Verhaal

In Memoriam

Jacob van Aals is de zoon van koopman (sigarenfabrikant) Salomon van Aals en Marianna Franken. Naast Jacob telt het gezin nog zeven kinderen. Zijn ouders sterven respectievelijk in 1889 en 1909. Vijf zussen van Jacob worden gedurende de oorlog in de vernietigingskampen omgebracht. Slechts zijn broer en één van zijn zussen overleven de oorlog.

Jacob groeit op in zijn geboortestad Utrecht. Jacob wordt soms met de initialen ‘J.S.’ aangeduid, in zijn geboorteakte en trouwakte wordt hij Jacob genoemd.

Jacob is vijftien als hij zijn vader verliest. Rond zijn twintigste wordt hij gekeurd voor de dienstplicht. Het plaatselijke militieregister laat zien dat Jacob 1 meter 68 lang is, bruin haar en bruine ogen heeft, een ovaal gezicht en een ronde kin. Als beroep wordt genoemd: diamantklover. Jacob wordt ingedeeld bij het 1e Regiment Vesting Artillerie.

In november 1895 verlaat Jacob het huis van zijn moeder aan de Utrechtse Oudegracht en vertrekt naar Alkmaar. In oktober 1897 keert hij terug naar Utrecht. Als Jacobs beroep wordt dan ‘bediende’ genoemd. Hij blijft vier maanden bij zijn moeder wonen en vestigt zich dan in Arnhem (februari 1898).

In maart 1902 verlaat hij Arnhem en keert opnieuw terug naar het huis van zijn moeder in Utrecht, die dan in de Schoolstraat woont. In november van datzelfde jaar wordt Leiden Jacobs nieuwe woonplaats, waar hij te boek staat als reiziger. Elf maanden later keert Jacob opnieuw terug naar de Schoolstraat, en ook hier staat hij als reiziger geregistreerd. 

In november 1903 verhuist hij naar Alkmaar. In de zomer van 1905 verhuist hij naar Hoorn, waar hij werkzaam is als winkelbediende.

Op 6 september 1917 trouwt Jacob op vierenveertigjarige leeftijd met de vijf jaar oudere Lea Blok. De huwelijksvoltrekking vindt plaats in Harlingen. Ondertussen is Jacob chef in een manufacturenzaak geworden. Lea heeft op dat moment geen werk, maar is eerder werkzaam geweest als gezelschapsdame voor een alleenstaande vrouw. Na de bruiloft laat Lea zich in Hoorn inschrijven.

In maart 1922 verlaat het echtpaar Hoorn, om zich in Deventer te gaan vestigen.

In september 1926 gaat het echtpaar in Apeldoorn wonen, hun eerste adres is Hoofdstraat 198. Het echtpaar betrekt in 1928 een woning in de Kanaalstraat op nummer 11. Jacob staat in Apeldoorn geregistreerd als koopman. In diverse krantenartikelen wordt hij genoemd als de hoofdvertegenwoordiger voor de provincie Gelderland van het bedrijf Unie Kantoren Amsterdam. Dit bedrijf biedt obligaties aan en keert geregeld prijzengeld uit, zo keert de Unie naar aanleiding van een trekking tweemaal 5000 gulden uit aan een cliënt van Jacob. Het bedrijf verkoopt ook loten van de Nederlandsche Staatsloterij. Ook Jacobs moeder is, na het overlijden van haar echtgenoot, als collectrice actief geweest voor de Nederlandsche Staatsloterij.

Op een ander moment keert Jacob een cliënt 50.000 gulden - een enorm bedrag, omgerekend bijna een half miljoen euro - uit en een andere cliënt ontvangst 100.000 gulden. Een advertentie uit 1938 begint met de kop ‘Apeldoornsch Gelukskantoor J.S. van Aals’.

Eind november 1936 verliest Lea, terwijl ze op het balkon staat van het huis in de Kanaalstraat, haar evenwicht. Ze valt vier meter naar beneden. Kort na de val is ze in ieder geval een gedeelte van de tijd bij bewustzijn, want ze klaagt over hevige pijn aan haar rug, bovendien heeft ze een hoofdwond. Er is al snel een arts aanwezig, maar het duurt twintig minuten voordat de ‘ziekenauto’ ter plaatse is. Niet alleen de plaatselijke krant bericht over het ongeluk, maar ook andere kranten, onder andere een krant uit Noord-Brabant: ‘Op medisch advies is zij per ziekenauto naar het Juliana ziekenhuis gebracht, waar bleek dat zij ernstige inwendige kneuzingen en fracturen had opgeloopen’.

Vier maanden na dit ongeluk bezwijkt Lea aan haar verwondingen, ze overlijdt op 30 maart 1937. Jacob verhuist twee maanden later naar Hoofdstraat 178. Dit is ook zijn adres op het moment dat de oorlog uitbreekt. In september 1941 wordt zijn nieuwe adres Hoogakkerlaan 20. De reden van de verhuizing is niet bekend, het is mogelijk dat het direct of indirect te maken heeft met de anti-Joodse maatregelen die hem worden opgelegd. Hierna verhuist hij nog één keer, in juli 1942 wordt zijn adres Mariastraat 12.

Klara van Aals - zij noemt zichzelf liever Claartje - is een nichtje van Jacob. Zij woont en werkt in de Joodse zorginstelling het Apeldoornsche Bosch. Haar vader, de broer van Jacob, weet de oorlog te overleven. De brieven die Claartje gedurende de oorlog naar haar vriendin Aagje schrijft, worden in de jaren negentig uitgebracht in het boekje: ‘Als ik wil kan ik duiken’. Het boekje is samengesteld door Suzette Weyers. Het is onder meer aangevuld met herinneringen van Aagje. In de brieven schrijft Claartje meerdere keren over haar oom Jacob. Er valt te lezen dat tussen hen een hechte familieband bestaat. Een passage over haar komst naar Apeldoorn: ,,Op 22 december 1940 was het zo ver. Aagje bracht haar naar het station [in Utrecht]. De broer van Claartjes vader - oom Jacob, die in Apeldoorn woonde - zou vanuit Utrecht met haar mee reizen. Jacob had Claartjes vader beloofd een oogje in het zeil te houden.” Later schrijft Claartje dat ze in de trein heeft zitten ouwehoeren met haar oom; ze noemt het ,,een o. h. -gesprek”. Later in het boekje staat: ,,Vanmiddag naar oom Jacob geweest. Ik heb een glas Vermouth gehad en een advocaatje met diverse koekjes en snoepjes. Vervolgens heb ik kousen zitten stoppen voor hem.” Verder is te lezen: ,,Naar oom Jacob om koffie te drinken. We kregen tomatensoep die niet te drinken was, maar dat mocht niet hinderen. We hebben plaatjes gedraaid.” En daarna: ,,Oom Jacob ziet er vreselijk slecht uit. Als hij maar niet ziek wordt, want wat moet zo’n man alleen beginnen?”.

In de nacht van 17 op 18 november 1942 vinden er in Gelderland in verschillende plaatsen grote razzia’s plaats. In Apeldoorn wordt een onbekend aantal Joden uit hun huizen gehaald en lopend naar het plaatselijke treinstation geleid. Van daaruit worden ze per trein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen is Jacob. Een andere bron vermeldt wel een aantal en spreekt over zevenenzestig opgepakte Joden.

Jacob wordt op 18 november 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Op dinsdag 24 november 1942 wordt hij, samen met 708 anderen, met transport 38 naar Auschwitz gedeporteerd. De trein komt op vrijdag 27 november 1942 aan op het treinstation van Auschwitz. Jacob wordt meteen bij aankomst in het vernietigingskamp om het leven gebracht.

In de eerder aangehaalde brieven schrijft Claartje op 24 december 1942 aan Aagje: ,,Weet je dat oom Jacob ook naar Polen is gestuurd? Zielig hé? Daar zal je zeventig jaar worden.” 

Ze weet dan nog niet dat haar oom al in Polen is vermoord, zo’n maand voor ze deze brief schrijft en dat hij de zeventig nooit zal halen. Ze schrijft aansluitend: ,,Ik heb een rugzak gekocht voor het geval ik naar Polen moet.” Claartje kiest ervoor om niet de onderduik in te gaan, haar vader heeft voor haar een onderduikadres geregeld, maar hij vertrouwt haar vriendje niet en verbiedt hem mee de onderduik in te gaan. Claartje besluit dan om voor de liefde te kiezen en niet onder te duiken. Ook Claartje wordt in Auschwitz vermoord.

Bronnen: Verwanten van Jacob van Aals, ‘Als ik wil kan ik duiken’ samengesteld door Suzette Weyers, het Westfries Archief, het Utrechts Archief, Alle Friezen, Erfgoedcentrum Leiden, Historisch Centrum Overijsssel, ‘De Joodse Gemeente te Apeldoorn en het Apeldoornsche Bos’ door S. Laansma en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters en Yad Vashem.

30 januari 2021