Verhaal

In Memoriam

Josef Philipps is de zoon van zakenman Friedrich Philipps en Fanny Philipps-Meierson. 

Rieka (‘Erika’) de Levie is de dochter van veehandelaar Hartog de Levie en Alwine de Levie-Herz. Rieka heeft twee broers en drie zussen. 

Een broer van Rieka, Siegfried, dient in de Eerste Wereldoorlog in het Duitse leger. Hij is musketier en komt tijdens gevechten in Frankrijk om het leven. Twee zussen van Rieka worden omgebracht in Sobibor. Broer Alfred en zus Frieda overleven als enigen van het gezin de oorlog.

Josef en Rieka geven elkaar op 21 oktober 1906 in het Duitse Jever het ja-woord. Josef is veehandelaar. Het echtpaar krijgt een jaar later een dochter die ze Edith noemen. Edith weet met haar gezin de oorlog te overleven door op tijd naar Uruguay te vluchten. In 1909 wordt hun dochter Hildegart geboren.

De vader van Rieka lijdt zwaar onder het verlies van zijn gesneuvelde zoon Siegfried. Als gevolg hiervan wordt hij ziek en hij overlijdt in 1923. Alwine, zijn weduwe, trekt in bij haar dochter Rieka en haar schoonzoon Josef, die op dat moment in Gelsenkirchen wonen. Vervolgens verhuizen ze gezamenlijk naar Hamburg. Josef, Rieka en Rieka’s moeder ontvluchten het naziregime in Duitsland en komen begin april 1933 aan in Apeldoorn. Daar gaan ze korte tijd in de Deventerstraat op nummer 43 wonen. Later trekt Alwine in bij haar dochter Hendrine die in Utrecht woont. Josef en Rieka keren terug naar Duitsland, waar ze enkele jaren blijven wonen.

Als in Nederland de oorlog uitbreekt, wonen Josef en Rieka in Velsen. Het echtpaar verhuist, met hun dochter Hildegart en schoonzoon Herbert, in de herfst van 1940 van Velsen opnieuw naar Apeldoorn. De bezetter heeft hen namelijk verplicht het kustgebied te verlaten, dit onder de noemer van ‘een Joden-vrije zone’ in het kust-verdedigingsgebied, gericht op de statenloze Duitse vluchtelingen. Samen met de ouders en de tante van Herbert, gaan ze wonen in de Deventerstraat op nummer 43, de plek waar ze in 1933 ook hebben gewoond.

Rieka stuurt op 17 september 1941 een brief naar haar broer Alfred en haar schoonzus, die naar Argentinië zijn gevlucht: "We wonen niet meer in Driehuis [Velsen], maar hier in Apeldoorn. Beste Alfred, je herinnert je mijn vriendin hier waarschijnlijk nog, ze heeft zich fabelachtig opgesteld en laat ons in haar huis wonen. We leven samen met Hilde[gart] en Herbert, de ouders van Herbert en de twee tantes van Herbert. Mijn vriendin en haar broers zijn naar een pension verhuisd”.

Van Josef is één ongedateerd, zogenaamd ‘Gesuch-Dokument’ bewaard gebleven, gericht aan de Joodsche Raad, afdeling ‘Expositur’. Hierin probeerden Joden die zich moesten melden voor overbrenging naar kamp Westerbork, uitstel te verkrijgen voor werk in een werkkamp in het Oosten (het betreft hier geen werkkamp in Nederland, maar het voorspiegelen van een verblijf in een werkkamp in Duitsland of bezet Polen). In een enkel geval werd een ‘Gesuch’ ook ingediend in het doorgangskamp. In het ingediende verzoek wordt genoemd dat Josef het ‘Ehrenkreuz des Weltkrieges’ (ofwel: ‘Ehrenkreuz für Frontkämpfer’) toegekend heeft gekregen: de onderscheidingen kwamen twintig jaar na de start van de Grote Oorlog beschikbaar. Ten slotte wordt genoemd dat hij krijgsgevangene was en gewond is geweest.

In de nacht van 17 op 18 november 1942 vinden er in Gelderland in verschillende plaatsen grote razzia’s plaats. In Apeldoorn wordt een onbekend aantal Joden uit hun huizen gehaald en lopend naar het plaatselijke treinstation geleid. Van daaruit worden ze per trein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen zijn Josef en Rieka, maar ook de schoonouders van hun dochter Hildegart. Een andere bron spreekt over 67 opgepakte Joden. Hildegart zelf is enkele dagen eerder gearresteerd.

Josef en Rieka zitten bijna tien maanden opgesloten in Kamp Westerbork. Het echtpaar wordt op 14 september 1943 met transport 76 naar Auschwitz gedeporteerd. Op 16 september 1942 komt de trein in Auschwitz aan.

Een getuigenverslag (bron: ‘In Memoriam’ van Guus Luijters) meldt over het transport waarmee Josef en Rieka het treinstation binnen worden gereden het volgende: E. de Wind zag, in Auschwitz aangekomen, bij het opladen van de oude van dagen in de vrachtauto’s voor het eerst hoe het bij de SS toeging. De mensen werden geduwd, getrapt en geslagen. Het was voor velen moeilijk, op de hoge vrachtauto’s te komen. Maar de stokken van de SS’ers zorgden er wel voor, dat allen hun uiterste best deden. Enkele bleven achter, die konden onmogelijk op de wagens komen en wie ze bijsprong om te helpen, werd met een trap of snauw weggejaagd. Toen kwam de laatste auto voorgereden en twee SS-mannen namen de ongelukkigen bij de armen en benen en smeten hen er op. 

Bij aankomst in het vernietigingskamp zelf worden Josef en Rieka in de gaskamers om het leven gebracht.

Bronnen: CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, verwanten van het echtpaar Philipps-de Levie, mevrouw Klijn en haar boek ‘De Stille Slavg’, het archief van Bergen-Belsen, het Noord-Hollands Archief, gemeente Velsen en Projectgroep Stolpersteine Gelsenkirchen.

14 februari 2023