Verhaal

Verraad, Beschuldigd, Veroordeeld.

Uit de uitspraak van 9 September 1947 van het Tribunaal te Amsterdam, (1e kamer) in de zaak tegen Mevrouw C.

Aanklacht, Beschuldiging en Veroordeling van Mevrouw C. uit de Blasiusstraat in Amsterdam, die zich met anderen bezig hield met het verraden van Joodse gezinnen, waaronder het gezin van Michel Gompers en Bertha Vogel.

De aangeklaagde Mevrouw C. werd er van beschuldigd dat zij, Nederlandse zijnde, tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa:

A:  In het algemeen blijk heeft gegeven van nationaalsocialistische gezindheid door in of omstreeks 1944 te zijn  toegetreden als lid van de Nederlandse Volksdienst; NSB raambiljetten voor de ramen van haar woning  te hebben gehad alsmede NSB vergaderingen te hebben bezocht en de bladen Volk en Vaderland en De Daad te hebben gelezen.

B:  In of omstreeks 1943 M. Gompers en diens echtgenote en B. Vogel, een Joodse familie, heeft blootgesteld aan aanhouding of vrijheidsbeperking door of vanwege de vijand, door aan de Duitse Politie herhaaldelijk t.a.v. beide personen inlichtingen en aanwijzingen te hebben verstrekt, ten gevolge waarvan  zij beide op of omstreeks 9 Augustus 1943 door beambten van de SD zijn aangehouden, waardoor zij hulp en steun heeft verleend aan de vijand; op grond van welk handelen zij geacht moet worden zich doelbewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandse volk.  

De getuigenis van M. Gompers, zoals opgetekend in het proces verbaal opgemaakt d.d. 4 Maart 1946,  door twee agenten van politie der Gemeente Amsterdam, luidde: Tijdens de grote Jodenrazzia in Juni 1943 kwamen de Duitsers ook aan mijn woning in de Blasiusstraat te Amsterdam. Mijn vrouw en ik werden toen niet aangehouden, omdat mijn vrouw een bewijs van Dr. Peeters kon overleggen, waarin stond dat zij draagster  van typhusbacillen was. Ik heb toen vanuit mijn woning gezien en gehoord, dat Mevrouw C. tegen een der Duitse officieren zeide: “die vrouw is niet ziek, zij loopt altijd buiten”, waarop die Duitser is het Duits zeide: “daar heb je niets mee te maken, wat ik doe is goed”. Ik hoorde toen dat Mevrouw C. tegen de omstanders zei: “we gaan morgen naar de Euterpestraat”.  De volgende dag kwamen er inderdaad twee mannen, die zeiden, dat ze van de SD waren. Zij hebben ons, nadat wij de verklaring van Dr. Peeters getoond hadden, echter niet medegenomen. Op 9 Augustus 1943 ben ik des avonds in mijn woning tesamen met mijn vrouw ondanks de verklaring van Dr. Peeters aangehouden door twee SD-ers en vervolgens overgebracht naar de Euterpestraat. Mijn vrouw en ik zijn kort daarop via de Hollandse Schouwburg overgebracht naar het Joods Ziekenhuis. Mijn vrouw heeft, naar ik later vernam, tijdens haar transport naar Westerbork zelfmoord gepleegd, door vergif in te nemen. Op 19 September 1943 kreeg ik bericht van haar overlijden; zelf heb ik uit het ziekenhuis kunnen ontkomen.

Zelf heeft Mevrouw C. ter zitting onder meer het volgende verklaard:

Ik heb in 1943 tijdens een razzia op Joden in de straat waar ik woonde tegen de Duitse politie gezegd: "De goede Joden halen jullie weg en de krengen laten jullie zitten", ik wees daarbij in de richting van het huis van de familie M. Gompers. Ik leefde in onmin met de familie Gompers, omdat mijn kinderen, die naar de Oostmark waren geweest, dikwijls in de buurt geplaagd werden. Ik kon het voorts niet hebben, dat vele Joden waarmee ik op goeden voet leefde werden gearresteerd en weggehaald, terwijl de familie Gompers zich voortdurend aan arrestatie wist te onttrekken. Ik heb toen tijdens de bovenvermelde razzia de aandacht van de Duitse politie op de familie Gompers gevestigd. Bij die razzia is de familie Gompers niet aangehouden. Gompers en diens echtgenote B. Vogel zijn eerst enige tijd later door de Duitsers weggehaald. De getuigenverklaringen zijn ongunstig voor mij, omdat men in de buurt een hekel aan mij had; daar mijn kinderen veelvuldigd geplaagd werden, dreigde ik nog al eens met de Duitse politie, zonder evenwel mijn dreigement uit te voeren.......

Uitspraak, Veroordeling en Vonnis gewezen op 9 September 1947, waarbij de beschuldigde wordt schuldig verklaard aan het hier voren genoemde wat bewezen wordt verklaard en legt de navolgende maatregelen aan de beschuldigde op:

1): internering waarbij in overweging gegeven wordt de tijdsduur daarvan te beperken tot vier jaren en daarop in mindering te brengen de door de beschuldigde vanaf 8 Juni 1945 in voorinternering doorgebrachte tijd, zodat internering behoort te eindigen op 8 Juni 1949.

2): Ontzetting van het recht van kiezen en verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen.

Bepaalt  voorzoveel nodig dat het beheer over het vermogen van de beschuldigde een einde zal nemen binnen drie maanden natat de interneren is beëindigd.

 

Met dank aan de heer John Stienen, die dit proces verbaal en afschrift van de uitspraak bij zijn onderzoeken heeft opgespoord in het archief van het Nationaal Beheersinstituut dat wordt bewaard in het Nationaal Archief en dit op 1 September 2020 aan mij, Ernest Gompers, als redacteur van het Joods Monument ter beschikking heeft gesteld.

 

Alle rechten voorbehouden