart 1944 kwam het gezin Stern in Westerbork terecht. Vandaaruit moesten ze op een lange trein die Bergen-Belsen, Theresiënstadt en Auschwitz aandeed. De familie Stern zat in een van de twee wagons met bestemming Bergen-Belsen. Sigmund, die onrecht niet kon aanzien, verweerde zich tegen de kampbewakers en moest voor straf twee weken in een bunker op water en brood. Hij kreeg bovendien het zwaarste werk, zoals het trekken van een wals voor straatonderhoud. Selma zag kans om een baantje in de keuken te krijgen. In maart 1945 werden ze opnieuw in de trein gezet, het ‘Verloren transport’. Toni bezweek kort na de bevrijding op zevenjarige leeftijd. Ze werd in Tröbitz begraven.

Bij terugkomst in Nederland woog Sigmund nog 36 kilo. Als statelozen moesten ze in Maastricht wachten tot hun papieren gecontroleerd waren en werden tot die tijd ze opgesloten met NSB-ers en Nazi’s. Na hun toelating kregen ze in Amsterdam een woning niet ver van hun oude huis. In 1946 werd hun zoon Leo geboren, vernoemd naar zijn overleden neefje. Sigmund kreeg zijn lakfabriek weer in handen. De fabriek draaide goed op internationaal niveau, wat hielp bij zijn naturalisatie in 1953.[iii] Mirjam emigreerde bij haar huwelijk in 1958 naar New York. Ze was getekend door de oorlog en hield last van hevige depressies. Leo emigreerde naar Israël, maar bleef betrokken bij de lakfabriek die nog steeds bestaat.

 

 

 

[i] De Sterns waren allang bevriend met de familie Blumenthal.

[ii] De man werd na de oorlog door de gemeente ontslagen, hoewel hij slechts om tactische redenen NSB-lid geworden zou zijn. Het lukte Sigmund niet de man vrij te pleiten, waarna hij hem zelf in dienst nam.

[iii] Tweede Kamer 1952-1953, Kamerstuk 2810, ondernummer 3, Staten-Generaal Digitaal.

 

All rights reserved