Verhaal

Op de foto in oorlogstijd. Toos Vleeschhouwer-Cahen

Liesbeth en Hans Vleeschhouwer, 1943. Foto Annemie Wolff. © Monica Kaltenschnee.  

Alle rechten voorbehouden

In het boek Op de foto in oorlogstijd. Studio Wolff, 1943 van Tamara Becker en An Huitzing (Lecturis, 2017) zijn foto's en een portret van Toos Vleeschhouwer-Cahen en haar kinderen Hans en Liesbeth Vleeschhouwer opgenomen en wordt het verhaal van hen en de familie verteld.

Op de foto in oorlogstijd gaat over een deel van het oeuvre van Annemie Wolff (1916-1994): de teruggevonden honderd fotorolletjes uit 1943 met portretten van 440 mensen.

Over Liesbeth enToos Vleeschhouwer-Cahen  (p. 100, 101):

De laatste klanten van Annemie in maart waren Toos Vleeschhouwer-Cahen en haar kinderen Liesbeth en Hans. Annemie fotografeerde hen apart en de dertienjarige Liesbeth en de elfjarige Hans samen. Ze waren duidelijk op hun gemak: vrolijk lachend staan ze op de foto. Zelfs Toos kreeg Annemie aan het glimlachen, al was ze vermoeid door haar zwangerschap. Ze betaalde vier gulden. Liet Toos de foto’s maken voor de verjaardag van haar man Joop op 12 april? Het gezin Vleeschhouwer woonde sinds een half jaar opnieuw in de Rivierenbuurt, bij Annemie om de hoek in de Scheldestraat. Joop en Toos waren beiden geboren en getogen in Brabant, maar hun kinderen waren in de Rivierenbuurt geboren. In 1937 waren ze in een huis aan de rand van Hilversum gaan wonen. Ze waren gedwongen terugverhuisd naar Amsterdam. Toos’ bejaarde moeder Betje was uit Hilversum meegekomen naar de Scheldestraat. Het leven in de Rivierenbuurt was in die vijf jaar wel veranderd.

Voorlopig had de familie een Sperre omdat Joop voor de Joodse Raad werkte. Hij deed maatschappelijk werk, waarvoor hij vele keren naar Westerbork moest. Joop was bevriend geraakt met Etty Hillesum en Philip Mechanicus. Ze zaten graag met zijn drieën op de heide van Westerbork, terwijl ze filosofeerden over het leven. Maar ook medewerkers van de Joodse Raad werden opgepakt. Waarschijnlijk verviel Joops Sperre net als die van vele anderen in mei 1943. In de zomer van dat jaar zou de hele familie Vleeschhouwer in Westerbork terechtkomen. Toos beviel daar op 10 augustus van een zoon, die Benjamin genoemd werd en die een bureaula als wiegje kreeg.[i] Hij overleed na drie maanden.

Hun naam kwam op de lijst voor transport. Niemand die hen van die lijst kon halen, zoals Joop dat zelf vier maanden eerder tevergeefs voor Etty Hillesum had geprobeerd. De familie Vleeschhouwer werd in januari 1944 met het eerste transport gestuurd naar Bergen-Belsen dat als een ‘Austauschlager’, een ‘ruilkamp’ werd voorgesteld. Bergen-Belsen was geen vernietigingskamp, maar de omstandigheden werden steeds slechter naarmate het kamp voller werd. De overgrote meerderheid van de kampbewoners kwam om. In april 1945 besloten de Nazi’s het kamp grotendeels te ontruimen vanwege het naderende Russische leger: drie volle treinen verlieten het kamp. De familie Vleeschhouwer zat op het Verloren Transport, de trein die na wekenlange omzwervingen met nauwelijks eten en drinken in Tröbitz door de Russen werd bevrijd op 23 april 1945. Joop overleed op die dag, Toos een week later. Liesbeth overleed op 13 mei in Riesa, veertig kilometer verderop. Hans was in het kamp onder de hoede gekomen van zijn drie jaar oudere neef, die als enige van zijn gezin in Bergen-Belsen was terechtgekomen. De neefjes hielpen elkaar. Hans overleefde. Na de oorlog werd Hans door zijn oom Jules Cahen geadopteerd; ze vertrokken in 1947 naar Israël. Hans, zijn neven en oom en tante zouden elkaar nooit vertellen wat ieder van hen had meegemaakt in de oorlog.[ii]

 

 

 

[i] Brief van 11-08-1943 in: Etty Hillesum, Brieven uit Westerbork (1994) 72.

[ii] Informatie van een neef en pleegbroer van Hans.

Alle rechten voorbehouden