Verhaal

Klaartje de Zwarte-Walvisch

Door: Robby

Op 22 maart 1943, de dag waarop zij en haar man Joseph de Zwarte worden opgepakt, woont Klaartje De Zwarte-Walvisch in een comfortabele woning aan de Tweede Oosterparkstraat 245. Ze is werkzaam als naaister en geniet op die dag van een boek, in de vroege voorjaarszon op haar balkon. Niet eens ondergedoken, maar min of meer berustend in een toekomstig, niet te keren lot, weet zij, na enig rumoer in de straat, dat op die dag zij aan de beurt zijn om naar werkkampen te worden afgevoerd. Door Jodenjagers, vermoedelijk leden van de beruchte Colonne Henneicke, worden ze op onbeschofte en brute wijze van huis gehaald.
Na een verblijf van 10 dagen in de Hollandsche Schouwburg volgt dan transport naar Kamp Vught. Joseph gaat naar het “mannenkamp” en zo mogen de mannen en vrouwen elkaar slechts eenmaal per week, op zondagavond, even kort zien. Joseph moet dwangarbeid verrichten aan de Moerdijk. Klaartje is alleen en besluit haar dagelijks leven in de barakken van Kamp Vught zoveel mogelijk en in het “geheim” op te tekenen; eerst op een kladblok, later overgaand in een drietal schoolschriftjes.
Uit de wijze waarop zij de gruwelijkheden om haar heen beschrijft komt een sterke, moedige vrouw naar voren die kracht put uit haar trots en gevoel van eigenwaarde. Een vrouw die ondanks een vervelende lichamelijke aandoening, ze had veelvuldig last van slokdarmproblemen, zich sterk en manmoedig verweerde tegenover de vijand; eerst in de personen van de verraders en joden jagers die hen kwamen arresteren, later de kampbewakers en -bewaaksters in Vught.
Klaartje was getuige van de kindertransporten op 7 en 8 juni 1943 vanuit Vught. Er werd meegedeeld dat het Kinderkamp moest worden opgeheven en ze schrijft daarover op dinsdag 8 juni: “Is het overdreven als ik beweer dat alles wat ik hier schrijf de werkelijkheid nog lang niet nabij komt? Alleen zij die dit leed persoonlijk meegemaakt hebben, zij zullen het begrijpen. En zij die het niet mee hebben gemaakt en dit eens zullen lezen, zij moeten het begrijpen. Zij moeten weten het grote leed dat ons is aangedaan."
Dramatische afscheidstaferelen spelen zich voor haar af. Gezinnen worden uit elkaar gerukt. Moeders die afscheid moeten nemen van kinderen boven de 16 jaar, want alleen moeders met jonge kinderen moesten mee op transport; mannen die hiervan niets wisten en dus geen afscheid hadden kunnen nemen; mannen die hiervan wel wisten en niet mee mochten en hartverscheurend afscheid moesten nemen van hun vrouwen en kinderen, hen overlaten aan een onbekend vreselijk lot in vreemde barbaarse handen."
“Zoals men wel eens onwillekeurig een stukje papier versnippert, zo werden harten en zielen verscheurd en uit elkaar gerukt. Alles ging aan flarden. Alles werd vertrapt. Elk hartje, onverschillig of het klein of groot was, werd vertrapt, besmeurd en onherstelbaar verwoest. Dit was beschaving. Dit was cultuur. Dit was het nieuwe Europa. Wanneer zal voor ons de verlossing komen? Waar blijft onze redding? Moeten wij dan eerst allemaal ten onder zijn gegaan? Dit leed dat nu geleden wordt, is toch al niet meer goed te maken?
Klaartje heeft, om mensen te beschermen, nergens in haar boek namen genoemd. Ze praat over haar zusje, vriendin, haar lieve man. Als ze ook het eind van haar verblijf in Kamp Vught voelt aankomen, haar transport naar Westerbork, schrijft ze alvast een afscheidsbrief naar Joseph, haar man die nog steeds werkzaam is aan de Moerdijk en die ze af en toe terugziet in het mannenkamp. Helaas zal ze hem niet meer zien.
Tot haar grote teleurstelling zit Joseph niet bij de groep mannen van de Moerdijk, die naar Vught teruggestuurd waren om samen met hun vrouwen op transport gesteld te worden naar Westerbork. Na diverse vruchteloze pogingen ondernomen te hebben om uitstel van transport te verkrijgen, sluit ze diep verdrietig en alleen aan bij het transport van honderden mannen, vrouwen en kinderen. Haar man achterlatend en op weg naar een onbestemde en onzekere bestemming.
Onderweg overweegt ze nog een paar keer een ontsnappingspoging te ondernemen. Ze vraagt hierbij ook hulp van een aardige marechaussee die het transport begeleidt. Echter ook hij ziet geen mogelijkheid voor haar.. het is te gevaarlijk..: “Ik gaf nog niet op. Ik wilde alles riskeren, want te verliezen had ik toch niets meer. Maar het lukte niet. De ene marechaussee die voortdurend op me gelet had, kwam naar me toe en zei dat het niet ging. Als het enigszins mogelijk was, zou hij mij geholpen hebben, maar ik zag zelf ook wel in dat het niet lukken zou. Ik schikte me dus maar in mijn lot en besloot dan op Westerbork te proberen daar te blijven, zolang mijn man nog aan de Moerdijk was. Eindelijk, om een uur of vijf in de ochtend arriveerden we te Westerbork.”

Bron: WesterborkPortretten

Alle rechten voorbehouden