Addition

Rosa's zus maakt zich zorgen

Spaarzame gegevens over Rosa Weil-Fonteijn zijn te vinden in het oorlogsdagboek van haar zus Corine Fonteijn, die met hun moeder ondergedoken zat in Dordrecht. Op hun tochtige zoldertje maken ze zich zorgen over Rosa en de baby Edith, die in augustus 1943 in Westerbork wordt geboren.

Rosa Fonteijn, foto van voor de oorlog

Als de oorlog uitbreekt is Rosa verpleegster in Rotterdam. Haar moeder en zuster duiken onder bij de familie Klaus in Dordrecht op 3 oktober 1942. Rosa blijft werken. In de winter van 1942-43 bezoekt Rosa haar moeder en zuster op hun onderduikadres aan de Riedijk. Corine schrijft enige maanden later in haar dagboek over dit bezoek:

‘Rosa was van deze winter een week ergens gelogeerd. ’t Plan was, dat zij en haar man [Fritz Weil]  ook hier zouden komen. Rosa vertelde zodra ze met moeder en mij alleen was, dat ze een baby [Edith Weil] verwachtte. Dat was wel reuze fijn, maar in deze tijd niet zo gewenst. We kwamen met tante en oom [Hendrika en Lambertus Klaus] overeen, dat ze toch komen kon, wat natuurlijk schitterend was. Aan ’t eind van de week schreef Frits, of ze weer naar R’dam kwam. Ze ging en kreeg werk in het [ Joodse] ziekenhuis in R’dam, maar na enige tijd werd het ziekenhuis plotseling omsingeld en alles wat daar binnen was naar Westerbork gevoerd, het tussenverblijf op weg naar Polen. Dat was een vreselijke slag voor ons. Tante en oom wilden nu Marietje [Weil, zus van Frits], Karel [Fonteijn, echtgenoot van Marie Weil en achterachterneef van Rosa] en Frits hierheen halen, maar gelukkig ging dat niet door. Zijzelf waren er niet over te spreken maar wij vonden, gezien de moeilijkheden, het voor beide partijen beter. Doordat Frits niet mee wilde komen, (hij wilde zich naar Westerbork laten brengen als de tijd gekomen was) om bij Rosa te zijn, konden de andere twee ook niet weg. Nu zitten ze er alle vier. Rosa’s schoonouders [Max Weil en Lina Mai] waren daar bovendien ook.’

Corine en haar moeder communiceren via briefjes met Rosa die met de was mee naar Westerbork gaan. Ook geven zij op die manier pakjes door met onder meer babykleertjes voor Edith. De correspondentie is tweezijdig. Zo krijgen Corine en haar moeder op 20 juni 1943 een brief uit Westerbork:

‘Net voor lunch kregen we bericht van Rosa en alles was best. Moeder geheel opgevrolijkt en gerustgesteld. […] Na de boterham kregen we kersen, de eerste van ’t jaar, zalig! Wat hebben we het toch best. Gelukkig, dat Rosa het ook goed heeft. Voor aanstaande moeders wordt goed gezorgd. Ze krijgt extra voeding en ook rauwkost. Dit is een fijn idee, want onder het eten moet je er anders steeds aan denken. ’t Laatste pakje is verloren gegaan. Vreselijk jammer. Er waren blikjes in en ook koffie en Albumona. Het ergste was het bijna van het babytruitje en mutsje, dat moeder zo met zorg gemaakt heeft. ’t Was ook zo beeldig. Verder nog een verpleegstersjurk en andere kleren. Maar, vooruit, ze maakt het goed, dat is het voornaamste.’

De berichtgeving is echter sporadisch. Op 15 augustus 1943 noteert Corine:

‘Van Rosa hebben we sinds vier weken niets gehoord. Eén dezer dagen verwacht ze de baby. ’t Is alles onzeker. Je zit hier maar, ieder moment wordt de hoop op het volgende moment gevestigd. Waar blijft de verlossing, die deze spanning ontlaadt?’

Vier dagen later krijgt ze wel een levensteken, maar nog geen nieuws over de baby. Dat verandert op 24 augustus:

‘Vanmiddag het heugelijke nieuws ontvangen van de geboorte van een nicht, Edith. Ze weegt 6 pond, 2 ons. De vorige week dinsdag is ze al geboren, dus ik was al tante voordat ik het wist. Moeder en dochter maken het uitstekend. ’t Is een hele geruststelling, nu willen we haar zien.’

Ook de berichtgeving een week later is positief:

‘Zojuist kregen we een brief van Frits. Rosa en Edith maken het best. Ze krijgen volop te eten. Ze redt zich wel, hoop ik. Ze heeft zich overal flink doorgeslagen. Fijn, dat ze Frits heeft, want dat is een geweldig goede man, gerekend naar de manier, waarop hij schrijft. Ik kan daar veel uit opmaken.’

Twee weken later slaat deze stemming om. Op 14 september schrijft Corine:

‘…de Maandag eindigde zo vreselijk, dat ik niet in staat was om iets te doen. We kregen n.l. bericht van Rosa dat ze ieder ogenblik daar verdwenen kan zijn, evenals Marie en Karel, die verleden week maandagnacht gingen. Edith maakt het goed, maar de toestand is hopeloos.’

Twee dagen later keert de hoop terug:

‘Zojuist ben ik mijn bezwaard gevoel kwijtgeraakt want we hebben goede berichten van Rosa en Edith en Frits gehad. Rosa is hoofd van de kraamzaal geworden, ze behoeft nu niet meer zo hard te werken en heeft natuurlijk ook kans langer te mogen blijven. ’t Is iets geweldigs. We lachen weer, zijn  gewoon uitgelaten. O, als alles toch weer eens goed mocht worden. Het gevaar is nog niet geweken, maar we hebben moed en kracht gekregen. Het leven lijkt weer zonniger.’

Op 29 september volgt nieuw bericht:

‘Zij en het kind maken het best en met Frits gaat het ook goed. De kleertjes heeft ze ontvangen, echt fijn, dat ze nu wat warms voor Edith heeft.’

Maar in een van deze brieven schreef Rosa ook, zoals haar zus haar in haar dagboek op 5 oktober citeert, dat het wonder gauw moet komen “anders is het te laat.”

Op 14 oktober is er weer bericht van Rosa, daarna blijft het weken stil. Corine en haar moeder leven in spanning, zoals een dagboekaantekening van 7 november leert: ‘We hebben nog steeds geen bericht van Rosa. ’t Wordt nu werkelijk angstig. Zou het ergste nog toch nog gebeurd zijn. Ik durf er bijna niet aan te denken.’ Later die maand komt toch een levensteken, maar dan blijft het weer stil. Op 12 januari 1944 schrijft Corine:

‘Moeder zuchtte gehele dagen, want in vijf weken hadden we niets van Rosa gehoord. […] Gisterenavond kregen we een seintje, dat er bericht van Rosa was. Dat deed de deur toe. We waren ineens vol moed. Morgenavond zullen we de brief in handen krijgen.’

Die brief bleek bevredigend: ‘Edith is een schat, net een baby van een reclameplaat. We verlangen natuurlijk hevig haar te zien.’

Dan is het weer wekenlang stil. ‘Het ergste is, dat we niets van Rosa horen.’ (29 februari). Corine en haar moeder troosten zich met de gedachte dat Westerbork nog niet geëvacueerd is – en dat Rosa, Frits en Edith er dus wellicht nog zijn (3 maart, 5 maart).

De onzekerheid neemt drie dagen later, op 8 maart, weer toe: ‘Vanmiddag hoorden we, dat Rosa kans had te moeten evacueren (doorgestuurd te worden). We weten niet of dat intussen al gebeurd is.’

Dat was het geval: na aankomst in Auschwitz op 6 maart 1944 was Rosa vergast.

 

Bron: Corine Fonteijn, Een gekooid dier, bezorgd en ingeleid door Dirk-Jan Verdonk, Uitgeverij Donkigotte, 2016, ISBN 978-94-91190-06-3.