Verhaal

In Memoriam

Andreas Kamp wordt geboren in 1908, als zoon uit het huwelijk van magazijnbediende Barend Kamp en Johanna Fransman. Hierna krijgt het echtpaar nog een zoon en een dochter. Andreas groeit op in zijn geboortestad Rotterdam en is op latere leeftijd handelsreiziger.

Zijn moeder, broer Isidore en zus Spriena worden in Auschwitz omgebracht. Ook de vader van Andreas sterft gedurende de oorlog in zijn woonplaats Rotterdam, doodsoorzaak onbekend.

Elisabeth de Vries wordt ook geboren in 1908. Zij is de dochter uit het huwelijk van graancontroleur Emanuel de Vries en Dina van der Sluis.

Dit eveneens Rotterdamse gezin telt nog vier kinderen. Een eenjarig zoontje overlijdt in 1913 en twee maanden later overlijdt nog een zoontje, slechts twee maanden oud. Enoch en Benjamin worden gedurende de oorlog omgebracht.

Het gezin woont tot december 1909 in Rotterdam en vertrekt dan voor vijf weken naar Schiedam. Hierna keren ze terug naar een nieuw adres in Rotterdam. Binnen de stad verhuist het gezin een groot aantal keer. Elisabeth is van beroep kantoorbediende.

Op 8 juni 1932 treden Andreas en Elisabeth met elkaar in het huwelijk, de plechtigheid vindt plaats in de havenstad. Beiden zijn 24 jaar oud. Isidore, de broer van Andreas, en Enoch, de broer van Elisabeth, zijn als getuige bij het huwelijk aanwezig.

Het echtpaar gaat wonen aan de Diergaardesingel, in het pand met aanduiding 64b. Na tien maanden verhuist het echtpaar naar Apeldoorn en krijgt het de sleutels van Sophialaan 8 (april 1933).

Ook in Apeldoorn wordt Andreas genoemd als handelsagent. Of Elisabeth in Apeldoorn werk heeft gehad is onbekend gebleven. Vier maanden nadat het echtpaar in Apeldoorn is komen wonen, verhuizen ook Elisabeths ouders naar dit dorp. Het echtpaar De Vries runt hier een pension.

Andreas is lid van de Apeldoornsche Joodsche Tooneelvereeniging of heeft een of meerdere keren meegedaan. Hij speelt in mei 1934 een bijrol in het toneelstuk ‘De Ridder van den Kouseband’. Onder de andere spelers van dit stuk is Jacob Hessel Klein (1886-1943). In datzelfde jaar woont het echtpaar aan de Textielweg. In juni 1935 verhuist het echtpaar naar een woning aan de Waltersingel, met nummer 62.

Vanaf oktober 1936 huurt Jacob Groenberg (1899-1941), die in scheiding ligt, voor onbepaalde tijd een kamer bij de ouders van Elisabeth. Jacob Groenberg verblijft hier met zijn zoon Lezer (*1935). Dit zoontje komt medio 1938 als pleegkind in het gezin van Elisabeth Kamp-de Vries terecht, ofwel de dochter van zijn verhuurders. In het bevolkingsregister van Apeldoorn staat dat dit een voogdijzaak betreft. Na een klein jaar vertrekt Lezer naar familie in Amsterdam, hij overleeft de oorlog.

Twee huizen naast het echtpaar Kamp, op nummer 58, woont het gezin van Joel Denneboom (1901-1943) en Hester Henderine Denneboom-van Oosten (1905-1942). Op onbekende datum wordt aan beide echtparen een Duitse Joodse vluchteling toegewezen: het betreft de broertjes Kurt Leo en Walter. De plaatsing gaat in januari 1940 niet door, omdat de ouders van de kinderen toestemming hebben gekregen om naar de Verenigde Staten te emigreren. Tot die tijd zullen de twee broertjes in het huidige opvanghuis verblijven.

In februari 1940 krijgt het echtpaar Kamp alsnog de mogelijkheid om voor twee Duitse Joodse vluchtelingen te zorgen. Het betreft Heinz Leo Spiegel (1931-1943) en zijn zusje Frieda Spiegel (1933-1943) die door hun ouders na de Kristallnacht naar Nederland worden gestuurd. Frieda wordt op sommige documenten Friedel genoemd.

Op het moment dat in Nederland de deportaties beginnen, wordt dit gedaan onder het mom van de ‘Arbeitseinsatz’: het verplicht gesteld werken in de nazi-economie, met als doel het vervangen van Duitse arische mannen die op dat moment dienstdoen als soldaat. Er wordt een speciale afdeling binnen de Joodse Raad opgericht die deze Joodse mannen - waar nodig - ondersteuning geeft bij de voorbereidingen, de afdeling ‘Hulp aan vertrekkenden’: het regelen van de formaliteiten, het leveren van goede schoenen en een stevige rugzak en soms zelfs het helpen inpakken van de bagage. Ook het aanbieden van eten aan hen die op de ‘verzamelplaatsen’ aan het wachten waren kon een onderdeel van deze hulp zijn.

In mei 1942 komt het gezin van Levie Philippus Cohen ook op het adres van het echtpaar Kamp wonen: Levie Philippus Cohen (1902-1944), Eva Floretta Cohen-Van Oosten (1906-1943) en hun zonen Alex Elie (1932-1943) en Alexander (1939-1943). Het gezin komt vanuit hun eigen woning in Apeldoorn. Levie Philippus werkt op enige wijze mee aan de Wehrmacht-industrie, waarschijnlijk als vertegenwoordiger in de metaalhandel of de kennis die hij daarmee op heeft gedaan.

In 1942 krijgt Andreas binnen de Apeldoornse afdeling van de Joodse Raad een functie bij de afdeling ‘Hulp aan achterblijvenden’. De werkzaamheden liggen in het verlengde van de afdeling ‘Hulp aan vertrekkenden’: het gaat vooral om het bieden van maatschappelijke zorg aan de familieleden van hen die gedeporteerd werden.

Het is niet bekend hoe Andreas deze functie in de praktijk heeft ingevuld. Vast staat wel dat hij deze functie al naar enkele maanden niet meer kan hebben bekleed. Andreas wordt namelijk in werkkamp Lievelde (ook wel omschreven als: Lichtenvoorde) vastgezet, waar hij in een werkverschaffingsproject arbeid moet verrichten. Kort voor die tijd is hij door een NSB-arts aan de hand van een schijnconsult goedgekeurd voor een plek in een werkkamp.

Vanaf wanneer Andreas naar Lievelde wordt overgebracht is niet meer na te gaan, wel staat vast dat de eerste Joodse mannen op 19 augustus 1942 in het Achterhoekse plaatsje worden binnengebracht. Op een document met de datum 15 september 1942 wordt hij samen met negen andere mannen genoemd in relatie tot het eerdergenoemde Lievelde/Lichtenvoorde. Onder deze negen namen zijn Joël Pijpeman (1916-1943) en de eerdergenoemde Joel Denneboom. De mannen moesten werken aan een betere afwatering van de Huttendijk. Er komen klachten uit de buurt: de Joodse mannen vallen de omwonenden lastig en vragen om eten. Er is echter ook een andere kant opgetekend: dorpelingen voorzien de Joodse mannen van extra eten. De vergoeding die Andreas voor zijn werk kreeg, kon via zijn vrouw in Apeldoorn opgehaald worden.

Andreas wordt op 2 oktober 1942 met een trein vanaf station Lievelde, via Arnhem, overgeplaatst naar kamp Westerbork. Het besluit om alle werkkampen in Nederland gelijktijdig te sluiten was door de bezetter al op 24 september 1942 genomen.

Elisabeth, Heinz Leo en Frieda worden in de nacht van 2 op 3 oktober uit hun huis weggevoerd. Zij worden ook via Arnhem naar kamp Westerbork gedeporteerd. Dit betekent dat Elisabeth óf in Arnhem óf in het doorvoerkamp weer wordt herenigd met haar man Andreas

Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat het gezin van Levie Philippus Cohen, tot aan hun eigen deportatie in juli 1943, het huis aan de Waltersingel heeft verlaten en elders is gaan wonen.

Heinz Leo en Frieda worden ondergebracht in barak 35, dit is de plek voor kinderen zonder ouders.

Op een bepaald moment wordt er ruggespraak gehouden met Andreas en Elisabeth over de juiste verblijfplaats voor deze twee kinderen. Na overleg wordt besloten de kinderen binnen barak 35 te houden.

Op maandag 26 oktober 1942 worden Andreas en Elisabeth, zonder hun pleegkinderen, op transport gezet. Transport 31 telt 24 wagons en in totaal 841 gedeporteerden. Op donderdag 29 oktober 1942 arriveert de trein op het overslagperron van het dorp Auschwitz. 

Bijna de helft van de gedeporteerden wordt als dwangarbeiders ‘tot het kamp toegelaten’, de overige 412 Joden worden direct vergast. Elisabeth wordt niet geselecteerd en wordt kort na aankomst op donderdag 29 oktober 1942 vermoord. Andreas wordt door de nazi’s gezien als bruikbare kracht. Op 30 januari 1943 wordt hij geregistreert in barak 28, een van de ziekenbarakken binnen Auschwitz I. Over het lot van Andreas vanaf dat moment is niets bekend. 

Andreas heeft als overlijdensdatum de bij wet vastgestelde datum van 28 februari 1943. Hieruit is op te maken dat de exacte sterfdatum onbekend is, en hij bezweken is of op een andere wijze omgekomen is tussen 31 januari 1943 en 28 februari 1943.

Bronnen: Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Duitse Oorlogskinderen in Nederland, Stadsarchief Amsterdam, ‘De Oorlog’ door Ad van Liempt, Gemeente Oberhausen, Stadtarchiv Oberhausen, United States Holocaust Memorial Museum en Stichting Sobibor.

2 oktober 2022