In oktober 1933 komen Sara’s broer Bernhard en haar schoonzus Jule de Leeuw-Lehman (1875-1943) uit Duitsland naar Apeldoorn en nemen tijdelijk hun intrek bij Salemon en Sara. In maart 1938 betrekken zij een eigen woning aan de Meester van Hasseltlaan.
Dochter Eveline is in 1927, ze is dan achttien, een van de geslaagden voor het diploma van ‘kantoorstenografe Engelsche taal’, ze behaalt dit ‘met lof'. Een kleine anderhalf jaar later slaagt ze voor het examen ‘Engelsche steno’.
In maart 1932 viert de plaatselijke Joodse gemeente het veertigjarige jubileum. De synagoge wordt in dat jubileumjaar uitgebreid met een uitbouw. Om hier bij stil te staan is er een feestavond georganiseerd. Een revue vormt een onderdeel van deze avond en Sara en Eveline zijn één van de ‘revue-girls’, die op het podium de geschiedenis van de plaatselijke Joodse gemeente uitbeelden. Het toneelstuk wordt voorts door onder andere Alida Anna Philipse-van Dantzig (1907-1943), Philip Cohen (1892-1941) en Leonie Henriëtte Cohen-Koster (1911-1942) op de planken gebracht.
In 1933 is Jacques Lobstein (1883-1945) met onder meer Hillegonda Polak-Drilsma (1902-1942) lid van het comité, dat geld probeert in te zamelen voor het Centraal Israëlitische weeshuis ‘Machseh Lajesoumim’ in Leiden. Van het weeshuis is ruim honderdduizend gulden (omgerekend naar het heden ruim 1 miljoen euro) gestolen, wat betekent dat het de reguliere kosten niet meer kan betalen van de vrijgekomen rente, zoals tot dan toe. De malversatie is landelijk nieuws. Het plaatselijke comité roept de hele bevolking van Apeldoorn op om geld te doneren. Ook wordt een ‘mej. E. de Jong’ genoemd. Het wordt niet duidelijk of dit Eveline betreft, of haar nichtje Evelina de Jong, dochter van Salemons broer Mozes. (Deze broer zal in 1935 uit Apeldoorn vertrekken).
In het bevolkingsregister staat een notitie die duidelijk maakt dat Eveline opgenomen is geweest in de psychiatrische inrichting ‘Licht en Kracht’, in Assen. Een exacte opnamedatum of verblijfsduur ontbreken. Wel is bekend dat de inrichting in de periode 1934 - 1935 is geopend.
In februari 1940 maakt Salemon melding dat er een damesfiets voor het Notarishuis is blijven staan. Om diefstal te voorkomen, maar vermoedelijk ook om zelf niet van diefstal te kunnen worden beschuldigd, geeft hij aan dat hij de fiets binnen zet.
In mei 1940 wordt Nederland bezet door nazi-Duitsland. Ruim drie maanden na de overgave van Nederland overlijdt Salemon door hartfalen. De rouwadvertentie vermeldt een lang en geduldig gedragen lijden. Salemon wordt In 1944 postuum genoemd in een krantenbericht, waarin een zojuist beëdigde makelaar-taxateur en vendumeester aangeeft, dankbaar te zijn voor de opleidings- en werkplek die hij bij Salemon heeft gekregen.
Sara, Eveline en Sophie blijven aan de Stationsstraat wonen. In oktober 1940 verlooft Sophie zich met Julius de Jong (1906-1942). Fietje en Juul noemen zij zichzelf in het krantenbericht waarin zij hun verloving aankondigen. Julius is de zoon van Mozes, dus een neef van Sophie.
Eveline wordt een dag voor haar 33e verjaardag opgenomen in Het Apeldoornsche Bosch. Acht maanden later, in oktober 1942, volgt Sara haar. In een ongedateerd document van de gemeente Apeldoorn, opgesteld in opdracht van, of door de bezetter, staat dat het woonadres van het gezin De Jong-De Leeuw niet meer bewoond is, maar ook nog niet is ontruimd. Op basis van alle namen en adressen die op de lijst staan, valt op te maken dat de lijst tussen eind november 1942 en half januari 1943 is opgesteld.
Het is niet uit te sluiten dat Sara en haar dochter Eveline geen echte patiënten van Het Apeldoornsche Bosch zijn geweest, maar dankzij hun sociale netwerk een plek aangeboden hebben gekregen, om in een veiligere omgeving te kunnen verblijven. Maar dan zou een aanstelling bij Het Apeldoornsche Bosch logischer zijn geweest, zoals in het geval van Sophie, die op 1 mei 1942 in dienst treedt van deze instelling. Daar werkt ze als lijkbezorgster en naaister van doodskleden. In de Joodse cultuur is het gebruikelijk dat vrouwelijke overledenen door vrouwen ritueel worden gereinigd en de mannen door mannen. De doden worden gehuld in doodskleden.
Sophie duikt op een zeker moment onder. Haar verdwijning wordt op 12 oktober 1942 door de Apeldoornse politie aan het Departement van Justitie doorgegeven. Berichtgeving in het Algemeen Politieblad moet landelijke signalering mogelijk maken. Sophie vindt een onderduikadres bij het gezin Wieringa (Weg naar Rhijnauwen 4 M, gemeente De Bilt). De man des huizes is advocaat. Zijn zoon (1938) kan zich in 2021 herinneren dat er soms naar huis werd gebeld met het bericht ‘De melk kookt over’, wat voor Fietje het sein was om zich te verstoppen. Ook voor zijn vader en zijn oudste broer was dit bericht, afkomstig van mensen uit het verzet die waarschuwden voor razzia ́s, het teken om zich uit de voeten te maken om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz. Sophie overleeft de oorlog.
Sara wordt op 18 januari 1943, achteraf gezien heel kort voor de ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch, door het kerkbestuur gevraagd om de achterstallige kerkelijke belasting van ƒ 91,52 te betalen (omgerekend naar nu 756 euro), en ook de ƒ 5,20 die ze als contributie voor het begrafenisfonds had moeten betalen.
In de nacht van 21 op 22 januari 1943 wordt Het Apeldoornsche Bosch op wrede wijze ontruimd. In de vroege ochtend van 22 januari 1943 worden alle patiënten en een vijftigtal personeelsleden rechtstreeks naar vernietigingskamp Auschwitz gedeporteerd. In de loop van de dag vertrekt er nog een trein vanaf het station van Apeldoorn. Het betreft een reguliere personentrein.
De woning van de familie De Jong-De Leeuw wordt in november 1942, een maand na Sara’s opname in het Apeldoornsche Bosch, door een zekere heer Kip gekocht. Hij is caféhouder en veel NSB'ers brengen bij hem aan de tap hun tijd door. Het pand wordt verkocht voor 17.000 gulden, ver onder de marktwaarde. Nu zou dat een bedrag zijn van 108.290 euro. Twee andere panden die op naam van Sara staan, worden eveneens verkocht; voor het pand Marktplein 14 wordt in maart 1943 9.000 gulden neergelegd (nu 57.330 euro) en voor Deventerstraat 6 wordt in september 1943 11.000 gulden betaald (nu 70.070 euro). De woningen zijn door drie verschillende kopers gekocht. Sara wordt in deze drie gevallen als ‘verkopende partij’ genoemd, terwijl zij ten tijde van de twee laatstgenoemde transacties niet meer in leven is.