Verhaal

Het gezin Ruppel-Seckendorf in Domburg

Verhaal geschreven door Cees Maas, september 2015.

Negen maanden nadat Hitler op 30 januari 1933 aan de macht komt in Duitsland, arriveert het Joodse gezin Ruppel vanuit een tussenadres in Amsterdam in Domburg. Ze huren Villa Dorpzicht van de lokale arts dr. Frits Vaandrager. Omdat ze vluchtelingen zijn bedraagt de huur bijna niets. Vaandrager, maar ook andere mensen uit het dorp, voorzien het gezin van een fiets, meubels, linnen, twee mud aardappelen en kookgerei.
Ludwig Ruppel, zijn vrouw Hedwich Sofie Ruppel - Seckendorff en hun zoon Heinz Herbert zijn afkomstig van de plaats Konstanz aan het Bodenmeer waar Ludwig een bloeiende praktijk als psychiater had.
De drie laten zich inschrijven bij de gemeente en integreren razendsnel in het dorp. Ludwig is naar Domburg gekomen omdat hij het dorp kent van een vakantie in 1909 met zijn vader Prof. Ruppel in het Strandhotel.
Hedwich doet naaiwerk en is vrijwilligster bij een EHBO-post, Ludwig doet wat elke rechtgeaarde Domburger doet om aan de kost te komen: kamers verhuren aan toeristen. Hij opent Pension Dr. Ruppel en adverteert in het Domburgsch Badnieuws.
Zoon Heinz Herbert is een studiebol en heeft een talenknobbel. Tot 1940 volgt hij verscheidene opleidingen handelscorrespondentie in Middelburg en slaagt daar voor Nederlands, Duits, Frans en Engels. Daarnaast geeft hij in Domburg piano- en orgellessen en adverteert daar ook mee. Hetgeen een concurrent in Domburg kennelijk niet zo leuk vindt, want op 24 juli 1934 staat een Domburgse muziekleraar voor de kantonrechter in Middelburg omdat hij Heinz Herbert heeft mishandeld. 15 Gulden boete, luidt het vonnis.

Ludwig maakt in die tijd tal van vrienden en kennissen op Walcheren, vooral onder boeren. Hij heeft namelijk twee grote interessen: zijn volkstuin, waar hij ook kruiden kweekt en het Belgisch boerentrekpaard, waar het merendeel van de Walcherse boeren dagelijks mee werkt.
Ludwig huurt een stukje grond voor zijn volkstuin van een boer die later in zijn dagboek zou schrijven: 'Wat een alleraardigste vent. Hij spreekt goed Nederlands en heeft veel kennis van onze paarden. Hij heeft magere handen, maar kan zelfs een ijzer onder de poten slaan. En voor een meneer is hij in niets neerbuigend.'

Ludwig kan dus een potje breken bij de lokale boeren en op zijn fiets maakt hij lange tochten van boerderij naar boerderij.

In mei 1940 breekt de oorlog uit en omdat het gezin nog steeds de Duitse nationaliteit heeft, worden de drie door de Nederlandse politie voor verhoor opgepakt en vastgezet in Middelburg. Kort daarna worden ze vrijgelaten en ze gaan verder met hun leven in Domburg. Dat duurt echter niet lang. Kort nadat de Duitsers Walcheren bezetten, wordt het mistig rond het welzijn van de familie Ruppel. Op een ochtend komt Hedwich een buurvrouw vertellen dat het gezin verhuist naar Arnhem. Ludwig vertelt tijdens zijn fietsrondje dezelfde dag hetzelfde aan enkele boeren. Als reden geeft hij op: 'Omdat het moet, omdat het oorlog is'.
Ze verhuizen een dag later, middenin de nacht. Op een bodekar worden wat spullen geladen, de rest van de huisraad blijft staan.

Zoon Heinz Herbert gaat niet mee. Hij is dan al weg. Al in mei 1940 is hij poolshoogte gaan nemen bij kennissen in Wieringerwaard en hij duikt daar onder.
De Domburgers horen niets meer van het gezin. Geen briefkaarten, geen brieven. Het blijft stil.
Er zijn geen gegevens over de drie jaar na het uitbreken van de oorlog tot de dood van het echtpaar. Vader en moeder Ruppel worden vermoord door de Duitsers in het Poolse concentratiekamp Sobibor op 16 juli 1943.
Hij is 66 jaar geworden, zij 58.
Zoon Heinz Herbert heeft de oorlog overleefd en heeft in 1952 de Nederlandse nationaliteit gekregen. Hij is in 1996 overleden.

Verhaal geschreven door Cees Maas en is een verkorte weergave.

Het verhaal is op verzoek geplaatst door de Redactie.

Alle rechten voorbehouden