Verhaal

In Memoriam

Annaatje Cozijn, ook wel Anna genoemd, is de dochter van voorzanger en godsdienstonderwijzer Mozes Abraham Cozijn en Aaltje van Embden. Annaatje is één van de zeven kinderen in dit gezin. 

Hoewel Mozes Abraham Cozijn in de geboorteakte van zijn kinderen telkens wordt aangeduid met ‘zonder beroep, wordt in 1910 in De Telegraaf een artikel gewijd aan zijn veertigjarig jubileum als godsdienstonderwijzer.

Anna groeit op in haar geboorteplaats Wageningen en blijft ongehuwd.

Annaatje is acht als haar jongste zusje Debora wordt geboren. In datzelfde jaar overlijdt hun moeder (oktober 1886). In juni 1889 hertrouwt haar vader met Rosaline Frankfort. Hij overlijdt in augustus 1912, een maand later sterft Abraham Jacob, een van haar broers. In 1933 sterft haar dan nog enig overgebleven broer, Meijer Izak.

In de zomer van 1899, ze is dan tweeëntwintig jaar, vertrekt ze naar Amsterdam waar ze als gouvernante werkt; ze geeft thuisonderwijs aan kinderen in een welgestelde familie. In de hoofdstad verhuist ze vervolgens twee keer. Na ruim vier jaar, in september 1903, vertrekt ze naar Arnhem. 

In februari 1906 verhuist Anna van Arnhem naar Apeldoorn, waar ze samen met haar zus Debora, die daarvoor in Wageningen woonde, een atelier begint. Wat opvalt is dat de zussen al voor hun verhuizing naar Apeldoorn met enige regelmaat in de lokale krant adverteren en de start van hun winkel aankondigen.

Het woon- en werkadres van Anna en Debora is: Brinklaan A17 (omgenummerd in 1912 tot 41). Anna en Debora staan geregistreerd als costumières. Een dag voor de opening besteedt de Apeldoornsche Courant aandacht aan de twee zussen: Zooals men onder de advertentiën in dit nummer kan zien, zullen de Dames A. en D. Cozijn, zich 15 Februari a.s. alhier (Brinklaan No. 17) als costumières vestigen, voor de vervaardiging van dameskleeding, volgens de nieuwe Fransche en Reformcoupe, enz.

Als de winter van 1906 nadert, wordt duidelijk gemaakt wat Anna en haar zus verkopen: mantels, kostuums, hoeden en, vanwege het seizoen, ook winterkleding. In de winter van 1907 laten de zussen weten een knipcursus te organiseren, belangstellenden kunnen zich in het atelier melden en zich eventueel inschrijven. Gedurende enkele jaren zetten de zussen in de lokale krant een nieuwjaarsgroet. Of ze de eerste jaren personeel in dienst hadden is onbekend, wel vragen ze vanaf 1910 enkele keren om personeel dat loon krijgt naar bekwaamheid. Belangstellenden kunnen lezen dat de vaste vrije dag de zaterdag is. Het is wel duidelijk geworden dat zij in ieder geval in latere jaren actief op zoek zijn naar leerlingen.

In januari 1916 komt haar zus Fré in Apeldoorn wonen, waar ze wordt geregistreerd als modiste. Ze trekt in bij haar zussen Annaatje en Debora. Een deel van haar vrije tijd besteedt Anna, samen met haar zus Fré aan de Nederlands Israëlitische damesvereniging ‘Ateres Nosjiem’.

In de zomer van 1920 trouwt Debora. Na haar huwelijk gaat ze in Arnhem wonen. Een jaar later verhuist Annaatje met haar zus Fré naar Stationsstraat 53, een woon- en winkelpand. De zaak wordt hier voortgezet en blijft de initialen van zowel Annaatje als Debora voeren. Fré wordt ingeschreven als mede-eigenaar van de winkel. In de herfst van 1924 verhuizen de zussen opnieuw en en gaan ze verderop in de straat wonen en werken: Stationsstraat 89 (nu: 297). Fré wordt in deze periode uitgeschreven als mede-eigenaar.

In juni 1927 trouwt de zus van Anna, Fré, met Jacob Hessel Klein. Jacob Hessel is weduwnaar en heeft dan twee zonen, Johan Louis en Karel Martin, respectievelijk elf en zes. Hij is boekhouder bij het Apeldoornsche Bosch. Jacob Hessel komt samen met zijn twee kinderen in het huis van zijn vrouw Fré wonen, waar ook Frederika’s zus Anna woont. De twee zussen hebben er samen een atelier. Anna adverteert in deze tijd onder andere in het ‘Bosch Blaadje’, het personeelsblad van het Apeldoornsche Bosch.

De Nieuwe Apeldoornsche Courant besteedt op 16 oktober 1930 aandacht aan de winkel van Anna en Fré, in de rubriek Zakennieuws: De bekende zaak van A. en D. Cozijn, Stationsstraat 89, in dameskleeding naar maat en dameshoeden gaat met haar tijd mee. Om aan de verwende smaak der dames te kunnen voldoen heeft zij thans een nieuwe afdeeling aan haar zaak verbonden. Zij heeft voor Apeldoorn den alleenverkoop verkregen van de bekende „Liberty" artikelen, als kraagjes, kettingen, dassen, lederwaren, enz. Een bezoek aan bovengenoemde firma is de moeite overwaard. Liberty is een uit Londen afkomstig kledingmerk, in toekomstig advertenties komt deze merknaam vrijwel altijd terug. De zussen spelen ook in op Sinterklaas en kerst met de geschenken die Liberty daarvoor op de markt brengt. Vier maanden na het nieuwsbericht in de Nieuwe Apeldoornsche Courant laat Anna weten dat de winkel een telefoonnummer toegewezen heeft gekregen. Vanaf heden zijn zij bereikbaar via het nummer: 1448.

Anna heeft contacten met het Paedagogium Achisomog, het kindertehuis van het Apeldoornsche Bosch, en de voogdijvereniging ‘Lesammeiag Hajeled’ (‘Tot verblijding van het kind’). Ze heeft een paar keer ‘pupillen’ in dienst, die daarmee de kans krijgen een vak te leren. Ze krijgen er een vergoeding voor. Zo komt in 1935 Mirjam bij het atelier in dienst. In de eerste maanden is Anna tevreden over het meisje, ze vindt dat Mirjam netjes en accuraat werkt. Omdat Mirjam in de middag anderhalf uur pauze heeft en de voogdijvereniging goed begrijpt dat het voor haar niet leuk is om al die tijd binnen in het atelier door te brengen, krijgt ze een alternatief aangeboden. Mevrouw Snuyf, bestuurslid van de voogdijvereniging, biedt aan dat Mirjam af en toe bij haar de lunch kan gebruiken, een aanbod dat graag wordt aangenomen. Mirjam heeft al eerder gevraagd of ze in de pauze buiten wat mag rondwandelen, en dat kan ze nu makkelijk combineren met de lunch, op loopafstand van het atelier. Later is Anna minder tevreden over haar; ze werkt langzamer en ze komt geregeld te laat terug van de lunch, hoewel mevrouw Snuyf er op let dat ze weer op tijd de deur uit gaat.

In 1936 adverteert Anna ook met de verkoop van bijouterieën, kleine sieraden van bijvoorbeeld goud, zilver, platina en edelstenen, zoals broches, oorbellen en armbanden. Het is niet duidelijk of Anna dit daadwerkelijk nieuw in het assortiment heeft, of er nu pas mee adverteert.

Gedurende de oorlog wordt het Anna onmogelijk gemaakt de zaak voort te laten bestaan. De laatste serie advertenties stammen uit februari 1942 waarin ze een ‘speciale uitverkoop’ (volgens vergunning) aankondigt, die tot 1 maart 1942 duurt. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat de nazi’s de zaak hebben geliquideerd. Bij andere Joodse zakenmensen wordt in het register van de Kamer van Koophandel geregeld het volgende genoteerd: ‘Betreffende de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven is met ingang van [datum] 1942 benoemd tot bewindvoerder van bovengenoemde onderneming [...] met de opdracht de zaak te liquideren. Over gelijksoortige gevallen in het Joodse bedrijfsleven wordt in de krant openlijk gepubliceerd: ‘Het betreft de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven’. Bij Anna is dit echter niet het geval, het is mogelijk dat de zaak door gebrek aan klandizie failliet is gegaan.

Op 1 april 1942 treedt Anna in dienst bij het Apeldoornsche Bosch, waar zij gaat werken bij de Technische Leiding van de Jeugdzorg. Het is onbekend gebleven wat deze functie heeft ingehouden, wel is bekend dat bijvoorbeeld ook Meijer Philip Heijman (1912-1944) in deze periode dezelfde functie heeft gekregen. Opvallend is dat hij kleermaker was en en tot die tijd ook altijd als kleermaker heeft gewerkt.

Anna, haar zus Fré en haar man Jacob Hessel, worden op 20 januari 1943 geïnterneerd in het Apeldoornsche Bosch, waar op dat moment Jacob Hessels zonen, Johan Louis en Karel Martin, al hun intrek hebben genomen. Een dag eerder waren alle Joodse huisgezinnen zonder dienstverband met het Apeldoornsche Bosch al naar het terrein overgebracht. Op 20 januari 1943 volgen de werknemers, met hun gezinsleden. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die op het terrein geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; het is goed denkbaar dat vele Joden geen enkel idee hebben gehad wat hen te wachten stond.

De patiënten en een vijftigtal personeelsleden worden in de nacht van 21 op 22 januari 1943 op wrede wijze weggevoerd, onder de patiënte Hanna, de zus van Jacob Hessel. Hierna blijven vrijwel alle dorpelingen en het overige personeel op het terrein achter. Zij worden in de loop van de dag met een gewone personentrein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen zijn ook Karel Martin en diens verloofd Eleonora.

Nadat Karel Martin, Eleonora en de andere dorpelingen zijn gedeporteerd, blijven alleen enkele werknemers en hun eventuele gezinnen nog op het terrein achter. De werknemers moeten zorg voor een goede en vlotte ‘administratieve afwikkeling’ van, in de termen van de nazi’s, ‘de overname van het Apeldoornsche Bosch’. Jacob Hessel behoort tot deze groep en blijft, samen met Fré en Anna, om die reden nog op het zorgterrein. Mogelijk heeft Anna vanwege haar functie daar ook een actieve rol in.

De groep blijft een week op het terrein, tot 1 februari 1943, waarna ze in Kamp Westerbork worden geregistreerd. Hier worden Jacob Hessel, Fré en Annaatje weer herenigd met Karel Martin en Eleonora. Op 18 februari 1943 treedt Karel Martin met Eleonora in het doorgangskamp in het huwelijk. Jacob Hessel tekent de huwelijksakte. Vijf dagen na hun huwelijk wordt het echtpaar naar Auschwitz gedeporteerd, waar beiden worden om het leven worden gebracht.

Op dinsdag 6 april 1943 wordt Annaatje naar vernietigingskamp Sobibor gedeporteerd, waar ze op vrijdag 9 april 1943 wordt vergast. In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staat over de treinreis de volgende getuigenis opgetekend: [De] eerste dag was al verschrikkelijk. De wagon was tjokvol. Wanneer iemand van de w.c. gebruik moet maken moet hij over anderen heen klimmen. Vooral voor alle zieken is het enorm lastig wanneer die uit de bedden geholpen moeten worden. De stemming is nu al vreselijk. Iedereen kift en maakt ruzie. We zitten in het pikdonker. ‘s Nachts is het niet uit te houden van de kou. ‘s Morgens wordt er door de Groene [politie] gevraagd of er soms een paar verrekt zijn en inderdaad er zijn twee Joden door kou en ellende omgekomen. Ze worden in de bagagewagen geplaatst. Ze rekenen schijnbaar op doden. Vele van ons zijn geradbraakt want de banken zijn keihard en door alle naden tocht het. In Duitsland hebben we vele gedeelten gebombardeerd gezien. Dag en nacht wordt er doorgereden. Op het station in Hannover krijg iedere trein één melkketel water. De kruiers waren Joden. We zijn alle doodop. Toch is de Joodse humor niet te verslaan, want ondanks alles worden geintjes gemaakt. Tegen de morgen staan we stil. Het lijkt dat de spoorlijn gebombardeerd is en moeten we dus omrijden dus zal de reis veel langer duren. 

Drie maanden later wordt het echtpaar Klein-Cozijn op de transportlijst gezet en moeten zij zich gaan voorbereiden op het eerstvolgende transport. Transport 70 vertrekt op dinsdag 6 juli 1943 met negenenveertig wagons uit het kamp en heeft als eindbestemming Sobibor. Het echtpaar behoort tot de 2417 passagiers. De trein komt op vrijdag 9 juli 1943 tot stilstand bij het perron van het vernietigingskamp. Jacob Hessel en Fré worden van elkaar gescheiden en meteen daarna in de gaskamers om het leven gebracht.

Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

22 februari 2022