Joden waren in de Republiek vrij om hun godsdienst uit te oefenen, maar hadden de status van vreemdeling. Dithield in dat er allerlei beperkingen voor joden golden: ze konden zich niet vrij vestigen, lokale overheden bepaalden of ze hen al dan niet toelieten, maar als ze hen toelieten mochten ze hen geen onderscheidende tekens laten dragen zoals een muts of een gele ster, iets dat elders in Europa wel gebeurde. Ook de beroepskeuze van joden in de Republiek was erg beperkt omdat de meeste gilden voor hen gesloten waren. Uitzonderingen hierop waren hetmakelaarsgilde (zodat Portugese handelaren op de beurs konden handelen), drukkers (zodat er Hebreeuwse boeken gedrukt konden worden) en artsen (zodat deze joodse patiënten konden verzorgen). In 1635 werd een extra regel door stadsbestuur van Amsterdam ingesteld: het verbod op het hebben van winkels. Dat beperkte de beroepsmogelijkheden van joden nog verder.
Chapter