Verhaal

In Memoriam II

Een tijd lang woont het echtpaar in de Hoofdstraat op nummer 108b. Dit is één van de adressen waar een tijdlang loten worden verkocht voor ‘de Joodsche Invalide’. Overal in Nederland worden voor de oorlog grote inzamelingsacties op de radio én loterijen gehouden om in Amsterdam een tehuis voor Joodse invaliden te stichten. Al in 1911 richt rabbijn Meyer de Hond daarvoor de vereniging ‘De Joodse Invalide’ op. Bij de trekking van de loterij worden huizen, auto’s, radiotoestellen, rijwielen en vele andere prijzen verloot. In een aantal opeenvolgende jaren zijn er loterijen voor de ‘Joodsche Invalide’, Jozua Levie runt in Apeldoorn het plaatselijke secretariaat.

Ook kort na de geboorte van zijn zoon is Jozua Levie nog aan de ‘Apeldoornsche Joodsche Toneelvereeniging’ verbonden. Hij speelt één van de hoofdpersonen in de toneelstukken ‘De weg naar de hel’ en ‘De Ridder van den Kouseband’. Van het laatstgenoemde stuk is hij ook de regisseur. Van Alida Anna is uit diezelfde tijd bekend dat ze de hoofdprijs wint bij een paardensprongpuzzel in de krant. Ook krijgt ze later, na het inleveren van haar antwoord op een raadsel, de troostprijs.

In februari 1935 verhuizen Jozua Levie en Alida Anna naar Bas Backerlaan 28.

Vanaf 1 juni 1937 neemt Jozua Levie het penningmeesterschap over van de vereniging ‘Lesameiag Hajeled’ (‘Om het kind te verblijden’). Dat is een vereniging die voogdij coördineert voor zowel moeilijk opvoedbare, als verstandelijk beperkte Joodse kinderen. Jozua Levie heeft zijn eigen briefpapier met zijn naam en adres. Hij stelt enkele hervormingen voor, één hiervan is om tijdens de vergadering de pupillen minder uitgebreid te bespreken, maar om voorafgaande aan elke vergadering schriftelijke rapportages over de kinderen te laten opstellen. Ieder lid kan zich dan ter voorbereiding op de vergadering inlezen; dit zal het bespreken van de pupillen, en daarmee volgens Jozua Levie, het vergaderen als geheel, efficiënter maken. Het voorstel wordt aangenomen en uit latere notulen blijkt dat dit ook is toegepast.

In deze periode is Jozua Levie ook uitvoerend redacteur van ‘De Brug’, het maandelijks personeelsblad van het Apeldoornsche Bosch. Elke editie begint met zijn openingswoord. In de bewaard gebleven edities van 1937 tot en met 1940 vervult hij deze rol. In januari 1940 opent hij het blad met een terugblik op 1939 en beschrijft hij de nazi-dreiging die steeds zichtbaarder wordt: ‘Ging het leven in onze inrichtingen overigens rustig en zonder bizondere feiten voort, daarbuiten is de reeds jaren gevreesde, zich steeds dreigender aankondigende, storm los gebarsten.
De weegschaal, elders in dit nummer afgebeeld, is tenslotte naar de zijde van het brute geweld overgeslagen’. Hij besluit met: ‘Hoe lang zal het nog duren voor de schaal weer zal overhellen naar verstand, recht en menschelijkheid? Hoe lang nog?’

Op 30 mei 1940 houdt de voogdijvereniging ‘Lesameiag Hajeled’ zijn periodieke vergadering, het is hoogstwaarschijnlijk de eerste bijeenkomst na de inval door nazi-Duitsland. Er wordt onder meer besproken hoe om te gaan met de financiën; het saldo wordt mogelijk door de bezetter geblokkeerd. Er worden enkele constructies bedacht om het geld veilig ‘te stallen’ en enkele zaken worden vooruit betaald, zodat het saldo kleiner wordt.

Na de zomervakantie van 1941 is het voor Joodse kinderen verboden naar hun eigen school te gaan. Voor Simon is daarmee de school aan de Loolaan verboden terrein, hij wordt in de tweede klas van de hiervoor apart geopende Joodse school geplaatst.

In oktober 1941 komt de in Apeldoorn wonende broer van Alida Anna om in Mauthausen, hij is enkele dagen eerder, tijdens de eerste razzia in Apeldoorn, opgepakt. Vanaf 3 mei 1942 moet het gezin, zoals alle Joden van zes jaar en ouder, buitenshuis een Jodenster op de kleding dragen; een nieuw dieptepunt in de onderdrukking van het Joodse volk. Op de registratiekaart van de Joodse Raad staat dat Jozua Levie hardhorend is, maar verder wel in goede gezondheid verkeert. Ook dat hij leidinggevende kwaliteiten bezit.

Jozua Levie zou volgens dezelfde registratiekaart in het verleden in het bankwezen hebben gewerkt (mogelijk verwijst dit naar zijn baan van kantoorbediende in Amsterdam) en bovendien goed zijn in talen.

Volgens de gegevens van de persoonskaarten verhuist het gezin op 10 oktober 1942 van de Bas Backerlaan naar Catharina van Reesstraat 11, het huis van de ouders van Alida Anna. Misschien denken Jozua Levie en Alida Anna dat het veiliger is om als familie bij elkaar te wonen. Maar het kan ook zijn dat zij bij elkaar gaan wonen om de vaste lasten omlaag te brengen. Uit overlevering anno 2019 blijkt dat na het vertrek van het gezin Philipse het pand aan de Bas Backerlaan door een NSB-er wordt bewoond.

Uit een naoorlogse getuigenis komt echter naar voren dat het gezin Philipse al een half jaar eerder, in april 1942, naar de Catharina van Reesstraat is verhuisd. De getuige die uit zijn huis aan de Kanaalpad wordt gezet, heeft namelijk van Jozua Levie toestemming gekregen om het inmiddels leegstaande huis aan de Bas Backerlaan te gebruiken. De eerder genoemde NSB-er zou mogelijk na het vertrek van deze getuige dit pand hebben betrokken.

Het gezin Philipse wordt op 19 januari 1943 in het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd, samen met vrijwel alle nog in Apeldoorn woonachtige Joden. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die deze dag geïnterneerd werden, ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; waarschijnlijk hebben vele Joden geen enkel idee gehad van wat hen te wachten stond.

Een naoorlogse getuigenis geeft het volgende beeld: Op 18 januari 1943 krijgen de nog overgebleven Apeldoornse gezinnen de boodschap dat zij hun huizen moeten verlaten, en dat ze zullen worden opgehaald. Een politieman laat een lid van de Joodse Raad in Apeldoorn, en de waarnemend-administrateur van het Apeldoornsche Bosch, weten dat de groep dorpelingen nog dezelfde avond met een personentrein naar doorgangskamp Westerbork zal worden gedeporteerd. De twee eerder genoemde personen zijn naar het woonhuis van de commissaris van politie gefietst en hebben gevraagd of de groep Joden in het Ontspanningsgebouw (het huidige Vierhuis) van het Apeldoornsche Bosch ondergebracht mocht worden. De commissaris geeft akkoord en midden in de nacht worden de dorpelingen uit de trein gehaald en met bussen, geregeld via een gemengd-gehuwde Joodse man, naar het Apeldoornsche Bosch gebracht (vandaar de eerder genoemde datum 19 januari 1943). De volgende dag geeft de politie toestemming aan de geïnterneerde dorpelingen om met vrachtwagens hun huisraad op te halen. Na de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch wordt de groep op de ochtend van 22 januari 1943 toch naar Kamp Westerbork gedeporteerd.

Kort hierna begint onverwachts de ontruiming van deze Joodse psychiatrische instelling. Een groep personeelsleden (waaronder de elektricien, de geneesheer-directeur en enkele verpleegkundigen) wordt samen met hun gezinnen nog een week op het terrein vastgezet. Onder hen ook het gezin Philipse. Deze personeelsleden moeten zorgdragen voor een goede en vlotte ‘administratieve afwikkeling’ van, zoals de nazi’s het noemen, ‘de overname van het Apeldoornsche Bosch’.

Op 2 februari 1943 wordt het gezin in Kamp Westerbork geregistreerd. Enkele dagen daarna laat Jozua Levie, via een bewaard gebleven verhuisbericht, aan het Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht (het overkoepelende orgaan van het Apeldoornsche Bosch) weten dat hij met zijn gezin is ondergebracht in barak 73.

De ouders van Alida Anna worden op 5 maart 1943 in Sobibor vermoord. De ouders van Jozua Levie komen ook in het doorgangskamp terecht. Op 29 juni 1943 worden zij, en een broer en zus van Jozua Levie, naar Sobibor gedeporteerd. Daar worden zij bij aankomst op 2 juli in een gaskamer om het leven gebracht.

Jozua Levie en zijn gezin, en één van zijn andere broers, worden op dinsdag 6 juli 1943 naar Sobibor gedeporteerd. Het betreft transport 70 en telt negenenveertig wagons. Op vrijdag 9 juli 1943 komen zij, met 2413 anderen, in Sobibor aan. Niemand uit dit transport overleeft de oorlog.

Bronnen: Stadsarchief Amsterdam, Stichting Sobibor en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.

12 november 2021