Biografie

Over Mijer Konijn

Mijer Konijn, loopknecht van beroep, zoon van Simon Konijn en Mary Potzer, trouwde op 18 juli 1928 in Amsterdam met Margaretha Swart. Margaretha Swart was het derde kind uit het huwelijk van Marcus Swart en Betje van Beezem. Zij stierf in 1934. Het echtpaar kreeg vier kinderen: Mary, Marcus, Betty en Lia. In 1941 verbleven de vier kinderen in het Centraal Israëlitisch Wees- en Doorgangshuis in Leiden.

Mijer Konijn was vanaf 28 februari 1939 werkzaam bij de textielfabriek Hollandia-Kattenburg in Amsterdam.
Op woensdag 11 november 1942, omstreeks 16.30 uur, deed de Sicherheitspolizei onder leiding van Willy Lages een inval in de Hollandia-fabrieken. Alle uitgangen werden afgezet en de joodse medewerkers van het bedrijf werden 's avonds weggevoerd. Van alle die avond weggevoerde werknemers, maar ook van de werknemers die al eerder op transport waren gesteld, is in het 'Boek der tranen' een foto opgenomen.

Mijer Konijn werd beschuldigd van het verspreiden van
het illegale blad "de Waarheid" onder werknemers van Hollandia-Kattenburg. Eveneens werd hij beschuldigd van het oproepen tot sabotage van de voor het Duitse leger bestemde productie van regenjassen. In januari 1943 werd in Utrecht het proces tegen Mijer Konijn en vier andere werknemers van Hollandia gevoerd. Bernard Luza werd beschouwd als de leider van de groep. Tegen alle leden van de groep werd de doodstraf geëist. Luza en Mijer Konijn werden ter dood veroordeeld, de drie anderen kregen tuchthuisstraf. Onder hen was Jacob Smeer. Mijer Konijn is op 15 februari 1943 in Scheveningen geëxecuteerd.

Mijer Konijn schreef een afscheidsbrief aan zijn ouders (brief in privé bezit):

“Lieve ouders,
Met deze moet ik u mededelen, als dat ik Maandag om tien uur gefusilleerd word, dus ik ga van deze wereld vandaan. Ik hoop maar, dat U een beter leven tegemoet gaat en dat de oorlog gauw is afgeloopen, dat is voor de geheele menschheid het beste. Ik kom misschien spoedig bij mijn vrouw. Ik zal moedig sterven; een mensch sterft toch, de een vroeg, de ander laat, dat is de wensch van God. Ik zal maar denken dat ik tien jaar geleden aan mijn operatie ben gestorven, dus heb nog tien jaar langer geleefd. Het is jammer, dat ik geen afscheid van u kon nemen. Ik had u nog zo graag eens weer willen zien en de meisjes ook. Maar misschien is het zoo maar het beste, dat bespaart veel leed. Misschien wilt u goed voor mijn kinderen zorgen, zegt u hun maar, dat ik veel aan ze gedacht heb en dat ze geen ogenblik uit mijn gedachten geweest zijn. Zegt u ook tegen ze, dat ze goed voor elkaar moeten zorgen en dat ze hun heele leven elkaar moeten ondersteunen. Want ze hebben nu geen vader en moeder meer. Ik had hen graag verder willen verzorgen, maar God heeft dat anders gewild. Ik leg mijn ziel dus in God‘s handen.Ook heb ik nog een verzoek te doen. Ik heb nog een sigarettenkoker en een polshorloge, dat wilt u wel aan Max geven hè? Dan heeft hij nog een aandenken aan mij, zijn Vader. De portretten verdeelt u maar aan de kinderen. Ik moet vlug schrijven, ik heb niet veel tijd. Verder wensch ik mijn kinderen een gelukkig en lang leven. Mijn laatste gedachten zijn bij hen. Als ze deze brief ontvangen heb ik opgehouden te leven.”

De in de brief genoemde zoon Max heette voluit Marcus. De vier kinderen van Mijer Konijn hebben het weeshuis verlaten en ze zijn bij een razzia gepakt. Ze zijn op 2 juli 1943 in Sobibor om het leven gebracht; de oudste was toen veertien jaar, de jongste tien jaar oud.
Afschriften van de trouwakte van Mijer Konijn en Margaretha Swart en van de geboorteakten van Margaretha Swart, Mary Konijn, Marcus Konijn, Betty Konijn en Lia Konijn zijn bewaard gebleven.

Joods Historisch Museum, Documentenverzameling, inv.nr B1376, 'Boek der tranen' en inv.nr. 12902
A. Bockxmeer, “De ramp bij Hollandia Kattenburg”, Het Parool 7 november 1992, 21-22
B. Braber, Zelfs als wij zullen verliezen. Joden in verzet en illegaliteit in Nederland 1940-1945 (Amsterdam, 1990) 114-115