Verhaal

Uit de mémoires van Sara Diamant-Prins (1919-1994)

Uit de memoires van Sara Diamant-Prins (1919-1994), opgeschreven in 1986.

Sara Prins is de dochter van Joseph Prins en Betje Mok. Het echtpaar kreeg tien kinderen, van wie er drie op jonge leeftijd overleden.

Joseph Prins (05.12.1884 – Auschwitz 26.10.1942) x Betje Mok (20.04.1884 – Auschwitz 26.10.1942)

Kinderen 

Abraham             15.01.1912 – Rehovot, Isr. 24.05.1982             x Rachel Drukarch/Drukarz  

Nathan                22.09.1913 – Herzlya, Isr. 14.02.2007               x Sybilla Polak 

Elizabeth             13.11.1914 – Sobibor 04.06.1943 

Klaartje               22.01.1919 – Sobibor 04.06.1943 

Sara                     22.01.1919 – Ramat Gan, Isr. 01.07.1994         x Max Diamant 

Frederika            23.07.1920 – Bnei Brak, Isr. 06.11.2007            x Fridrich Hauser

Marcus                11.07.1921 – Auschwitz 30.09.1942 

Vader Joseph Prins wilde herenkleermaker worden, maar moest jarenlang in de winkel van zijn grootvader Nathan werken om zijn grote gezin te onderhouden.

Joseph was een gelovige en vrome man. Hij was gabai, vervulde taken binnen de synagoge. Het hoogtepunt van zijn leven was de inwijding van zijn oudste zoon Abraham als rabbijn. Het gezin vierde uitgebreid de joodse feestdagen. Met Soekot bouwden ze, als een van de weinigen in de straat, een grote loofhut en ontvingen op Jomtov, na de gebeden, met gemak 30 man die brood en wijn deelden, ook al was het leven voor hen geen vetpot. Ook de vrijdagavonden waren speciaal: er werd samen gebeden, gegeten en spelletjes gedaan, zoals domino en schaken. Op de vrijdagavonden kwam een niet-joodse vrouw het licht uitdoen. Als het schaakspel aan het eind van de avond nog niet afgelopen was, schonk moeder Betje zeer hete thee in die heel langzaam afkoelde zodat nog lang doorgespeeld kon worden. Op sabbat werd gewandeld en op die dag werd er niet over geld of over de zaak gesproken. De kinderen waren lid van joodse verenigingen.

Moeder Betje naaide alle kleren zelf. Pas met de bar- en batmitswah kregen de kinderen voor het eerst nieuwe kleding. De tweeling Sara (donker) en Klaartje (albino) zagen er altijd hetzelfde uit. Toen de kinderen eenmaal moesten werken, deden ze het geld in de huishoudpot en kregen ze wat zakgeld.  Frederika kon niet werken omdat ze een oogafwijking had, na de huishoudschool hielp zij haar moeder thuis. Alle kinderen moesten werken, behalve Abraham die de opleiding tot rabbijn mocht volgen.

Joseph was in inmiddels handelsreiziger in aardewerk. Hij had zijn baan in de porselein op een speciale manier verkregen. Hij had een compagnon en bij een speciale gelegenheid wilde de regering een bord met afbeelding van de koningin bestellen. Degene die mee wilden doen, moesten zich inschrijven en het resultaat aanbieden op een bepaalde zaterdag. De compagnon – niet religieus – wilde aan de wedstrijd meedoen, maar Joseph niet omdat hij op sabbath niet mocht werken en reizen. Hij schreef aan de regering in Den Haag dat hij als religieuze jood op zaterdag verhinderd was te komen en vroeg of het mogelijk was een dag eerder zijn ontwerp aan te bieden. Dat mocht. Na enige dagen in spanning gezeten te hebben, bleek dat hij de wedstrijd gewonnen had.

Hij ontwikkelde zich tot reiziger in aardewerk en had ook een showroom aan de Zwanenburgwal 40 waar alles stond uitgestald. Toen de meisjes wat ouder werden, moesten ze om de paar weken op zondag al het aardewerk schoonpoetsen.

Oorlogsjaren

Oudste zoon Abraham trad op 12 januari 1941 in het huwelijk met Rachel Drukarz. Nathan was op 15 oktober 1939 met Sybille Polak getrouwd.

Joseph was een optimistische man. Tijdens de oorlogsjaren kwamen veel mensen voor troost en vertrouwen naar hem toe. Na de razzia’s van februari 1941 trokken de ouders van Joseph, Nathan (ASD. 1891- Apeldoorn 1942) en Klaartje Miljado (ASD. 1861-Asd. 1942)  bij het gezin van Betje en Joseph in. Bij de razzia werd de neef Isaac Prins en de broer van de schoonzus van Sara, Herschel Drukarz, opgepakt en via Schoorl en Buchenwald naar Mauthausen gedeporteerd. Hij kwam op 12 augustus 1941 in kasteel Hartheim om het leven (zie voor zijn biografie:

https://www.amsterdam.nl/stadsarchief/overig/zoeken-oud/?Zoe=herschel+drukarz&mode=zoek)

Isaac, zoon van Abraham Prins en Frederika Kleerekoper werkte jarenlang op het abattoir in Amsterdam-Oost en werd later winkelbediende. Hij werd vermoedelijk in Hartheim op 13 augustus 1941 omgebracht. Zie ook:   

https://www.amsterdam.nl/stadsarchief/themasites/razzia/isaac-prins/

Marcus werd begin 1942 opgeroepen voor het werkkamp. Toen hij voor de begrafenis van oma Klaartje in april 1942 terug mocht komen naar Amsterdam smeekte de familie hem niet terug te gaan, maar onder te duiken. Hij weigerde en zei dat de Duitsers anders misschien een van zijn getrouwde broers mee zouden nemen ‘en dat is veel erger’. Marcus werd een paar maanden later naar Westerbork overgebracht en van daaruit naar Auschwitz gedeporteerd. Hij wist nog een briefje uit de trein te gooiden dat bij de familie Prins thuis werd bezorgd, maar heeft de oorlog niet overleefd.

Joseph en Betje zijn op 24 oktober 1942 klaarlichte dag weggehaald. Sara was thuis, zag het gebeuren en kon niets doen. Door de schok verloor ze haar stem waardoor ze haar familieleden niet kon vertellen wat er gebeurd was. Dat moesten de buren doen. ‘s Avonds kwam Barend Drukarz, de broer van Rachel (de vrouw van Abraham) naar hun huis die Sara onverwacht met ijskoude handen een klap in haar gezicht gaf. Hierdoor kreeg zij haar spraak terug.

Oudste zoon Abraham is nog naar de Hollandse Schouwburg gegaan om te proberen zijn ouders vrij te krijgen, hetgeen niet gelukt is. Zelf kon hij weer huiswaarts keren.  

Een paar weken na de arrestatie van hun ouders moesten de meisjes die nog thuis aan de Plantage Kerklaan 63 woonden, verhuizen: Elisabeth, Klaartje, Sara en Frederika.  Joden moesten bij elkaar wonen in bepaalde straten en op 19 november 1942 kwamen ze terecht in de Schalkburgerstraat 25-II in de Transvaalbuurt in Amsterdam Oost. Ze mochten vrijwel niets meenemen. Alle vier zussen wisten een Sperre te bemachtigen via de Joodse Raad, waardoor ze 'bis auf weiteres' (voorlopig) vrijgesteld waren van deportatie. Sperres konden echter ook zomaar weer vervallen (zie noot).   

In april 1943 moesten 72 gesperrde families zich melden, onder hen ook Abraham en Rachel, Nathan en Sybille, Lies en Klaartje. Onduidelijk is waarom Sara en Frederika niet opgeroepen werden. Klaartje was de enige van de vier zussen die niet huilde. Ze troostte iedereen en zei: ‘Denk maar dat we een lange vakantie tegemoet gaan en dat we elkaar daarna weer zien.’ Niets zou minder waar blijken te zijn. Op 25 mei 1943 arriveerden Lies en Klaartje in Westerbork en een paar dagen later, op 1 juni, volgde deportatie naar Sobibor waar de zussen Lies en Klaartje direct na aankomst om het leven werden gebracht. 

Abraham en Rachel woonden aan de Weesperzijde 63 II waar zich onder het dak een onderduikplek bevond. Vanaf april voegden Sara en Frederika zich bij hen, ze bleven er tot aan Rosj Hasjana 1943. Op die avond vertrokken ze naar de onderduikplek van Barend Drukarch en een paar dagen later naar de Fokke Simonszstraat 80.

In de nacht van 29 september 1943 vond de laatste grote razzia plaats op de joden in Amsterdam. Het was Rosj Hasjana. Abraham was naar de synagoge gegaan en wist zich wist zich onder het almemor in de synagoge te verstoppen. Nathan en echtgenote Sybille vertrokken samen met Rachel en met de andere opgehaalde joden naar het station. Groot was de verbazing toen Rachel later die dag weer aanklopte bij het onderduikadres. Het lukte ook Sybille te ontsnappen. Beiden hadden weten te vluchten van de verzamelplaats. Vermeld moet worden dat Rachel in het jaar daarvoor haar baby Mirjam aan het verzet had afgegeven en Sybille haar zoon en dochtertje.

Op het onderduikadres aan de Fokke Simonszstraat woonden vanaf dat moment 5 mannen en 6 vrouwen. Rachel kreeg via het verzet papieren van een bij het bombardement in Rotterdam omgekomen familie. Enige tijd later kregen ook de anderen valse papieren. Sara is vanaf dat moment twee jaar lang, tot aan het einde van de oorlog, niet meer op straat geweest. Er heerste verveling: de onderduikers stonden pas om 11 uur op om het ontbijt uit te sparen, ze vingen de talloze vlooien, schreven een Hagada-verhaal voor Pasen en maakten een kalender van andere joodse feestdagen, Sara naaide kledingstukken met de hand, later kreeg ze een handnaaimachine.

Op een gegeven moment werd de spanning van het onderduiken voor Sara teveel. Ze zei tegen haar familie dat ze zich ging aangeven bij de Gestapo. Ze kon het niet meer volhouden. Haar broer Abraham zei dat als ze dat zou doen daarmee alle onderduikers in het huis zou verraden. Uiteindelijk deed ze het niet.

De onderduikers maakten de bevrijding mee, die voor hen overigens nauwelijks een bevrijding was. Ze hoorden voor het eerst van het bestaan van Auschwitz en Sobibor, en niet veel later dat hun ouders, Joseph en Betje, en  hun zussen Elizabeth en Klaartje waren omgekomen. Nathan keerde na enige tijd ‘als een skelet’ terug uit Bergen Belsen, aldus Sara. 

In 1946 vertrok Frederika naar Palestina. Alles geschiedde illegaal. Sara voelde zich mentaal geknakt en mocht van haar arts maar 4 uurtjes per dag werken. Ze kon zichzelf nauwelijks onderhouden. Na de stichting van de staat Israël kreeg ze van haar broer Abraham een naaimachine en van Nathan de reis naar Israël cadeau: ook zij vertrok ondanks het feit dat haar zus Frederika had laten weten dat het geen gemakkelijk land was om te wonen. In oktober 1949 verliet ze uiteindelijk toch haar geboortegrond. In december 1955 leerde ze Max Diamant kennen, ze trouwden in augustus 1956 en augustus 1958, ze was al 38 jaar, kreeg ze een zoon: David. Hij trouwde op zijn beurt met Deborah Josefson en ook zij kregen kinderen. Sara: ‘Es ist ein grosses Privileg, Enkel zu haben, es ist ein grosses Glück und bringt viel Freude, sie aufwachsen zu sehen. Hoffentlich wird die Zukunft ohne Hass und Kriege Sein.’

Van de familie Prins overleefden uiteindelijk Abraham en Rachel en hun dochter. Nathan, Sybille en hun zoon en dochter, alsook Sara en Frederika.

Noot WdL: Lies werkte op het Sociaal Bureau voor Armlastigen/Sociale Zaken op de Houtmarkt = Jonas Daniel Meijerplein), Klaartje buitenshuis al hulp in de huishouding, Sara als ateliernaaister en Frederika was leidster van de buitenschoolse Jeugdzorg aan de Plantage Middenlaan 9. (Informatie van Joodse Raad-kaarten). Van Sara staat vast dat ze nooit als kleermaakster voor de Joodse Raad heeft gewerkt. Dit bevestigt dat de JR allerlei werkzaamheden en baantjes verzon om mensen van deportatie te vrijwaren totdat het de bezetter behaagde die Sperres ongeldig te verklaren. Onbekend is hoeveel mensen van de gelegenheid – hun Sperre - gebruik hebben gemaakt om onder te duiken.

Mémoires van Sara Prins-Diamant. Israël 1986.