Verhaal

Pater familias Victor Halberstadt

Diamantbewerker en groenteventer

Door: Walter

Stolpersteine Nieuwe Amstelstraat

In 1866 werd Fetje Halberstadt als oudste zoon, in het grote gezin van Joseph Halberstadt en Reintje Pachter, geboren. Zijn roepnaam was Victor en hij werd naar zijn grootvader vernoemd, die weer naar zijn grootvader was vernoemd. Zo werd de naam Victor generaties lang aan vele kleinzonen doorgegeven, met of zonder de familienaam Halberstadt. Binnen zijn eigen generatie had Victor drie volwassen neven met de naam Victor Halberstadt, van wie hij de oudste was, omdat een vierde neef met de naam Victor in 1854 als baby stierf.

Joseph en Reintje kregen een gezin met twaalf kinderen, bestaande uit drie jongens en negen meisjes. Er was sprake van een zeer hoge babysterfte. Esther, Lea, wederom Esther, Meijer en Leentje redden het niet en Victor groeide op met Roosje, Eva, Louis, Rachel, Rebecca en Marianne. Op Rebecca na, zou iedereen later trouwen en een gezin krijgen. De zusjes Eva en Rachel trouwden met de broers Soesman en Elias Halverstad, tevens hun achterachterneven. Van de generatie van Victor zou niemand de Shoah overleven.

Dan is er nog iets aan de hand met de naam Joseph, de vader van het gezin. In 1833 werd hij namelijk als Philip geboren. Een jaar eerder stierf de eerste Joseph in het gezin als baby en in 1845 werd het wegvallen van de naamdrager met de geboorte van een zoon opgelost, die wederom de naam Joseph meekreeg. Ook deze Joseph stierf binnen een paar dagen, waarna werd besloten dat Philip voortaan als Joseph door het leven zou gaan, waarschijnlijk ten tijde van zijn bar mitswa. In eerste instantie liftte hij mee op het geboortejaar van zijn overleden broertje uit 1832, getuige zijn militieregister. Bij zijn huwelijk gebruikte hij zijn eigen geboortedatum en zat hij voor de rest van zijn leven aan zijn nieuwe naam vast. Zo werd de naam van zijn grootvader van moederszijde in de familie veiliggesteld.

Eerstgeborene zoon en sjouwerman Victor werd op 16 maart 1886 ‘voor den dienst’ aangewezen, ondanks het feit dat hij hier vanwege lichaamsgebreken onderuit probeerde te komen.  Zijn registratie in het militieregister verraadt niet of hij daadwerkelijk werd ingeloot. Wat wel duidelijk wordt, is dat Victor met 1.76 meter een grote man was, vergelijkbaar met 1.95 meter nu bijna honderdveertig jaar later. Hij had grijze ogen en de kenmerkende borstelige wenkbrauwen van de familie Halberstadt. In het register werd in die tijd nog niets over een eventuele scholing vastgelegd.

Op 20 juni 1888 trouwde Victor als venter in Amsterdam met dienstbode Mietje (Marianne) Waterman, dochter van Alexander Isaac Waterman en Schoontje Leendert Cohen. Het voorgenomen huwelijk werd op 10 en 17 juni aangekondigd. Alle wederzijdse ouders waren bij het huwelijk aanwezig en verklaarden niet te kunnen schrijven. Victor zette een keurige handtekening, geschreven als F. Halberstadt, zijn officiële naam bij de burgerlijke stand was immers Fetje.

Samen met Marianne zou Victor een groot gezin stichten, met zeven zonen en een dochter. Hun eerstgeborene zoon Alexander overleed als baby, waarna ook hun derde zoon de naam van zijn grootvader zou krijgen. Zijn broers heetten respectievelijk Joseph, Louis, Isaac, Hartog en Jacob en zijn zusje Reintje. Oma Schoontje Leendert woonde een aantal jaren bij hen in, nadat zij weduwe was geworden. Iets dat in die periode heel normaal was. Zij verzorgde de kinderen, waardoor Marianne kon werken.

Bij de geboorteaangiftes van zijn kinderen stond Victor eerst als werkman en later als venter vermeld. Daarnaast was hij gedurende een lange periode actief als diamantslijper. Mogelijk is hij via zijn zwager Abraham Waterman in dit vak gerold. In oktober 1902 verzocht hij eenmalig om zogenaamde ‘winterbedeeling’. Op dat moment had hij, vanwege een oogziekte, het vak van diamantslijper even verlaten. Voor een diamantslijper waren een paar goede ogen onontbeerlijk. Toen de opleiding, die een paar jaar duurde, eind negentiende eeuw werd gereguleerd, kon een leerling, na zijn proeve van bekwaamheid, alleen het vak in met een positieve keuring van een oogarts.

Op 14 november constateerde de armenbezoeker dat Victor alweer aan het werk was bij diamantslijperij Vigeveno aan de Anthoniebreestraat. Steun was niet meer nodig en daarna kwam hij nooit meer bij het Burgerlijk Armbestuur in beeld en wist hij altijd te voorzien in het onderhoud van zijn grote gezin. Uit het aangelegde steundossier valt op te maken dat er op dat moment drie schoolgaande kinderen waren; Joseph en Louis op de openbare lagere school en Alexander op de Talmud Thora. Het zou zo maar kunnen dat Alexander meer begeleiding en vooral ook strakke discipline nodig had.

Nadat Victor met zijn gezin jarenlang in de Valkenburgerstraat had gewoond, streek hij in 1906 neer in de Derde Oosterparkstraat op nummer 63-1. Zijn gezin was toen compleet. In 1915 trouwde zijn oudste zoon Joseph en vloog in januari1915, als eerste in het gezin, het nest uit, om in te trekken bij zijn aanstaande schoonvader Manus Swalleff. Joseph was karrijder en dit betekende dat hij een met paard bespannen wagen bestuurde. Vanaf 1918 was Joseph in zijn vrije tijd actief als dilettantenregisseur en richtte hij later onder andere een eigen toneelgezelschap op. Zijn vrouw Mietje Swalleff was ruim vijf maanden zwanger tijdens de huwelijksplechtigheid op 28 juli 1915. De wederzijdse ouders gingen met het huwelijk akkoord en Victor en Marianne ondertekenden de akte. De ouders van Mietje verklaarden niet te kunnen schrijven.

Toen Victors zoon Alexander, in 1917, in Den Haag, met Rozette Joël in het huwelijk trad, gaf hij nog op dat hij diamantbewerker was. Uiteindelijk was Victor van januari 1898 tot oktober 1917 lid van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond (ANDB) en stond hij bij vakgroep drie ingeschreven. Dat waren de briljantverstellers. Op zijn lidmaatschapskaart, met lidnummer 234, is goed te volgen hoeveel weken per jaar hij als diamantbewerker werk had. Zijn zonen Joseph, Louis en Isaäc zouden later met wisselend succes in zijn voetsporen treden. Vanaf 1915 was er in deze industrie in Nederland geen droog brood meer voor Victor te verdienen, waarna hij er in oktober 1917 definitief de brui aan gaf.  Alles lijkt erop te wijzen, dat hij zijn werkzaamheden in de diamantindustrie altijd met het venten combineerde. Na zijn uitschrijving bij de ANDB ging hij verder als groenteventer van deur tot deur in Amsterdam-Oost. Omdat hij geen vaste standplaats had, was een marktvergunning niet nodig. Marianne liep regelmatig met hem mee.

In 1918 keerden Alexander en Rozette vanuit Den Haag naar Amsterdam terug en gingen tijdelijk bij zijn ouders aan de Derde Oosterparkstraat 63 inwonen. Op 7 januari 1918 werd de eerste kleinzoon van Victor, twee maanden te vroeg, geboren en kreeg – hoe kan het ook anders – de naam Victor mee. Het was niet het eerste kleinkind van Victor en Marianne. Eerder had Joseph hen al twee kleindochters geschonken: Marianne en Catharina. Ondanks zijn vroeggeboorte wist Victor het te redden, net zoals hij later de Shoah zou overleven. En Victor werd flink door zijn opa en oma verwend.

In de jaren die volgden, trouwden alle kinderen van Victor en Marianne en zegenden zij hen met tweeëntwintig kleinkinderen, waarvan één kleindochter als baby overleed. In 1938 werd de jongste kleinzoon weer Victor genoemd. Oma Marianne heeft dit alles niet meer meegemaakt, want zij overleed in september 1934, volgens de geplaatste overlijdensadvertentie na een lang en smartelijk lijden. Ze maakte dat jaar nog net het huwelijk van haar jongste zoon Jacob mee, maar ook dat haar zoon Joseph een jaar eerder zijn gezin verliet. Het overlijden van Marianne zal in de familie een groot verlies zijn geweest, aangezien zij altijd de drijvende kracht is geweest achter de wekelijkse sabbatvieringen bij hen thuis en ook tijdens de Joodse feestdagen. Gelegenheden waarbij ook veel muziek werd gemaakt.

Op het moment dat Marianne overleed, woonde Jacob met zijn vrouw Antje nog bij hen in. Eerder al had Jacob, die een zeer verdienstelijk amateurbokser was, de groentewijk van Victor overgenomen, met wisselend succes. Twee jaar later vertrok de toen zeventigjarige Victor naar de Vrolikstraat, waar hij bij zijn dochter Reintje ging wonen. Zij was met Benedictus (Bennie) Papegaaij getrouwd en samen hadden ze een dochtertje. Nog geen jaar later verhuisde Victor naar het Nederlands-Israëlitisch Oude Mannen- en Vrouwenhuis aan de Nieuwe Kerkstraat 135. Hij stond hier waarschijnlijk al even ingeschreven, al ging deze verhuizing precies in de periode dat Benny zonder werk kwam te zitten. In principe had dit zijn eindbestemming moeten zijn, maar het liep allemaal anders.

Lijdzaam en machteloos moest hij toezien hoe de nazi’s de Joodse gemeenschap en zijn grote gezin stap voor stap in Amsterdam isoleerden en de verhalen die hij meekreeg van zijn kinderen en kleinkinderen zullen hem somber hebben gestemd. De eerste grote klap, naast al het getreiter, was dat hij vernam dat Michel en Emanuel, twee van zijn kleinzonen, op 1 april 1942 naar werkkampen in Drenthe werden gestuurd. Voor Michel het begin van en lijdensweg van negen maanden, Emanuel sloeg nog even op de vlucht, maar eindigde uiteindelijk in Sobibor. Zijn oudste kleinzoon Victor wist de dans te ontspringen, waarschijnlijk omdat het atelier waar hij werkte, werkzaamheden voor de ‘Wehrmacht’ verrichte. Ook Victors zonen werden opgeroepen om naar een werkkamp in Nederland te gaan: Joseph, Alexander, Louis, Isaäc en ook zijn schoonzoon Benedictus. Jacob verscheen niet op zijn keuring en Hartog genoot nog enige bescherming omdat hij buiten de Joodse gemeenschap was gehuwd.

In juli 1942 werd Victor overgrootvader van Jacob, zoon van zijn kleindochter Marianne, die niet meer mocht trouwen met haar niet-Joodse vriend Jacob Oosterman. Victor zal kleine Jacob ongetwijfeld in zijn armen hebben genomen, een geluksmoment in een donkere tijd. Net daarvoor waren de deportaties op gang gekomen. Zijn zoon Jacob ging met zijn gezin mee met een van de eerste transporten, samen met drie kleindochters: Sophia, Reina en Alida. Hun broer Michel was inmiddels van werkkamp Geesbrug naar Westerbork overgeplaatst en zou hier drie maanden verblijven. In zijn brieven naar zijn moeder Rozette en zijn oudste zus Marianne, beschreef hij wie hij allemaal zag komen en gaan; zijn zusjes, ooms, tantes, neefjes, nichtjes en meer, veel meer. En zo zal ook de oude Victor steeds goed op de hoogte zijn gehouden. Gedurende een korte periode woonde Victor nog bij zijn zoon Hartog in aan de Gibraltarstraat. Hij zat dan hele dagen met zijn keppeltje op voor het raam en dit maakte zijn schoondochter Elisabeth bloednerveus, waardoor Victor weer naar het tehuis werd teruggebracht.

Begin 1943 zal Victor hebben meegekregen, dat zijn oudste kleinzoon Victor bij de Euterpestraat, na zijn arrestatie, was gevlucht. En dat zijn kleindochter Marianne haar zoontje Jacob, in de kindercrèche tegenover de Hollandse Schouwburg, vlak voor hun transport naar Westerbork had opgepakt. Een onderduikperiode die ruim twee jaar zou duren begon. Op 3 maart 1943 werd het tehuis waar Victor woonde door de bezetter leeggehaald, zoals dat landelijk met alle Joodse instellingen in die periode gebeurde. Victor heeft deze razzia niet afgewacht, daags ervoor werden de bewoners voor de op handen zijnde overval gewaarschuwd. Zijn vlucht verlengde zijn leven met ongeveer drie maanden en hij woonde officieel nog op twee verschillende adressen in Amsterdam. Officieel, want hij stond op beide adressen bij de Burgerlijke Stand ingeschreven.

Het eerste adres was de leegstaande en gepulste woning aan de President Brandstraat 68 van zijn ex-schoondochter Rozette. Zij en Alexander waren sinds juni 1940 officieel gescheiden. Op dit adres hield Victor het twee maanden uit waarna hij - waarschijnlijk gedwongen - naar de Nieuwe Amstelstraat 19 verhuisde. Vanaf dit adres werd Victor weggehaald en op 29 mei 1943 werd hij in Westerbork ingeschreven. Het lijntje met het thuisfront was weer snel gelegd en van zijn enig achtergebleven zoon Hartog kreeg hij een pakket met levensmiddelen toegestuurd, waarvoor hij in een briefkaart bedankte. Zo weten we dat Victor op zijn zevenenzeventigste in ziekenhuisbarak 83A werd geplaatst. De laatste maanden hadden duidelijk hun tol geëist. Cynisch genoeg moest hij eerst nog wat aansterken om op transport te kunnen en op 8 juni 1943 ging hij met het beruchte kindertransport uit Vught naar Sobibor mee. Met meer dan drieduizend Joden was dit tevens het grootste transport en iedereen werd vermoord. De geboorte van zijn eerste achterkleindochter Marianne maakte Victor net niet meer mee.

Van Victor is geen foto bewaard gebleven. Zijn briefkaart, eindigend met ‘de groeten aan allen’, is tachtig jaar lang zorgvuldig bewaard, zonder dat dit breed in de familie bekend was. Een struikelsteen voor zijn laatste woonplek in de Nieuwe Amstelstraat, waar hij als Fetje op staat vermeld, is een voor iedereen zichtbare en tastbare herinnering aan het noodlot dat ook hem trof…

Media bestand