Verhaal

In Memoriam

Berend Polak, ook wel Bernhard genoemd, is de zoon van koopman Mozes Polak en Paulina Gans. De vader van Berend sterft voor de oorlog. De moeder van Berend is in het Diakonessenhuis in Utrecht ondergedoken, maar ze wordt opgepakt. In 1944 is zij in Auschwitz vermoord. Twee zussen en een broer van Berend Polak zullen de oorlog overleven.

Hillegonda Drilsma, ook wel bekend als Gonny, is de dochter van koopman Adam Drilsma en Cato Raske. Haar moeder overlijdt voor de oorlog. Haar vader, broer en schoonzus komen gedurende de oorlog om in de vernietigingskampen.

Hillegonda groeit op in haar geboortestad Den Haag, adres Veenkade 42. Opvallend genoeg verlooft ze zich tussen mei 1921 en februari 1924, zeker drie maar vermoedelijk zelfs vier keer, telkens met een andere man; in vier afzonderlijke krantenberichten wordt zij vier keer genoemd, waarvan driemaal met als woonadres Veenkade 42.

Berend is slager. Samen met zijn broer Eduard heeft hij een goed lopende zaak. Op 24 september 1915 plaatsen de broers een advertentie in de krant, waarin ze aankondigen dat zij die dag twee dikke paarden hebben geslacht en dat er nu een ruime voorraad rookvlees beschikbaar is. In 1919 besteedt de Apeldoornsche Courant aandacht aan hun nieuw geopende zaak. De broers halen, in positieve zin, vaker het nieuws, onder meer met het winnen van een vakprijs.

In juli 1925 kondigen Berend en Hillegonda hun verloving aan en ze geven elkaar hetzelfde jaar het ja-woord. De plechtigheid vindt plaats op 2 december 1925 in Den Haag. Hun eerste gezamenlijke adres is: Van Der Heijdenlaan 27, Den Haag.

Het echtpaar krijgt vier kinderen: Paulina, Adam Eduard, Cato Bella en Caroline (die in krantenadvertenties Carolina wordt genoemd). In februari 1931 overlijdt dochter Cato Bella, slechts vier maanden oud (Caroline is dan nog niet geboren). In de rouwadvertentie wordt Cato Bella ‘Toosje’ genoemd. Paulina en Adam Eduard staan in hetzelfde bericht respectievelijk vermeld als Paula en Addy. Het gezin woont op dat moment in de Kerklaan op nummer 6 II in Apeldoorn.

Hillegonda zet zich in voor de Joodse gemeente in Apeldoorn; in 1931 zit ze in het comité voor de viering van het veertigjarige bestaan van de synagoge. Twee van de andere leden zijn: Izaak Kats (1877-1942) en Betje de Horst-Poppers (1897-1942). De leden bereiden onder andere een feestavond voor, inclusief een revue en een kinderfeest. Ondertussen is de uitbreiding van de synagoge in volle gang.

In 1933 is Hillegonda lid van het comité, dat geld probeert in te zamelen voor het Centraal Israëlitische Wees- en Doorgangshuis Machseh Lajesoumim in Leiden (de naam betekent: Toevlucht voor het Kind). Twee andere leden van dit comité zijn Jacques Lobstein (1883-1945) en Freerk Hoogstraal (1864-1943). Reden voor deze actie is dat van het weeshuis ruim honderdduizend gulden is gestolen, wat betekent dat de reguliere kosten niet meer betaald kunnen worden uit de vrijgekomen rente, zoals tot dan toe. De malversatie is landelijk nieuws. Het plaatselijke comité roept de hele bevolking van Apeldoorn op om geld te doneren.

Een deel van haar vrije tijd die daarna nog overblijft, besteedt Hillegonda ook aan de Nederlands Israëlitische damesvereniging ‘Ateres Nosjiem’.

Het gezin Polak verhuist in 1934 naar een huurhuis, Deventerstraat 51 II, in Apeldoorn.

Berend is in zijn vrije tijd penningmeester van de ‘Apeldoornsche Joodsche Tooneelvereeniging’. Of hij naast het penningmeesterschap ook zelf toneelspeelt, is niet bekend. Samen met voorzitter Joseph Elze (1907-1943) en secretaris David Aron Spier (1904-1943) vormt Berend het bestuur.

Bij het emeritaat van Freerk Hoogstraal als godsdienstonderwijzer van de plaatselijke Joodse gemeenschap overhandigt Berend hem namens de toneelvereniging een rookstandaard. In 1938 mag de toneelvereniging gratis gebruik maken van schouwburg ‘Tivoli’ in het centrum van het dorp, waar de leden het stuk ‘Een Wespennest’ op de planken brengen. Door dit aanbod kan de opbrengst vrijwel volledig worden besteed aan de hulp aan Joodse vluchtelingen uit Duitsland.

In het oorlogsjaar 1940, is Siegmund Leuvenberg (1902-1943), de godsdienstonderwijzer van het Apeldoornsche Bosch, gastspreker op de eerste lezingavond van de kort geleden opgerichte Joodsche Literaire Club. Hillegonda is hierbij aanwezig. De vereniging heeft als doel ‘de kennis op Joodsch en ander wetenschappelijk gebied te verbreiden’. Het is niet bekend of Hillegonda lid is van de Joodsche Literaire Club, of dat zij als gast aanwezig is. Siegmund schetst die avond hoe kinderen tweeduizend jaar geleden Pesach beleefd kunnen hebben; de vele voorbereidingen en het feest met al zijn ceremonies moeten wel indruk hebben gemaakt op de kinderen van toen. In de bijeenkomst van mei spreekt Siegmunds collega Lion Slagter over de noodzaak om als land in een bewogen tijd als deze paraat te zijn. Hij vervolgt dat het een geruststelling is, dat ons land dat ook ìs. (...). Het verslag van deze bijeenkomst staat een dag, voordat Nederland door Duitsland wordt aangevallen, in de krant. Hillegonda wordt in datzelfde verslag genoemd: Mevrouw G. Polak-Drilsma declameerde vervolgens op gevoelvolle wijze een tweetal schetsen die blijkens het applaus zeer in den smaak vielen.

De Joodsche Literaire Club wordt gedurende de oorlog op last van de bezetter formeel opgeheven.

Pauline, de moeder van Berend, verhuist in april 1941 van Apeldoorn naar Maartensdijk.

Op 15 september 1941 wordt het de Joodse bevolking verboden om onder andere schouwburgen te bezoeken en een week later worden zij geweerd uit alle verenigingen en stichtingen. Dit betekent ook het einde van de Apeldoornsche Joodsche Toneelvereniging.

De zoon van Hillegonda en Berend, Adam Eduard, staat als negenjarig jongetje, van december 1937 tot januari 1941 ingeschreven in Den Haag, het adres waar het Joodse gezin Katan woont. In januari 1941 gaat hij weer terug naar zijn ouders. De reden van zijn verblijf in Den Haag is onbekend. Adam Eduard voetbalt hij bij de Apeldoornse voetbalvereniging AGOVV.

Dochter Paulina is in die periode, ondanks haar jonge leeftijd, verzorgster in het rusthuis van het Apeldoornsche Bosch.

Na de zomervakantie van 1941 mogen Joodse kinderen op grond van een anti-Joodse maatregel niet meer naar hun eigen school. Caroline, die tot die tijd naar de school aan de Loolaan ging, wordt dan in de tweede klas geplaatst van de Joodse school, die is geopende om Joodse kinderen toch onderwijs te bieden. Voor Adam Eduard geldt hetzelfde; hij gaat niet meer terug naar de school aan de Brinklaan, maar komt in klas 7 van de Joodse school. Het volgende schooljaar start hij in de MULO.

Begin mei 1942 moeten de broers Polak op last van de bezetter hun slagerij sluiten. Berend wordt in een werkkamp vastgezet en komt er terecht in een werkverschaffingsproject. In het boek Jodenkampen van Niek van der Oord is een brief opgenomen waaruit blijkt dat Berend in kamp Vledder opgesloten heeft gezeten. Het is een brief die een andere Joodse man schreef aan zijn eigen familie. Hij noemt daarin de namen en woonplaatsen van negenentwintig ‘kamergenoten’. Ook Izaak van Dam (1887-1942) staat in deze opsomming. 

Een getuige die in de buurt van het werkkamp woonde, beschrijft: 'We werden 's morgens om kwart over vier wakker van lawaai. Het was vooral geschreeuw, gejoel en gevloek.' Opzichter Willems heeft van de hele ontruiming zelf niets gemerkt. 'Op een morgen kwam ik bij het kamp en toen was iedereen al weg. Men vertelde dat ze in alle vroegte door een bus zijn opgehaald.' Omdat de ontruiming van het kamp totaal onverwacht gebeurde, is Willems ervan overtuigd dat veel van de sieraden die de dwangarbeiders veiligheidshalve buiten het kamp hadden verstopt, zijn achtergebleven. Hij heeft er nog wel eens naar geïnformeerd, maar dat heeft nooit iets opgeleverd. In Vledder verspreidde het nieuws zich snel: 'De jeuden bint weggevoerd.'

Berend wordt op 2 oktober 1942 overgeplaatst naar Kamp Westerbork. Hillegonda, Paulina, Adam Eduard en Caroline worden in de daarop volgende nacht uit huis weggevoerd en in Kamp Westerbork geregistreerd. Ook het, sinds enkele dagen inwonende, Joodse echtpaar Martin Weissmann (1876-1942) en Clara Louise Weissman-Goldschmit (1876-1943) wordt uit het huis weggevoerd. 

In 2019 weet een toenmalige vriendinnetje van één van de dochters Polak zich het volgende te herinneren: ,,Ik woonde aan de overkant van de familie Polak. Op een dag kom ik bij het huis van de familie Polak aan en merk dat er niemand thuis is, dit was uitzonderlijk, door de beperkingen die voor Joden golden. Thuis, bij mijn eigen moeder, wordt mij verteld dat het gezin Polak de afgelopen nacht is weggevoerd.”

Op vrijdag 16 oktober 1942 vertrekt uit Kamp Westerbork transport 28 naar één van de vernietigingskampen. 

Van het gezin Polak wordt alleen dochter Caroline op dit transport gezet, ze wordt met 1709 anderen naar Auschwitz gedeporteerd en daar bij aankomst op maandag 19 oktober om het leven gebracht. Het is onduidelijk waarom dit achtjarige meisje zonder haar ouders, broer en zus wordt gedeporteerd. Ruim twee weken later, op maandag 2 november 1942, vertrekt vanuit het kamp transport 33. De overige vier gezinsleden worden, samen met 950 anderen, naar Auschwitz gedeporteerd. Bij aankomst op donderdag 5 november 1942 worden Hillegonda, Paulina en Adam Eduard door vergassing om het leven gebracht.

Het kan zijn dat Berend tachtig kilometer voor Auschwitz heeft moeten verlaten; in Kosel stopt geregeld een trein om gedeporteerden uit te laten stappen. Berend behoort tot de doelgroep die de Duitsers uit de treinen halen, om te worden ingezet als dwangarbeider. 

In het boek ‘In Memoriam’ van Guus Luijters staat een getuigenis opgetekend: In de trein [...] werden in Kosel onverwacht de coupédeuren opengerukt en schreeuwt men dat alle Joden tussen de 15 en 50 jaar uit moeten stappen. Wij kijken elkaar beduusd aan, daar wij niet begrijpen waarom alleen de mannen moeten uitstappen. Maar veel tijd om na te denken is er niet, want buiten wordt geschreeuwd van ‘schnell, schnell’, en aan het gegil en gehuil merken wij wel dat er behoorlijk geslagen wordt. Nu springt er een geüniformeerde kerel de coupé in en al slaande met zijn gummiknuppel smijt hij ons op het perron. 

Waarheen ik ren weet ik niet, maar ik schijn aangetrokken te worden door een sterke verlichting, waar ik de anderen ook heen zie lopen. Het blijkt de verlichting te zijn van een stuk terrein, dat omgeven is door drie meter hoog prikkeldraad, waarbinnen wij ons moeten begeven. En verderop staat geschreven: De meeste mannen zijn volkomen de kluts kwijt. Gelukkig sta ik in het midden van de troep, terwijl degenen die aan de kanten staan steeds worden geslagen door de bewakers, die brullend en schreeuwend er om heen lopen. Terwijl de laatste mannen nog uit de trein worden geslagen, trekt de trein alweer op onder het voortdurend geschreeuw van de vrouwen, die hun mannen moeten achterlaten.

De andere mogelijkheid is dat Berend via het treinstation van Auschwitz of via het concentratiekamp zelf naar een andere kamp is gedeporteerd. Hij wordt (uiteindelijk) naar concentratiekamp Schömberg gedeporteerd.

Schömberg is tussen december 1943 en april 1945 een nevenkamp van concentratiekamp Natzweiler. De leefomstandigheden in dit sub-kamp zijn zeer erbarmelijk. Door een gebrek aan hygiëne, de aanwezigheid van ongedierte en door het werk, onder meer in de mijnen, waar de schachten erg nauw zijn, sterven vele dwangarbeiders. Zieke of zwakke dwangarbeiders worden uit het zicht van de andere gevangenen vermoord, of gedeporteerd naar een ander kamp om daar omgebracht te worden. Dwangarbeiders met tuberculose krijgen in Schömberg een dodelijk injectie toegediend.

In het kamp worden diverse vormen van dwangarbeid verricht; behalve werken in de mijnen, ook aanleggen van wegen, plaatsen van hekken en vullen van treinwagons met zand en grind. Hoewel het naziregime dwangarbeiders inzet, wordt het winnen van de oliehoudende stenen uit de mijnen voor het regime pas in de loop van de oorlog rendabel en dus interessant. De grote hoeveelheid benodigde fossiele brandstoffen dwingt de nazi’s ertoe om alternatieve brandstoffen te gebruiken. Hiervoor worden onder meer de mijnen bij Schömberg aangewezen. 

De officiële sterfdatum van Berend is 6 april 1945, te Schömberg. Zijn naam is echter niet bekend bij de stichting Gedenkstätte Eckerwald. Volgens deze stichting is het goed mogelijk dat Berend tijdens een dodenmars of gedurende een transport vanuit Schömberg is omgekomen. Hij komt ook niet voor op de transportlijsten die de ITS (International Tracing Service) in Arolsen beheert. Het blijft onduidelijk waar en onder welke omstandigheden hij is omgekomen.

Het Apeldoornse huis van de familie Polak wordt toegewezen aan een Ortskommandant. Het adres wordt enkele keren in de plaatselijke krant genoemd. Bij de ‘nieuwe bewoners’ kunnen boeken over de visie van de ‘Nationaal-Socialistisch Beweging der Nederlanden’ worden gekocht en ook toegangskaarten voor bijeenkomsten van deze beweging.

Bronnen: CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, verwanten van familie Polak-Drilsma, Stichting Gedenkstätte Eckerwald, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), Wikipedia over KZ Schömberg en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

16 februari 2023