Verhaal

Mozes (Maurits) Bolle en Els Bolle-Van Praag in Bergen-Belsen

Door: Gert Lobbes

In juli 1945 keerde Freddy Bolle terug in Amsterdam, na vele maanden van ellendige gevangenschap in Bergen-Belsen en weken van zo mogelijk nog ellendiger transport in de trein die eind april 1945 bij het dorpje Tröbitz werd bevrijd door de Russen, ook wel aangeduid als "het verloren transport". In een brief gedateerd 7 augustus 1945 aan zijn broer Menachem (Leo) en schoonzus Mirjam Bolle-Levie in Kvutsat Yavne beschrijft hij onder meer de ziekte en het overlijden van zijn vader Mozes (Maurits) Bolle en diens tweede vrouw Els Bolle-van Praag. Maurits Bolle stierf op 20 januari 1945. Els Bolle-van Praag op 5 maart.

Freddy Bolle was de derde en jongste zoon van Maurits Bolle en Marie Bolle-Blitz. Hij werd geboren in 1914 in Amsterdam en overleed aldaar in 1983.

Het origineel van de brief wordt bewaard door Yad Vashem in Jeruzalem. Een Engelse vertaling van deze brief is verschenen in "After so much Pain and Anguish - First Letters after Liberation", een uitgave van Yad Vashem (2016).

"Vader heeft zich ook na het vertrek van de eerste (en zooals later bleek de eenige) Austauschgroep naar Palestina erg flink gehouden. Hy verzorgde zich zeer goed en was op zyn kleeren, zooals hy thuis was. Hy liep met een nagelschuiertje in zyn zak om te kunnen schuieren, als er per ongeluk een vlek op pak of jas kwam. Els heeft hem ontzaggelyk nauwgezette verzorging gegeven en ook zy hoopte, evenals vader, dat ze de schiëe zouden hebben “uitgewisseld” te worden. Maar de omstandigheden werden slechter, de etenspositie minder en de woningtoestand met de dag slechter. Vader woonde in de zgn. “Altersheim” barak, had een apart hokje daar, waar hy met Sjimme Dasberg en later met Jaques Asscher, Salco Herzberger en nog later met Opperrabbyn Levisson sliep.

Ik geloof het was na Juli dat vader een pleuritis opliep, waarvan hy zich wonder boven wonder tamelyk spoedig heeft hersteld. Maar de man werd magerder, en menigmaal heeft hy toen al tegen my gezegd: Als ik het maar haal, ik wil zoo graag naar Leo. Later heb ik vader laten opnemen in de ziekenhuisbarak. Je weet, ik werkte daar, en daar heeft vader eenige weken rustig gelegen.

In  verhouding tot de woonomstandigheden in het overige kamp was het hier een eldorado. Maar we konden hem daar niet te lang houden, vader was hersteld en ofschoon hy zwak was, kon men niet steeds een bed in de barak voor hem blyven reserveeren. Uiteindelyk heeft dit er toe geleid dat hy naar een ander gedeelte van het ziekenhuis werd overgebracht, dat voor de zgn. herstellenden bedoeld was, die nog niet konden werken. Dat was een menschenpakhuis, zonder lucht en licht, waar de malach hamaweth in en uitging en weer terug kwam. Deze toestand heeft vader zich erg aangetrokken, wat te begrypen was. Iedere verzorging ontbrak daar, iedere hygiene was verre te zoeken en het eten was in de maanden November tot April beneden ieder peil. Hy leed dus ook geweldige honger, waaraan ik onmogelyk iets kon doen, we hadden zelf niet. Veel dank zyn wy gedurende deze tyd verschuldigd aan Els, die vader als een kind bleef vertroetelen. Je kunt je niet voorstellen met hoeveel voorbeeldige zorg zy vader verzorgde. Vader moet ook zelfs gedurende deze tyd met haar wel erg gelukkig zyn geweest. En dat is een troost. Later zyn de oedeem-zwellingen gekomen, vader kon moeilyk meer uit bed komen en zelfs het eten van het weinige slechte eten wat er was ging hem slecht af. Ik lag gedurende deze tyd zelf in het ziekenhuis met een lichte “erschöpfung”, kwam dus niet veel by vader, maar schreef hem geregeld briefjes. Els was natuurlyk zeer nerveus en heeft veel by my gehuild, maar er was niets, maar dan ook niets te doen. Op een goeden morgen, ‘t was Sjabbath, werd ik ‘s morgens vroeg gewaarschuwd, dat vader dien nacht overleden was. Het einde is zeer plotseling nog gekomen en zooals daar de omstandigheden waren, niemand heeft het gemerkt.

Ik zal je de byzonderheden van de “begrafenis” besparen, alhoewel deze in verhouding tot de verzorging van stoffelyke resten, zooals dat later geschiedde, behoorlyk is te noemen. Je kunt je moeilyk voorstellen hoe groot ons verdriet was. Maar ja jongens daarover kort; kan men dat met een typemachine uitdrukken? Els was nadien ontzettend nerveus en alhoewel we elkaar iedere dag spraken en ik op alle mogelyke manieren had getracht haar op te beuren: het wou niet meer.  En inderdaad ik kan me voorstellen dat ze na de groote liefde die zy voor Vader had, geen zin meer in het leven had. Waarom ook! Ze heeft haar zin gekregen. In Februari heeft ze nadat ze al ontzettend vermagerd was, diphterie gekregen, serum was er niet, dus de noodlottige afloop kon niet uitblyven. Ik  ben by haar sterven geweest en sprak een uur voor haar verscheiden nog met haar. Ze is rustig gegaan, met de hoop in haar hart vader weer te ontmoeten. …….Moge zy beiden in groote vrede rusten, hun beider aandenken zy tot zegen. Voor ons tot groote eerbiedige herinnering.

Niemand byna heeft zorg voor een ander gehad, ieder had het zyne, het was toen in B.B. een egoistische bende, waar het einde van zoek was. De maanden November tot en met ons vertrek, 10 April, was een aaneenschakeling van ellende: sterfte, honger, vervuiling, beluizing enz., enz. Wanneer er iemand stierf dan zei je: o, die… en ging weer verder. Toch heeft vaders overlyden nog eenige indruk gemaakt en velen hebben me hartelyk de hand geschud en hun medeleven betuigd. Ongetwyfeld heeft onze vader een allerbeste naam achtergelaten, een feit waarover we zeer dankbaar mogen zyn."