Verhaal

In Memoriam

1942-1943

In de tijd dat Bension Levie (opnieuw) in het ziekenhuis is opgenomen, komen zijn vrouw Rachel en hun dochters Jetty en Esther geregeld op bezoek en ze schrijven hem ook verschillende brieven. Hieruit komt een beeld naar voren van een gezin waarin de gezinsleden liefdevol met elkaar omgaan. Zo schrijft Rachel, die zich in de brieven vaak Chelly noemt, op een dag: ‘want als ik weg ga, verlang ik al naar de volgende dag om weer naar je toe te gaan’ en verderop ‘hoe is het met mijn lieverd?’. Ook spreekt Rachel over haar godsvertrouwen: ‘dan komt met Gods hulp alles terecht’. Rachel brengt Bension Levie ook de groeten over van Annaatje Cozijn (1877-1943) en Frederika Klein-Cozijn (1883-1943).

In een van Rachels brieven vertelt zij haar man dat Mozes Bobbe (1917-1944) en Margit Bobbe-Schlesinger (1911-1945) haar gevraagd hebben om de rol van ‘kvatterin’ op zich te nemen tijdens de besnijdenis van hun zoontje Ronald (1942-1943). Het is een erefunctie, die meestal wordt gegund aan een kinderloos echtpaar. Margit zal haar zoon dan aan Rachel overhandigen, die op haar beurt het kind overdraagt aan een man, de ‘kvatter’. ) en deze geeft hem weer door aan de sandek, die het kind op de knieën zal houden, als het door de moheel wordt besneden. Opvallend genoeg noemt Rachel de vader van de baby ‘mijnheer Bobbe’, wat de indruk wekt dat de echtparen Hes en Bobbe geen heel persoonlijke band met elkaar hebben. In een ongedateerde brief van Jetty valt op dat de dochter wel op amicale toon schrijft over Mozes en Margit, in combinatie met haar moeder.

De inhoud van de brief maakt duidelijk dat het kindje al geboren is, dus de brief moet na 15 december 1942 zijn geschreven. Verder benoemt Rachel de vis en de worst die ze gelijktijdig met de brief heeft laten bezorgen of namens haar heeft laten afgeven. Waarschijnlijk geeft ze geregeld brieven en etenswaren mee aan haar dochters of aan bekenden die deze vervolgens naar het ziekenhuis brengen, waar Bension Levie is opgenomen.

Uit de brieven die Jetty aan haar vader schrijft, blijkt haar liefde, ze noemt hem bijvoorbeeld ‘Pappie’, ‘Lieveling’ en ze vraagt hem of hij haar al mist en zegt haar vader alvast veel kusjes en omhelzingen toe, zodra ze weer bij hem op bezoek komt. Op een dag blikt ze terug op de periode dat ze samen het gedachtegoed bespraken van schrijver, politicus en filosoof Boëthius, die in de 5e eeuw na Christus leefde. Jetty hoopt dat het haar vader weer wat meer moed kan geven als hij hieraan kan terugdenken. Ze vervolgt dat hij nu moet proberen om hulp aan te nemen, in plaats van altijd hulp te bieden.

In andere brieven schrijft ze over haar belevenissen in het Apeldoornsche Bosch, bijvoorbeeld over haar eerste werkdag in paviljoen Stokvis waarbij ze de middag in haar eentje de zorg heeft over vijftig mannelijke patiënten. Ze geeft aan dat er maar weinig verpleegsters zijn die graag op Stokvis werken, maar Jetty vindt het een fijne werkplek, ze heeft het gevoel dat ze hier meer voor de patiënten kan betekenen. ‘Ik weet alleen één ding heel zeker, en dat is dat ik op Stokvis het meest vieze werk met meer plezier en overgave deed, dan dat ik ooit op Hannah enig werk heb gedaan en ook zal doen.’ Ook beschrijft ze haar ontwikkeling op emotioneel vlak, bijvoorbeeld over de kracht die ze heeft moet vinden om zich als onervaren verpleegster staande te houden. Ze sluit af met mooie woorden waarin ze schrijft dat dit typische zaken zijn die je met je ouders op vertrouwelijke wijze kunt bespreken.

Rachel schrijft in een briefje over de aanstaande ontruiming van het Apeldoornsche Bosch, het is vrijwel zeker dat het is geschreven in de uren voorafgaande aan de ontruiming. De lengte en de inhoud verwijzen naar een haastig moment, tijdens de omsingeling van het Apeldoornsche Bosch. Ze schrijft: Lieve man, Ik denk wel dat ik mee moet. Heel het Bosch met zijn bewoners, het personeel gaat naar Westerbork. Als je mij schrijven wil moet je duidelijk schrijven. Maar eerst zal ik je laten weten [in] welke barak ik kom, dan moet altijd de geboortedatum er ook op staan. Nu liefste, houd je goed. God geven dat we weer spoedig bij elkaar mogen komen, met onze kinderen weer om ons heen. In haast, dag lieve man, ik denk de hele nacht en dag aan je. Heel veel kusjes van altijd liefh. [lees: liefhebbende], Chel.

De eerste keer dat er iets in een zakelijke brief over de gezondheidstoestand van Bension Levie wordt genoemd, is in het schrijven van Godfried Parser (1877-1943), advocaat en procureur. De brief is gedateerd 30 oktober 1942. Hij is niet de enige die schrijft, veel mensen sturen Bension Levie een brief of een kaart, opvallend genoeg worden daarin nooit een diagnose of symptomen van zijn ziekte of aandoening genoemd. Godfried Parser reageert op een aan hem geadresseerde, niet bewaard gebleven, brief van Bension Levie: Ja, wat moet ik daar van zeggen. Ik heb er geen verstand van en weet dus ook niet of doelmatiger en nauwkeuriger onderzoek in het jaar 1941 tot andere resultaten zou geleid hebben. Verderop in de brief geeft Godfried een inkijkje in het kantoor van Bension Levie: Laten wij hopen, dat dit alles spoedig tot het verleden zal behoren, en dat u spoedig weer achter uw schrijftafel zult tronen in uw m.i. nog steeds donkere kamer, ondanks het achteruit zetten van de rhododendron “met de kluit”.

Bension Levie krijgt van Parser ook nog enkele ‘tips’ mee, waaronder: Lig niet te tobben, en tracht u te amuseren met vroolijke opwekkende lectuur. U leest altijd zulke vreeselijk degelijke boeken, maar er zijn ook wel goede luchtige boeken: die spannen minder in en maken de stemming heel anders. Godfried geeft ook aan dat de kwaliteiten van Bension Levie gemist worden. Uit een brief van 14 oktober 1942 van de accountant Meijer Henri Max Bolle (1910-1945), komt naar voren dat hij de samenwerking met Bension Levie mist, iets wat, naar hij denkt, niet alleen voor hem zelf geldt, maar voor alle personeelsleden van het Apeldoornsche Bosch. 

Er wordt ook een positieve ontwikkeling genoemd: het blijkt dat de medewerkers die Bension Levie zelf heeft ‘gekweekt’, het gat dat is achtergelaten uitstekend weten op te vullen. Samen met een derde brief, geschreven door opnieuw een zakelijk contact van Bension Levie, komt meerdere keren naar voren dat er veel druk op de organisatie staat, er worden geen concrete voorbeelden genoemd, wel worden de werkzaamheden voor de Joodse Raad als intensief aangeduid, het is goed denkbaar dat het onder andere gaat over zaken zoals het voldoen aan alle door de bezetter opgelegde verordeningen, de administratieve druk die door de nazi’s is opgelegd, in combinatie met zorgen over het deels relatief onervaren personeel en de overschrijding van het maximaal op te nemen aantal patiënten.

Ook Jetty en haar vriend Joop schrijven een briefkaart naar hun vader dan wel schoonvader. De poststempel is van 21 januari 1943, de dag waarop de circa 1600 patiënten en een vijftigtal personeelsleden van het rechtstreeks naar Auschwitz worden gedeporteerd. Jetty schrijft: Lieve vader, Even nog een paar woorden. We moeten weg en zijn druk aan het ‘t pakken. God heeft het zo gewild. Lieveling, G. (lees: God] geve je sterkte. Wij zullen flink zijn. Joop en ik hopen bij elkaar te blijven. Indien ik nog een gelegenheid heb, schrijf ik je natuurlijk direct. Vadertje het aller aller beste. Houd je taai en vertrouw op God. Misschien zien we elkaar spoedig weer. Bedankt voor alles! Heel veel kusjes van [sterkte] Jetty, Joop. In de uren die volgen sluit het net zich en starten de nazi’s de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch.

Jetty en Joop worden in de ochtend van vrijdag 22 januari 1943 vanaf het treinstation van Apeldoorn in een reguliere personentrein naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd. Enkele dagen hiervoor is een grote groep Joodse dorpelingen op het terrein van het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd. Er is een getuige die schrijft dat enkelen van hen ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; het is zeer wel denkbaar dat velen geen enkel idee hebben gehad wat hen te wachten stond.

Rachel en dochter Esther worden, samen met een groep personeelsleden, onder wie de elektriciën, de geneesheer-directeur Lobstein en enkele verpleegkundigen, met hun gezinnen nog een week op het terrein vastgezet. Deze personeelsleden moeten zorgdragen voor een goede en vlotte ‘administratieve afwikkeling’ van, zoals de nazi’s het noemen, ‘de overname van het Apeldoornsche Bosch’. Uit twee verschillende bronnen komt naar voren dat deze groep verdeeld wordt over een aantal van de huizen van de Sara-hoeve. Het is aannemelijk dat Rachel en Esther in hun eigen huis mogen blijven wonen, vermoedelijk zijn andere Joden bij hen ‘ingekwartierd’.

Enkele dagen na de ontruiming stuurt dokter Jan Kat (die tot 1936 geneesheer-directeur van het Apeldoornsche Bosch is geweest) een brief naar Bension Levie. Hierin schrijft hij: Geen oogenblik verlaat ons de gedachte aan jou en wie je lief zijn, en aan onze goede vrienden en kennissen, die nu zoo rampzalig door deze nieuwe beproeving getroffen zijn. Zoo vele vragen, waarop wij geen antwoord vinden. Hoe is het jezelf gegaan? Hoe je vrouw? En waar zijn de meisjes? Waar zijn de Lobsteins, en wat is hun lot? En al die anderen? Ben je nog in Apeldoorn, of heb je reeds gevolg gegeven aan je voornemen om naar Amsterdam te gaan? Is het waar, dat de Lobsteins naar Amsterdam zijn gebracht? En dat het hem dus niet eens gegeven is bij de patiënten te blijven? Och, jij hebt dit alles voorzien en je hebt bij elke slag den volgende al gevoeld. En jijzelf moet dit alles aanzien, zonder mogelijkheid van iets te doen. Ik hoop zoo, dat je jezelf meester kunt blijven, zelfs bij deze ramp. Je kunt, na wat er nu gebeurd is, nauwelijks meer hopen op verandering en verbetering. Dokter Kat schrijft vervolgens over de hoop die hij heeft dat de verwoesting van het Jodendom toch nog gekeerd kan worden, en er herstel van de Joodse cultuur zal plaatsvinden. Hij vervolgt: Er zal dan veel kapot zijn; jouw [levenswerk], en ik mag zeggen: mijn levenswerk, waar aan we tezamen in een zoo kostelijke en gezegend in een eensgezindheid hebben gearbeid, zal dan zijn verdwenen. Dokter Kat dringt er bij Bension Levie op aan om een teken van leven te sturen en verzoekt hem om ‘met een enkel woord’ te laten weten dat hij het niet gaat opgeven, hoe ernstig de huidige en toekomstige tegenslagen ook mogen zijn.

Op de 8e dag na de ontruiming schrijft Jacques Lobstein nog een handgeschreven brief aan Bension Levie Hes. Jacques begint met: 'Zoo is dus toch het verschrikkelijke over ons gekomen en erger dan we het ons voorgesteld hebben.’ Jacques lijkt de ruimte te hebben om zich min of meer vrij te bewegen, hij schrijft namelijk dat hij hem graag had willen opzoeken, maar niet te lang van huis durft te gaan, omdat ‘men’ hem plotseling nodig heeft. Aan het einde van deze korte brief schrijft hij in het Hebreeuws: Am Jisraël chai (Het Joodse volk leeft!), en hij sluit af met het doen van de groeten namens zijn zus en zijn vrouw. Het is vrijwel zeker dat de briefschrijver er vanuit gaat dat Bension Levie nog in het ziekenhuis in Apeldoorn ligt, terwijl hij, overigens op een onbekend gebleven datum, incognito, als patiënt in een ziekenhuis in Leiden wordt opgenomen. Het is mogelijk dat Jacques niet van deze overplaatsing op de hoogte is geweest. In het Leidse Sint Elisabeth Gasthuis wordt Bension Levie aan zijn blindedarm geopereerd.

Op 1 februari 1943 worden Rachel en Esther in het doorgangskamp geïnterneerd en de volgende dag worden zij formeel geregistreerd. De patiënten en de vijftig personeelsleden kunnen zij hier niet vinden. Wel worden zij herenigd met Jetty en Joop.

Op de achtste dag van de internering overlijdt Bension Levie, op zijn 52e verjaardag, in het ziekenhuis in Leiden aan de gevolgen van complicaties die na de operatie zijn ontstaan. Hoewel zijn vrouw en dochters in het doorgangskamp zijn geïnterneerd, krijgen zij de mogelijkheid om naar Leiden te reizen. In een brief van Elizabeth Catharina van Buuren-du Mosch (1864-1943), een bestuurslid van het C.I.K. (Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht) waarin zij over de dood van Bension Levie schrijft, staat: ‘Moeten mevrouw en kinderen nu weer terug naar Westerbork?’ Het is niet bekend of zij vóór of pas na het overlijden het doorvoerkamp uit mochten. 

Een brief van Rachel, vermoedelijk naar het bestuur van het C.I.K., geschreven op 10 februari 1943, een dag na het overlijden van haar man, maakt duidelijk dat ze op dat moment nog in Leiden zijn - Bension Levie wordt deze dag op de Joodse begraafplaats in Muiderberg begraven. Uit een andere brief blijkt dat Rachel, Jetty en Esther niet aanwezig zijn geweest bij de ter aarde bestelling, omdat zij zich op een zodanig tijdstip weer in Kamp Westerbork in Hooghalen moesten melden, dat ze niet bij de begrafenis konden zijn.

Op 17 februari 1943, zeven dagen na de uitvaart van Bension Levie, trouwt Jetty in het doorvoerkamp met Joop. Krap twee weken eerder hebben Bension Levie en Rachel de notariële huwelijkstoestemming ondertekend, dit document is bewaard gebleven.

Op 29 juni 1943 stuurt Samuel Hartog (1878-1943) een briefkaart naar het bestuur van het C.I.K. in Amsterdam, waarin hij schrijft dat Rachel geen pakketje uit Arnhem heeft ontvangen, en dat Eppie (haar dochter Esther) en (schoonzoon) Joop de Lange ook graag een postwissel zouden willen ontvangen.

Op dinsdag 20 juli 1943 vertrekt vanuit kamp Westerbork transport 72 met als eindbestemming Sobibor. Het zou het laatste transport uit Nederland zijn met deze eindbestemming. Het telt vijftig veewagons met in totaal 2209 gedeporteerden, onder wie Rachel, Esther, Jetty en Joop. Allen worden op vrijdag 23 juli 1943 in het vernietigingskamp om het leven gebracht.