Verhaal

Harma Prinsen-de Vroome

bij de legging van Stolpersteine voor de familie Vrieslander op 7 december 2016

Door: Veldhuis

Harma Prinsen-de Vroome bij de legging van de Stolpersteine voor de familie Vrieslander op 7 december 2016

foto: Wieske Veldhuis

Stolpersteine voor Hijman, Carolina, Mirjam en Daniël Vrieslander.

Een klein eindje verderop ben ik hier in de geboren in het huis waar mijn vader met zijn ouders en zijn zus de oorlog overleefde. Voor de oorlog was de deze straat, de Gasthuisstraat, een straat waar Joden en niet- Joden samen leefden. Iedereen wist precies wat de achtergrond van de ander was: Christen, Jood of rood: ze wisten het van elkaar, maar het deed er niet toe..

Na de oorlog was binnen enkele maanden na de bevrijding pijnlijn duidelijk geworden welke Joodse stadsgenoten niet zouden terugkeren naar Steenwijk. Ook de bewoners van dit huis kwamen niet terug in de Gasthuisstraat.

Hijman Pinus Vrieslander geboren in Amsterdam, werd in maart 1939 geïnstalleerd als secretaris en voorganger van de Israëlitische gemeente in Steenwijk. Hij was toen pas 25 jaar en hij studeerde nog om zijn opleiding als rabbijn te voltooien.

Toen hij in juni van datzelfde jaar trouwde met Carolina Cohen uit Oldenzaal, konden zij zich vestigen in deze woning, die eigendom was van de Joodse gemeente.

Op 14 april 1940 werd hun eerste kind geboren. Zij kreeg de namen Mirjam Selomith. De zeldzame tweede naam Selomith is verwant aan shalom , het Hebreeuwse woord voor vrede.. Enkele weken later was Nederland bezet.

In februari 1941 moesten Joden zich op het gemeentehuis laten registreren Nauwgezet werd dit bijge­houden. H.P Vrieslander  kreeg op 19 februari een kwitantie voor de 3 gulden die hij betaalde voor  de registratiebewijzen voor zijn gezin.

Op 10 maart 1942 werd hun zoon Daniël Immanoeël geboren. Voor dit laatste Joodse kind dat tijdens de oorlog in Steenwijk is geboren werd op 11maart een registratiebewijs afgegeven.

Hijman en Carolina probeerden ondanks alle dreiging door te gaan met hun leven. Zij fietsten naar Kalen­berg, waar Hijman in het schoolhoofd een geestverwant vond. Soms, als de spanning in Steenwijk toenam, bleef het gezin Vrieslander er logeren.Daar onderduiken was geen optie, omdat het onderwijzers­gezin door de  NSB in de gaten werd gehouden.

Hijman wilde daar niet aan. Plichtsgetrouw bleef hij zijn taken in Steenwijk uitvoeren. Hij was contact­persoon voor de Joodsche Raad. En, omdat Wolvega de enige plaats was waar nog onder rabbinaal toezicht geslacht mocht worden, ging hij daar op de fiets heen.

In de vergadering van het kerkbestuur op 9 augustus 1942 deelde Hijman mee dat hij naar een kamp moest. De volgende dag werd hij uit zijn huis gehaald en op transport naar Ruinen gezet. Weer een dag later is hij doorgestuurd naar Westerbork.

Onder de verzachtende term “gezinshereniging” volgden Carolina, Mirjam en Daniel korte tijd later. Zij bleven 8 maanden in Westerbork, maar zij ontkwamen niet aan de laatste reis naar Oost-Europa. Op 18 mei reed hun trein naar Sobibor. 21 mei 1943 werd voor alle vier als sterfdatum genoteerd.

Daniël was 2 jaar oud, Mirjam 3,  Carolina 29  en Hijman 30. Ook de ouders van Carolina en Hijman, hun broers met hun vrouwen en kinderen vonden de dood in de vernietigingskampen: “völlige Entlösung” voor de hele familie Vrieslander en Cohen.

Na de oorlog groeide ik hier in de Gasthuisstraat op. Omringd door ouders, broertjes, opa’s en oma’s, ooms en tantes, neefjes en een nichtje. Mijn grootouders en ouders stierven op hoge leeftijd in vrede. Wij, de naoorlogse generatie, groeiden op in welvaart. Dat werd de familie Vrieslander, voor wie hier de Stolpersteine zijn gelegd, niet gegeven.

Hijman, Carolina, Mirjam en Daniël hun namen weer verbonden met de Gasthuisstraat en Steenwijk.

YYYY

Harma B. Prinsen- de Vroome

 

7 december 2016

Alle rechten voorbehouden