Addition

In Memoriam II

Mozes Simon en zijn gezin blijven aan de Koninginneweg wonen. Zakelijk speelt hij meerdere keren in op bijvoorbeeld het paas- en sinterklaasfeest. Zo huurt hij op een dag de goedheiligman in om op een avond van 17 tot 22 uur in de winkel te zijn. Mozes Simon kondigt aan dat de kinderen persoonlijk uit de handen van de goedheiligman een sint-nicolaaspop cadeau krijgen, volwassenen ontvangen bij besteding van ten minste twee gulden een luxe doos met zakdoeken cadeau. Een jaar later is de situatie grotendeels vergelijkbaar; kinderen krijgen een verrassing en klanten die twee gulden of meer besteden krijgen als dank een grote speculaaspop. Meerdere keren scoort hij bovendien hoog tijdens de plaatselijke etalagewedstrijden.

In februari 1929 overlijdt Sophia, de vrouw van Mozes Simon. In de maanden die volgen verschijnen er meerdere krantenadvertenties van ‘het Stoffenhuis’, die allemaal verwijzen naar de opheffing van de zaak. Maar de advertenties blijven gewoon doorlopen en in juli 1929 wordt in de Nieuwe Apeldoornsche Courant bekend gemaakt dat dochter Betje de zaak heeft overgenomen: L.S. Hiermede heb ik de eer mijn geachte cliënten te berichten dat ik vanaf heden mijn zaak heb overgedaan aan mijn dochter, die haar verder op denzelfden voet zal voortzetten. Tevens mijn hartelijken dank voor het door U geschonken vertrouwen. Hoogachtend, M. S. Poppers.

Het is hierdoor goed denkbaar dat Betje al jaren bij de zaak betrokken is. Hiervoor is echter geen ondersteunend bewijs gevonden, behalve één foto uit 1928 waarop vermoedelijk Mozes Simon staat, mogelijk met zijn vrouw Sophia en dochter Betje. De winkel is voorzien van stellingkasten tot aan het plafond, grotendeels gevuld met rollen stof en een meterslange toonbank waarop de stoffen afgemeten werden. Betje laat de winkel uitbreiden. Mozes Simon wordt deze periode zeventig jaar.

In juni 1931 verlooft Betje zich met Israël de Horst. In de krantenadvertenties noemen zij zich Betsie en Ies. Betsie woont nog thuis en Ies in Heerenveen (Schoterland). Aansluitend aan de verloving verhuist Ies naar Apeldoorn, waar hij voor zover bekend zijn intrek neemt op het adres van zijn verloofde en schoonvader in de Kanaalstraat. 

Vijf maanden later (november 1931) staat in de krant genoemd dat ‘het Stoffenhuis’ failliet is. Opvallend is dat Ies in een advertentie laat weten dat hij de hele voorraad uit de winkel aan de Stationsstraat heeft opgekocht; dit betekent dat hij formeel de goederen van zijn verloofde overneemt, of mocht Mozes Simon op papier toch nog formeel eigenaar zijn, dan sluit hij een overeenkomst met zijn schoonvader. De advertenties die vanaf dat moment gepubliceerd worden bevatten steevast als slotzin: ‘I. de Horst v.h. [lees: voorheen] M.S. Poppers’. Ook het dossier van de Kamer van Koophandel doet melding van de overname door Ies. Formeel is de overname pas in november 1932 definitief.

Dat Ies de naam ‘Poppers’ in de advertenties blijft noemen, is mogelijk een indicatie dat de zaak een grote naamsbekendheid had in Apeldoorn.

Op 6 april 1932 wordt het huwelijk van Betsie en Ies gesloten in Apeldoorn. 

Twee jaar later (1934) wordt Mozes Simon genoemd in het ‘Centraal blad voor Israëlieten in Nederland’. Hieruit komt naar voren dat hij lid is van de mannenvereniging ‘Gemieloeth Gesodiem’ (soms: Chasediem, Chassadiem - het uitoefenen van weldaden en vriendelijkheid). Deze vereniging biedt godsdienstige hulp aan noodlijdende, zieke en rouwende geloofsgenoten. Daarnaast organiseert zij godsdienstige bijeenkomsten op de eerste dag van het Wekenfeest en op de zevende dag van het Loofhuttenfeest. De krant doet verslag van een periodieke vergadering: Hierna had een korte plechtigheid plaats. De heer M. S. Poppers, welke gedurende 12 jaren bestuurslid der Vereeniging was geweest, doch wegens hoogen leeftijd had meenen te moeten bedanken, werd door het Bestuur als eerelid benoemd en werd hem door den voorzitter onder eenige gewaardeerde woorden namens de Vereeniging een diploma uitgereikt. De heer Poppers zeide, diep bewogen, dat hij hiermede zeer vereerd was en dit geschenk op hoogen prijs stelde. Mozes is al midden zeventig als dat hij zich niet meer herkiesbaar stelt als bestuurslid.

In datzelfde jaar (1934) wordt het huishouden van Mozes Simon uitgebreid met een derde generatie; kleinzoon Mozes wordt geboren. Hoewel hij al meerdere kleinkinderen heeft, is dit het eerste kleinkind dat bij hem thuis in de Kanaalstraat opgroeit. Hierna volgt de tweeling Simon en Soesmanus (1935) en kleindochter Sophia (1937).

Na mei 1936 verlaat Mozes Simon het adres en betrekt voor het in eerst in vijftig jaar een woning zonder een van zijn kinderen. De reden is onbekend, maar het is goed denkbaar dat hij het gezin van zijn dochter de ruimte wil geven.

Zijn zoon Samuel Mozes blijft wel op hetzelfde adres wonen. Mozes Simon gaat wonen aan de 1e Wormenseweg in het perceel met nummer 28 (alleen terug te vinden in het adresboek van Apeldoorn). Ondertussen gaat de zaak van zijn dochter en schoonzoon failliet; de zaak die Mozes Simon ooit begon is nu definitief verleden tijd.

Mozes Simon verhuist in korte tijd voor de tweede keer, ditmaal naar de Griftstraat 16, en daarna naar de Mariastraat. Op dit laatste adres trekt hij in bij het Joodse gezin van Izaäk Kats (1877-1942) en Malia Kats-de Leeuw (1878-1942). Op onbekende datum daarna gaat hij inwonen bij een ander echtpaar, aan de Brinklaan 54.

Na enige tijd verhuist Mozes Simon voor de vijfde keer en gaat wonen aan het Sophialaan, in het huis op nummer 26. Dit is het adres waar ondertussen zijn zoon Samuel Mozes, dochter Betsie en schoonzoon Ies met hun vier kinderen wonen. Om onbekende reden verlaat hij dit adres, waarna een pension aan de Ugchelseweg volgt, dat wordt bestierd door het Joodse echtpaar De Vries, en hierna keert hij terug naar de Brinklaan 54. De achtste verhuizing vindt plaats in juli 1939, voor slechts vijf maanden is de Weidestraat 10 zijn woonadres. Op dit adres woont hij in bij het Joodse echtpaar Joseph Elze (1907-1943) en Judith Elze-Soester (1911-1943).

Mozes Simon kent de drie Joodse gezinnen waar hij enkele jaren woont vermoedelijk vanuit de religieuze gemeenschap. 

Een verklaring voor de vele verhuizingen zou de financiële situatie van Mozes Simon kunnen zijn. Uit bewaard gebleven kwitanties blijkt dat hij in ieder geval in 1938 (maar vermoedelijk al eerder) financiële steun ontvangt vanuit de Nederlandse Israëlitische Gemeente, specifiek via het armbestuur ‘Ouzer Dhalim’. Hij ontvangt een paar zwarte schoenen, hemden en sokken, met een gezamenlijke waarde van 7 gulden. Daarnaast krijgt hij nog 20 gulden toegewezen, te besteden in een lokale winkel. Het kleedgeld betreft omgerekend naar het heden een flink bedrag: ongeveer 205 euro.

De negende verhuizing is in december 1939, waarbij hij opnieuw naar het adres van zijn dochter Betsie terugkeert. Het huishouden bestaat dan uit Mozes Simon, zoon Samuel Mozes, dochter Betsie, schoonzoon Ies en de kleinkinderen: Mozes, Simon, Soesmanus en Sophia.

Het is onbekend of Mozes Simon tussen 1939 en zijn arrestatie nog heeft gewerkt; hoewel hij in 1929 de zaak aan zijn dochter heeft overgedragen, wordt hij in de adresboeken nog wel steevast als koopman aangeduid.

Na zijn arrestatie wordt Samuel Mozes vastgezet in een werkkamp, waar hij in een werkverschaffingsproject arbeid moet verrichten. Waar en wanneer is niet meer na te gaan. Op 2 oktober 1942 wordt hij overgeplaatst naar Kamp Westerbork. Ook zijn broer Herman, die in Amsterdam woont, komt vanuit een werkkamp hier terecht. 

Opvallend is dat bij het overbrengen van Samuel Mozes naar Westerbork, zijn familie niet uit huis is gehaald. Bij andere families gebeurde dit wel, dit was ook de gebruikelijke werkwijze van de nazi’s. Waarom dit bij het gezin Poppers niet is gebeurd, is onbekend. Hun namen komen ook niet voor op de lijst van degenen die in de nacht van 2 op 3 oktober wel uit hun huizen zijn gehaald en in Kamp Westerbork met hun gezins- of familieleden herenigd zijn.

Op 23 oktober 1942 vertrekt vanuit het doorgangskamp transport 30, met 988 gedeporteerden, waaronder Samuel Mozes en zijn broer Herman. Ze komen op 26 oktober 1942 aan op het treinstation van Auschwitz, en worden kort daarna in een van de gaskamers omgebracht.

In de nacht van 17 op 18 november 1942 vinden er in verschillende plaatsen in Gelderland grote razzia’s plaats. In Apeldoorn wordt een onbekend aantal Joden uit hun huizen gehaald en lopend naar het plaatselijke treinstation geleid. Een andere bron vermeldt wel een precies aantal: 67. Onder hen zijn Mozes Simon, zijn dochter Betsie, schoonzoon Ies en zijn kleinkinderen Mozes, Simon, Soesmanus en Sophia. De zeven familieleden worden in hun huis aan de Sophialaan opgepakt. Vanaf het station van Apeldoorn worden ze per trein naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd.

Mozes Simon en zijn familieleden zitten een kleine week in het doorgangskamp opgesloten, tot ze op dinsdag 24 november 1942 op transport moeten. Transport 38 vertrekt, met 709 gedeporteerden in tien wagons, naar Auschwitz. In Kosel, tachtig kilometer voor Auschwitz moeten 70 mannen de trein verlaten. Vanwege sterfdatum en -plaats is het zeer aannemelijk dat Israël in Kosel heeft moeten uitstappen en tot aan zijn dood dwangarbeid heeft verricht. De exacte sterfdag blijft onbekend. De vastgestelde sterfdatum en -plaats van Israël is 31 maart 1944, Midden-Europa. De overige gedeporteerden worden naar het overslagperron van Auschwitz gedeporteerd en leggen de aansluitend de route af naar de gaskamers, waar ze allen om het leven worden gebracht.

Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

20 februari 2022