Verhaal

In Memoriam

Roosje Polak wordt geboren in 1924 als dochter van Izaak Polak, koopman en venter, en Vogeltje Polak-de Leeuw. Het gezin telt in totaal zes dochters. Beide ouders zijn volle neef en nicht van elkaar. Roosje scheelt 17 jaar met haar oudste zus, Rachel. Rebecca, een andere zus van Roosje, overlijdt in 1931 aan de gevolgen van meningitis. Behalve Rebecca en Roosje overleven de andere zussen allemaal de oorlog. Roosje groeit op in haar geboortestad Amsterdam maar het gezin verhuist minimaal zeven keer. Roosje wordt opgenomen in de inrichting voor Stadsbestedelingen, een tehuis voor vondelingen en kinderen die door hun ouders, al dan niet kwaadwillend, zijn verlaten.

Als Roosje in april 1934 bijna tien jaar is, wordt ze opgenomen als pleegkind door Mozes de Wit (1895-1943) en Jeannette de Wit-Diamant (1897-1943). Dit gezin telt één dochter: Lea (1929-1943). Roosje komt te wonen in de Zutphensestraat, in het huis met nummer 189. Hoe Roosje bij het echtpaar terecht is gekomen is onbekend gebleven, mogelijk kende Mozes het gezin, omdat beide ouders van Roosje bekend zijn als (voormalig) patiënten binnen het Apeldoornsche Bosch.

Roosje komt zover bekend niet voor op de lijsten die tussen 1934 en 1943 door de voogdijvereniging ‘Lesammeiag Hajeled’ (‘Tot verblijding van het kind’) zijn opgesteld. Dit maakt het aannemelijk dat Roosje niet als patiënt van Het Apeldoornsche Bosch, in het kader van gezinsverpleging, bij het gezin De Wit is opgenomen. In Apeldoorn zijn hier wel verschillende voorbeelden van. Roosje doorloopt de huishoudschool en heeft het diploma costumière en de vervolgopleiding tot coupeuse afgerond. Ze is werkzaam in Het Apeldoornsche Bosch als coupeuse.

De ouders van Roosje zijn bekend met de psychiatrie. In 1901 is haar vader opgenomen geweest in het Israëlitisch krankzinnigengesticht te Amsterdam. In deze periode wordt hij genoemd als magazijnbediende en collectant voor het Israëlitisch armbestuur. Haar moeder wordt in december 1932 in Apeldoorn opgenomen, één dag voor de zesde verjaardag van Roosje. Haar moeder, Vogeltje, blijft onafgebroken patiënt in Het Apeldoornsche Bosch. Tijdens de wrede ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch wordt de moeder van Roosje, samen met zeker 1079 anderen, met vrachtwagens naar het treinstation van Apeldoorn vervoerd en rechtstreeks naar Auschwitz gedeporteerd en omgebracht.

In de loop van de dag vertrekt er nog een trein vanaf station Apeldoorn. Het betreft een reguliere personentrein. Roosje, Mozes, Jeannette en Lea worden met dit transport naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd.

De vader van Roosje wordt opgenomen in het A.C. Wertheimhuis in Amsterdam, een dependance van Het Apeldoornsche Bosch, vooral gericht op (oudere) mannelijke patiënten die woonachtig waren in Amsterdam. Kort na de ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch wordt de vader van Roosje uit het A.C. Wertheimhuis weggevoerd en naar doorgangskamp Westerbork overgebracht. Hij wordt enkele dagen later naar Auschwitz gedeporteerd en op 12 februari 1943 omgebracht.

Op dinsdag 16 februari 1943 vertrekt een trein uit het kamp met als eindbestemming Auschwitz. Roosje en het gezin De Wit behoren tot de 1108 passagiers. Op vrijdag 19 februari 1943 komt de trein aan op het treinstation van Auschwitz. Roosje, Mozes, Jeannette en Lea worden aansluitend op hun aankomst in de gaskamer omgebracht.

Bronnen: Stadsarchief Amsterdam, Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

1 juni 2022