Verhaal

Alfred Dichne Opgepakt bij razzia op zaterdag 22-02-1941

Alfred Dichne

Amsterdam 07.01.1919 - Hartheim 11.08.1941

Van Ostadestraat 137-II

schoenmaker

Alfred Dichne was het tweede kind in het gezin van Salomon Dichne en Marianne Blitz. De achternaam gaat terug tot een voorvader die begin negentiende eeuw vanuit Kiev naar Amsterdam kwam. Alfred had een oudere zus, Engelina, een jonger broertje, Leo, en een zusje, Alie. Over de manier waarop vader Salomon zijn geld verdiende, zijn de bronnen verdeeld. Onduidelijk is of hij technisch vertaler en/of monteur was. Indien hij als vertaler werkte, was hij waarschijnlijk vertaler Engels, een taal die hij kende omdat hij voordat zijn kinderen geboren werden enige tijd in Winnipeg (Canada) had doorgebracht.

Alfred werd geboren in de Ruijschstraat en groeide op in Amsterdam-Oost en in de Pijp. Hij volgde zes jaar lager onderwijs en ging daarna in de leer als schoenmaker. In 1935 scheidden zijn ouders. Moeder Marianne ging met haar vier kinderen in de Dusartstraat wonen. Enige tijd later werd Alfred opgenomen op de jongensafdeling van Beth Azarja, in het Dr. Leopold Herzbergerpaviljoen van de Rudelsheimstsichting in Hilversum, een instelling voor zwakzinnige en moeilijk lerende kinderen. Op de school werd hier veel aandacht besteed aan de joodse tradities en rituelen. Alfred kreeg er bovendien een vakopleiding als schoenmaker.

Bij de keuring voor militaire dienst in februari 1938 in Amsterdam gaf Alfred aan dat hij graag bij de motorbrigade zou willen werken. Hij was echter te klein van stuk (1,56 meter) en werd afgekeurd. In mei 1938 werd hij ontslagen uit Beth Azarja (hij was inmiddels 18 jaar) en trok weer bij zijn moeder in. Begin 1939 woonde hij een paar maanden in Zeist, daarna keerde hij terug naar Amsterdam. Tot april 1940 woonde hij bij zijn moeder, broer en zussen, daarna ging hij op zichzelf wonen, eerst op de Ceintuurbaan en in augustus 1940 in de van Ostadestraat 137-II in De Pijp.

Op zaterdag 22 februari 1941 werd Alfred opgepakt bij de razziaʼs in de Jodenbuurt. Hij werd diezelfde dag met honderden andere Joodse mannen afgevoerd naar kamp Schoorl. Later die week werd de groep naar Buchenwald overgebracht en diegenen die de honger en uitputting hadden overleefd, werden op 22 mei op de trein naar Mauthausen gedeporteerd. Begin oktober 1941 ontving zijn familie het doodsbericht, waarin vermeld werd dat Alfred op 2 september 1941 om het leven was gekomen. In werkelijkheid was hij op 11 augustus in de gaskamer van Slot Hartheim vermoord.

Moeder Marianne, broer Leo en zus Engelina werden allen in Auschwitz omgebracht. Vader Salomon werd in Sobibor vermoord. De enige van het gezin die de oorlog overleefde, was zus Alie. Zij werd in kamp Zelle bevrijd.

Alfred gaf bij zijn militaire keuring aan dat hij ingedeeld wilde worden bij de motordienst. Vanwege zijn geringe lengte werd hij voorgoed ongeschikt verklaard. Zie de uitsnede hieronder.
Militieregister, Stadsarchief Amsterdam

 

Historisch onderzoek gedaan en verhaal geschreven door Wally de Lang