Verhaal

In Memoriam

Perlina Eckstein is geboren uit het huwelijk van Hartog Eckstein, kramer en vleeshouwer van beroep, en Saartje Eckstein-Hoogstraal. Perlina heeft een broer en een zus, Salomon en Kaatje. De ouders van Perlina sterven eind 19e eeuw. In zowel officiële als officieuze bronnen wordt Perlina soms Perline genoemd.

In de zomer van 1900 verhuist Perlina van haar geboorteplaats Uithuizen naar Amsterdam waar een betrekking vindt als dienstbode. Later verhuist ze in Amsterdam nog eens. Al in april 1901 vertrekt ze naar Den Haag. Mogelijk blijft zij daar zonder onderbreking tot de zomer van 1909.

In juni 1909 is het Apeldoornsche Bosch, een zorginstelling voor Joodse psychiatrische patiënten, een nieuwe werkgever in Apeldoorn. Perlina is één van de eerste personeelsleden die een dienstverband krijgt aangeboden; ook Jacques Lobstein (1883-1945) en Izaäk van Dam (1887-1942) behoren tot ‘de pioniers’. Perlina woont intern en begint als leerling-verpleegkundige. In 1910 slaagt ze voor het eerste overgangsexamen. Uiteindelijk klimt ze op tot eerste verpleegkundige.

In april 1913 verlaat Perlina de zorginstelling. In het dorp Apeldoorn begint ze, samen met haar dan nog ongehuwde broer Salomon Eckstein (1883-1943), een ‘pension voor zenuwpatiënten, rust- en hulpbehoevenden’. De oudste teruggevonden vermelding stamt uit oktober 1913. Broer en zus Eckstein brengen de gunstige ligging onder de aandacht van hun mogelijke klanten: ‘zeer rustig gelegen, nabij de bosschen’. Het gezamenlijke adres is Gardenierslaan 27.

De doelgroep waar broer en zus Eckstein zich op richten, bestaat voor een deel uit patiënten van het Apeldoornsche Bosch. Eén van hen is Helena van Dantzig (1874-1943). Zij wordt in juni 1909 als vijfde patiënt van de inrichting geregistreerd. Eind maart 1914 wordt ze overgeplaatst naar het pension. Het is onbekend gebleven of het pension met de inrichting heeft samengewerkt of als concurrent functioneerde. Mogelijk verhuist het pension van de Ecksteins naar Van Kinsbergenstraat 9.

Op 20 maart 1917 trouwt Perlina in Apeldoorn met Philip van Praag. Philip is enkele weken eerder van Amsterdam naar Apeldoorn gekomen. Perlina’s broer Salomon is één van de twee getuigen bij het huwelijk. Het is niet met zekerheid vast te stellen of Perlina tijdens haar huwelijk nog in het pension heeft gewerkt. Philip is ten tijde van zijn huwelijk werkloos, dat zou een reden kunnen zijn dat Perlina is blijven werken.

Het eerste adres van het echtpaar Van Praag is Kanaalstraat 61, het betreft een woning die Philip kort voor hun huwelijk heeft betrokken. Op 15 april 1918 wordt hier een zoon geboren, die de naam David krijgt. Philip is op dat moment opnieuw werkloos.

Op 5 december 1919 wordt dochter Selma geboren, Philip wordt nu als boekhouder genoemd en het gezin woont dan in de Van Kinsbergenstraat, op nummer 9; in de geboorteakte van Selma staat dit vermeld als het woonadres van haar ouders. Door de manier waarop de verschillende registraties in het bevolkingsregister zijn opgemaakt is het niet uit te sluiten dat Perlina hier niet voor de tweede, maar voor de eerste keer haar intrek neemt. De eerder genoemde Helena van Dantzig woont als patiënte ook op dit adres.

Het staat vast dat het een-na-laatste woonadres van het gezin Van Praag Zwolseweg 26 is (nu: Koninginnelaan). Ook hier bestiert het echtpaar een pension. Helena van Dantzig verhuist ook nu met hen mee. Een van de andere huurders is Jozua Levie Philipse (1901-1943), hij is hulpbehoevend noch patiënt van Het Apeldoornsche Bosch, maar hij is in dienst van deze instelling.

Perlina is vanaf 1925 lid van de Nederlands Israëlitische damesvereniging ‘Ateres Nosjiem’, al in de eerste jaren tekent zij samen met Sara de Jong-de Leeuw (1880-1943) voor de jaarrekening van de vereniging.

Rond 1930 betrekt het gezin Van Praag een woning in de Bas Backerlaan op nummer 12. Half april 1931 plaatsen Perlina en Philip een advertentie in de krant waarin zij aankondigen dat de Bar Mitswa (de religieuze meerderjarigheid) van hun dertienjarige zoon David gevierd zal worden op 25 april 1931.

Perlina wordt verzorgster van overledenen en naaister van lijkwaden. In februari 1939 wordt ze benoemd tot bestuurslid van de Nederlands Israëlitische damesvereniging ‘Ateres Nosjiem’, waar ze sinds 1925 lid van is, een functie, die ze overneemt van Henrietta Leefsma-Godschalk (1881-1943).

Op 9 januari 1940 overlijdt Philip op tweeënzestig-jarige leeftijd. In de Nieuwe Apeldoornsche Courant wordt over zijn uitvaart geschreven: ,,De heer van Praag heeft gedurende een lange reeks van jaren in de functies van kerkbestuurder, schoolbestuurder en lid van het armenbestuur een belangrijke plaats ingenomen in de Joodsche Gemeenschap hier ter plaatse.” Als eerbetoon rijdt de rouwstoet langs de synagoge, waar de deuren zijn open gezet en de lichten ontstoken.

David legt het eindexamen van de H.B.S. met goed gevolg af en vindt werk als kantoorbediende en als assistent bij het Paedagogium Achisomog. Het kan bijna niet anders of hij heeft op het Paedagogium zijn latere verloofde, Sara Mechanicus (1919-1943), ontmoet. Zij is kinderverpleegkundige. Op een lijst met de titel ‘Onmisbare manlijke functionarissen van de Joodschen Raad voor Amsterdam’ wordt David als personeelslid van het Paedagogium genoemd, en daarnaast als kantoorbediende van de voogdijvereniging ‘Lesameiag Hajeled’ (‘Om het kind te verblijden’), een vereniging die de voogdij coördineert voor zowel moeilijk opvoedbare, als verstandelijk beperkte Joodse kinderen. Een dag voor het overlijden van zijn vader staat in de krant dat David is geslaagd voor het praktijkexamen boekhouden.

David moet de D. van Praag zijn, die in de krant wordt genoemd als lid van de Joodsche Literaire Club, er is namelijk maar één persoon met deze naam in Apeldoorn geregistreerd geweest. Voormalig godsdienstonderwijzer Salomon Abraham van Witsen (1867-1943), Lion Slagter (voorganger Joodse gemeente) en Eva Floretta Cohen-van Oosten (1906-1943) nemen naast David zitting in het bestuur. Hillegonda Polak-Drilsma (1902-1942) is één van de reguliere leden. Enkele dagen voordat de nazi’s Nederland binnenvallen, komt de club bijeen in de synagoge. Lion Slagter spreekt er over de noodzaak dat een land in een bewogen tijd als deze paraat moet zijn. Hij vervolgt dat het een geruststelling is dat ons land paraat staat (...). Het verslag van deze bijeenkomst staat een dag voor de inval in de krant. Gedurende de oorlog wordt De Joodsche Literaire Club op last van de bezetter formeel opgeheven.

Op 20 augustus 1940 staat in de Nieuwe Apeldoornsche Courant dat Perlina een laatste waarschuwing heeft ontvangen van het hoofd van de gemeentelijke Luchtbeschermingsdienst. Ze zou zich onlangs niet strikt aan de regel hebben gehouden dat er ‘s avonds geen licht van binnen naar buiten mag schijnen. Dit licht werd door de geallieerde vliegers gebruikt als navigatiemiddel.

Op een namenlijst die voor of door het naziregime is opgesteld, staat dat Bas Backerlaan 12 ook wordt gebruikt als een kleine zorginstelling waarbij ‘zenuwzieken’ en ‘oude mensen’ in familieverband worden verpleegd. Op de registratiekaart van de Joodse Raad staat dat de kwaliteit van het werk dat Perlina laat zien goed is. Bovendien verkeert zij op dat moment in goede gezondheid. Ze heeft een ‘Sperre’ vanwege haar functie als verpleegster. Ook David heeft volgens zijn registratiekaart bij de Joodse Raad een ‘Sperre’ door zijn functie bij het Apeldoornsche Bosch; hij staat vermeld als assistent in het begeleiden van de ‘zwakzinnige’ kinderen. Ook heeft hij de diploma’s als kantoor-stenograaf en godsdienstonderwijzer. Zijn gezondheid is goed en hij wordt aangemerkt als bruikbare kracht. Uit zijn registratiekaart blijkt ook dat hij op enig moment assistent in de Joodse gemeente is geweest.

Op onbekend gebleven datum gaat David intern wonen (waarschijnlijk vanaf september 1942).

Weduwe Perlina wordt op 19 januari 1943 met andere Apeldoornse Joden op het terrein van het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd en van daaruit, drie dagen later, op 22 januari 1943, naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die op het terrein geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; zeer waarschijnlijk hadden velen geen enkel idee van wat hen te wachten stond.

In de tien dagen dat David en zijn verloofde Sara in Kamp Westerbork zijn gedetineerd, gaan zij in ondertrouw. Namens hen wordt er vanuit het doorgangskamp een brief geschreven naar de officier van Justitie in Assen, waar onder andere in staat: ,,Beiden thans vertoevende in het kamp te Westerbork, dat zij voornemens zijn met elkaar in het huwelijk te treden” en “Dat gezien de plaats van hun verblijf en hun aanstaande doorzending naar Duitschland den grootsten spoed bij de huwelijksvoltrekking gewenscht is.” Al na zes dagen krijgen zij bericht; de wachttijd tussen ondertrouw en het huwelijk wordt door de officier van Justitie vanwege hun ‘gewichtige redenen’ ingekort. Maar voordat het aanstaande echtpaar daadwerkelijk in de echt kan worden verbonden, worden zij gedeporteerd. De deportatie vindt plaats op dinsdag 2 februari 1943.

David en Sara worden samen met 888 anderen, met transport 48 naar Auschwitz gedeporteerd. Sara wordt aansluitend bij haar aankomst in Auschwitz om het leven gebracht. David wordt nog in leven gehouden, en ingezet als dwangarbeider.

Een week later, op dinsdag 9 februari 1943, wordt Perlina met transport 49 vanuit het doorgangskamp naar Auschwitz gedeporteerd. Het transport telt vijfentwintig wagons en in totaal 1180 gedeporteerden.

In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staat de volgende getuigenis van J. Fresco opgetekend: Ik ben op dinsdag 9 februari 1943 met een transport, waartoe ongeveer 1000 à 1200 personen behoorden, van Westerbork oostwaarts weggevoerd. De trein bestond uit 25 personenwagens, waarvan de deuren op slot gedraaid waren, terwijl de ramen waren voorzien van houten schotten. ‘s Nachts reden wij weg uit Westerbork en ‘s avonds bevonden wij ons reeds diep in Duitsland, zodat ik van een poging tot ontvluchten heb afgezien. Wij kwamen diep in de nacht, twee dagen later, in Auschwitz aan. De trein bleef enige uren stilstaan op het perron van Auschwitz. Om plusminus 6 uur volgde het uitladen. Treinbewaking en SS openden de deuren; op een afstand stond een groep “Haeftlinge” in zebrapakken. Het commando “aussteigen” begon. We moesten de bagage in de trein laten liggen. De SS voegde ons toe, dat wij “alles frisch” zouden krijgen. De eerste ontvangst was tamelijk kalm. Gebrekkigen en ouderen van dagen werden door coupé-genoten uit de trein getild.

Op vrijdag 12 februari 1943 wordt Perlina in één van de gaskamers van het leven beroofd.

De exacte sterfdatum van David is onbekend en daarom bij wet vastgesteld op 30 april 1943. Dit is een indicatie dat David tot aan zijn dood dwangarbeid heeft verricht.

Perlina’s dochter Selma, werkzaam als secretaresse, berooft zich op 4 januari 1945 in Hengelo zelf van het leven. Ze is in bezit van valse papieren. Hierdoor wordt zij in eerste instantie voor ‘Anna Christina E. Schröder’ aangezien. Na controle van documenten en na verhoren van getuigen wordt geconcludeerd dat het in werkelijkheid gaat om Selma van Praag. Op grond van de registratiekaart van de Joodse Raad die voor haar dood is opgemaakt, komt het volgende naar voren: Selma heeft de H.B.S. gevolgd en beheerst de Duitse en Franse taal. Ze kan boekhouden en in steno-typen. Ze wordt beschreven als geschikte administratieve kracht, maar ze krijgt geen ‘Sperre’ toegekend.

Ook Perlina’s broer Salomon Eckstein en zijn vrouw Sara Eckstein-de Meza worden in de Holocaust vermoord.

Bronnen: Historisch Centrum Overijssel, Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.

12 november 2021