Verhaal

In Memoriam

Johanna Cohen wordt geboren in 1880, als dochter uit het huwelijk van Martin Godert Cohen, boekhandelaar en uitgever, en Emilia Frederika Cohen-van Raalte. Johanna is één van de negen kinderen uit dit huwelijk.

Haar ouders overlijden respectievelijk in 1906 en 1927. 

Johanna groeit op in haar geboorteplaats Nijmegen. In 1900 overlijdt de inwonende oma van Johanna. Vier jaar later (1904) verhuist Johanna met het gezin mee naar Amsterdam. 

Nadat de vader van Johanna in 1906 overlijdt, verkoopt haar moeder een aantal percelen. Dit doet ze samen met haar meerderjarige kinderen, onder wie Johanna. Het gaat onder andere om het woon- en winkelpand van het gezin uit de tijd dat ze nog in Nijmegen woonden; deze panden hadden zij sindsdien verhuurd. Uit de notariële akte blijkt dat Johanna geen werk heeft.

In april 1912, ze is dan 31, komt Johanna vanuit Amsterdam naar Apeldoorn, waar ze wordt opgenomen als patiënte van het Apeldoornsche Bosch (een Joodse psychiatrische inrichting), aan de Zutphensestraat 106. Over de aard van haar psychische aandoening is niets bekend.

Johanna wordt in oktober 1917 overgeschreven naar sanatorium ’huize Boschrust’ aan de Loolaan, in het pand met nummer 59. Een brochure verklaart het volgende: Het sanatorium beoogt een hygiënisch pension te zijn waarbij het zwaartepunt van de behandeling zal liggen eensdeels in een strenge controle in de deugdelijkheid van de levensmiddelen, de diëtische keuze voor elk individueel geval, anderdeels in een doelmatige hygiënische levenswijze in familieverband onder onmiddellijk toezicht.'

Het aantal medepatiënten van Johanna is klein, ze heeft een eigen kamer en elke dag heeft ze een vaste verpleegster aan zich gekoppeld. Er wordt een huiselijke sfeer gecreëerd doordat Johanna en de andere patiënten gezamenlijke momenten hebben, waaronder de lunch.

Johanna blijft ongehuwd.

Gedurende de oorlog worden er steeds meer Apeldoornse Joden naar doorgangskamp Westerbork weggevoerd. In Apeldoorn gebeurt dit onder andere door drie grote razzia’s. Hierna volgt in januari 1943 voor tientallen overgebleven Joodse dorpelingen de internering in het Apeldoornsche Bosch, dat later een voorportaal voor het doorgangskamp zou blijken. Na de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch blijft Johanna als bewoonster van ’huize Boschrust’ nog een deportatie bespaard. Ook als in februari en maart 1943 nog een aantal Joden hun huizen moeten verlaten en verplicht worden naar Amsterdam te vertrekken, blijft Johanna in Apeldoorn wonen. Ze wordt hiermee één van de weinig Joden die formeel nog in Apeldoorn wonen.

Mogelijk heeft Johanna de krant van 29 maart 1943 gelezen, of is haar de inhoud onder de aandacht gebracht. In een breed verspreid persbericht laat Hanns Albin Rauter (de hoogste vertegenwoordiger van de S.S. in Nederland) in een groot aantal kranten de volgende beschikking publiceren: Artikel 1. Met ingang van 10 april 1943 is aan Joden het verblijf in de provincies Friesland, Drenthe, Groningen, Overijssel Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland verboden. Artikel 2. Joden, die zich op het oogenblik in de genoemde provincies ophouden, moeten zich naar het kamp te Vught begeven. Artikel 3. Bij het vertrek naar het kamp te Vught is het medenemen van reisbagage en voorwerpen van waarde toegestaan. Voor het verlaten van hun woonplaats moeten de Joden zich melden bij het hoofd van plaatselijke politie, waar zij woonachtig zijn, opdat hun woningen behoorlijk kunnen worden afgesloten en aan hen een reisvergunning naar het kamp te Vught kan worden verstrekt.

Op 6 april 1943 stuurt waarnemend gewestelijk politiepresident C. Ch. Walraven een aanvulling rond op de beschikking van 29 maart; deze komt uiteindelijk ook terecht bij het politiebureau van Apeldoorn. Een passage uit de brief: ‘Joden die ziek zijn en zich in ziekenhuizen, sanatoria, tehuizen of dergelijke inrichtingen bevinden, moeten door de politie naar Westerborg [Westerbork] worden gebracht.’ Voor de volledigheid vermeldt Walraven: ‘Dus niet naar Vught.’ Het valt op dat de politie van Apeldoorn, of de marechaussee, zelf het transport naar het doorgangskamp moet regelen, terwijl degenen die naar Vught moeten een reisvergunning ontvangen en vervolgens ‘op eigen gelegenheid’ moeten afreizen. Verderop staat dat alle Joden die zich na 10 april 1943 nog in de eerdergenoemde provincies ophouden, als illegaal levende Joden moeten worden aangemerkt, en gearresteerd dienen te worden.

Op 9 april 1943 wordt Johanna in doorgangskamp Westerbork geregistreerd. De registratiedatum verwijst mogelijk naar een gelijktijdige arrestatie met Elisabeth de Leeuw (1871-1943) en Elisabeth Lioni (1888-1943), eveneens Joodse patiënten uit hetzelfde sanatorium. 

Mogelijk heeft Johanna zichzelf gemeld bij het politiebureau, zoals de beschikking van haar heeft geëist, of heeft het personeel van het sanatorium waar zij verbleef haar geholpen of gebracht - mogelijk om een inval te voorkomen. Johanna wordt mogelijk geïnformeerd dat niet Vught, maar Westerbork haar nieuwe ‘verblijfplaats’ zal worden. Anders zal ze dit mogelijk tijdens de reis hebben ontdekt.

Er is geen specifieke informatie teruggevonden over de periode tussen het binnenstappen van het politiebureau en de registratie in het doorgangskamp. Het is ook niet zeker dat Johanna in deze tijdspanne samen is geweest met haar twee huisgenoten. Uit andere plaatsen wordt duidelijk dat lokale politieagenten de Joodse patiënten hebben begeleid tot aan het doorgangskamp. Zo zijn er bonnetjes bewaard gebleven van maaltijden die de begeleiders onderweg genuttigd hebben. Mogelijk heeft de Apeldoornse politie samenwerking gezocht met bureau’s uit de regio, maar er is (nog) geen reconstructie beschikbaar van de transportlijst van binnenkomende transporten in doorgangskamp Westerbork. Wel is vanuit verslaglegging gebleken dat in de middag van 9 april 1943 ‘voortdurend’ kleine transporten met maximaal tien personen aankwamen in het doorgangskamp: rond half zes ‘s avonds een transport van 75 personen, en in de nacht van 9 op 10 april 1943 een transport met 370 personen.

De registratiekaart van de Joodse Raad plaatst Johanna in barak 69, een reguliere woonbarak. Ze verblijft anderhalve week in het doorgangskamp.

Op dinsdag 20 april 1943 vertrekt vanuit het doorgangskamp transport 59 met als eindbestemming Sobibor. Het transport telt 32 veewagons en in totaal 1166 gedeporteerden, Johanna is één van hen. De trein arriveert op vrijdag 23 april 1943, slechts enkele gedeporteerden wordt geselecteerd voor dwangarbeid. Het proces om Johanna om het leven te brengen wordt gecontinueerd.

Bronnen: Regionaal Archief Nijmegen, Stichting Sobibor en ‘Frisse, gezonde boslucht’ door Yvonne M.L. de Vries. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters en Yad Vashem.

11 december 2020