Verhaal

Gezin Rokach in Auschwitz omgekomen

Mendel Rokach wilde gewoon zijn kinderen, zijn gezin compleet

Door: Nel

Summary
De familie Dörr uit Kralingen, de ouders en hun drie zoons, hielp Joodse gezinnen onderduiken. Zoon Mari bracht altijd de kinderen naar onderduikadressen, dikwijls in de bollenstreek. Mari leeft nog en is 92 jaar en blind.

Een van die gezinnen was het gezin van Mendel Rokach, een Poolse Jood die in Blijdorp woonde. Hij was voorzanger in de Joodse gemeente. De twee oudste kinderen moesten ondergebracht worden. Rokach en zijn vrouw wilden thuis blijven, ze wilden niet onderduiken als gezin. Mari heeft de kinderen weggebracht naar een adres in de bollenstreek dat zijn vader had. Maar niet lang daarna wilde Mendel Rokach zijn kinderen weer terug: ‘Ik kan mijn kinderen niet missen. Wat er gebeurt gebeurt er, maar ik wil gewoon mijn kinderen; ons gezin compleet’
Wat een dilemma. Rokach zelf zag het gevaar ook, maar wilde zijn kinderen bij zich hebben. Mari heeft ze dus weer opgehaald.
Het hele gezin is in Auschwitz omgekomen. Heeft hij er goed aan gedaan om de kinderen weer op te halen? Die vraag speelt nog steeds door zijn hoofd.
.

De familie Dörr van de Oudedijk Kralingen hielp vóór de oorlog al de Joodse gezinnen die beurtvaartschipper Keesie uit Duitsland naar Rotterdam vervoerde vooral na de Kristallnacht. In de oorlog zetten de ouders, Abraham en Tecla Dörr en jonge zoons Gerard Mari en Bas het werk voort. Ze werden door de Remonstrantse kerk, waar ze lid van waren, geholpen met bonnen en financiële hulp voor de aanleg van volkstuintjes. Mari bracht altijd de kinderen naar onderduikadressen, dikwijls in de bollenstreek. De familie Dörr kwam voor in de verzetsnotities van mijn vader, Hans Quispel. Ik ging op zoek naar de drie zoons. Van hen heb ik Mari kunnen spreken. In 2017 is hij overleden. Daarna heeft zijn partner Veronique van Velzen het verhaal aangevuld. Dit is zijn verhaal:

‘Na het bombardement werd het ernst. Vader had contact met het verzet, maar hij is nooit zelf lid geweest van een verzetsorganisatie. Hij kreeg wel adressen waar hij mensen kon onderbrengen en met moeder bracht hij Joden weg naar allerlei onderduikplekken.
Vanaf dan stond het leven echt in het teken van Joden helpen. Zij waren bang en wilden onderduiken. Mijn vader kreeg ze toegeschoven van mensen die wel wisten dat wij dit deden, maar we hebben het altijd geheim willen houden.

Ook was er het gezin van Rokach, een Poolse Jood die op de Schiekade woonde. Hij was voorzanger in de Joodse gemeente en had twee zoons van 7 en 9 (zie NB). De twee kinderen moesten ondergebracht worden. Rokach en zijn vrouw wilden thuis blijven. Ik heb ze weggebracht naar een adres in de bollenstreek dat mijn vader had. Rokach is niet lang na hun vertrek naar vader gekomen. Hij zei:
‘Ik wil mijn kinderen terug. Ik kan mijn kinderen niet missen. Wat er gebeurt gebeurt er, maar ik wil gewoon mijn kinderen; ons gezin compleet’
We zaten in een dilemma: moeten we dit doen? Rokach zelf zag het gevaar ook, maar wilde zijn kinderen bij zich hebben. Ik heb ze dus weer opgehaald. Ik ben er nog niet uit, of ik er goed aan gedaan heb die kinderen terug te brengen.
Ik wist niet waarom Rokach niet onder wilde duiken, mijn vader heeft ongetwijfeld gezegd: jullie moeten met elkaar onderduiken. Maar dat wilde hij niet.
Het was ontroerend toen ik ze terug bracht. De ouders waren zo blij, de vader zong een prachtig melancholiek Joods lied voor me. Zijn vrouw had gezorgd voor eten: gefuhltte fisch, zoete karper; een Pools gerecht.
Toen ik weg ging kreeg ik een boek van hem over Rembrandt van Rijn, geschreven door Jacques van Looij. Het was een schitterend boek. Helemaal ingebonden in een linnen band. Hij zei: ‘Ik schrijf er niks in, want als ze dat ontdekken verraden ze je.’ Jaren later heb ik het aan een vriendin gegeven, omdat ik zo slecht ging zien dat ik het zelf niet meer kon lezen.
Zij is een paar jaar geleden overleden. Na de oorlog had ik er in geschreven hoe ik er aan kwam en wat het was, ik wilde dat het bewaard zou blijven voor als mij iets zou overkomen. Hopelijk is het in goede handen.’

68 van de 76 Joden die het gezin Dörr hielp onderduiken hebben het overleefd. Maar vooral de familie Rokach en hun trieste einde blijft Mari zich herinneren zolang hij leeft en blijft zich afvragen: 'Deed ik er goed aan om de kinderen weer terug te brengen?

Veronique van Velzen

Nel Quispel

NB Mari spreek over twee zoons, van 7 en 9. Ik vind geen naam van een zoon van 7. Misschien is één zoon niet teruggevonden? Die zou geboren moeten zijn omstreeks 1934.