Addition

In Memoriam

Joseph Elze is de zoon uit het huwelijk van kantoorbediende en reclame-agent Louis Joseph Elze en Judith Elze-Calff. Hij wordt in 1907, om één uur ‘s nachts, thuis geboren. Zijn moeder sterft in 1939. Zijn vader hertrouwt. In 1950 overlijdt ook zijn vader.

In Rotterdam is Joseph lid van damvereniging ‘Constant’. In 1935 wint hij in een competitie de ‘Zilveren Wisselplaquette’.

Judith Soester is de dochter van diamantbewerker Meijer Soester en Lea Soester-de Vries. Judith heeft een oudere zus, Marianne. Judith werkt in Amsterdam als verkoopster. In december 1934 vestigt ze zich in Den Haag, waar ze ook hier als verkoopster werkzaam is. In april 1935 keert ze weer terug naar haar ouders in Amsterdam.

In februari 1937 verhuist Judith met haar ouders naar Apeldoorn. 

Het gezin betrekt een woning aan de Koningin Hortenselaan, in het pand met nummer 27. Het is niet bekend of Judith in Apeldoorn werk heeft.

Joseph verhuist in maart 1938 van Rotterdam naar Apeldoorn waar hij gaat inwonen bij de familie Soester. Het is onbekend gebleven of Joseph en Judith elkaar voor die tijd al kende. Dat Joseph en Judit zeven maanden daarna met elkaar trouwen kan betekenen dat ze elkaar al eerder hebben leren kennen. 

In de Nieuwe Apeldoornsche Courant wordt Josephs komst vermeld. Hij werkt als vertegenwoordiger en hij meldt zich direct aan bij de Apeldoornse damvereniging ‘De Dam’. Bij toernooien en competities behoort hij vaak tot de beste deelnemers, een paar keer wint hij ook. Na verloop van tijd wordt hij tweede voorzitter van de vereniging.

Joseph en Judith treden op 20 oktober 1938 in Apeldoorn in het huwelijk (in de trouwakte staat de twintigste en enkele andere bronnen noemen de negentiende als trouwdag). Joseph is dan eenendertig en Judith zevenentwintig jaar. Als getuigen treden op de oom van Joseph, Leo Calff, en de zus van Judith, Marianne Soester. De vader van Judith is op dat moment ziek, een notitie in de trouwakte vermeldt: “De vader van Judith is blijkens geneeskundige verklaring niet in staat zijn wil te verklaren ten aanzien van dit huwelijk”.

Het echtpaar gaat inwonen bij de ouders van Judith, in de Weidestraat, op nummer 10.

Joseph is behalve tweede voorzitter van de damvereniging ook voorzitter van de ‘Apeldoornsche Joodsche Tooneelvereeniging’. Of hij naast het voorzitterschap ook zelf toneelspeelt is niet bekend. Samen met penningmeester Berend Polak (1893-1945) en secretaris David Aron Spier (1904-1943) vormt hij het bestuur van de vereniging. Als in november 1938 een toneelstuk wordt opgevoerd, wordt de winst van de benefietavond gedoneerd aan de organisatie die zorg verleent aan de Joodse vluchtelingen uit Duitsland, die, aldus Joseph: “in deze dagen zoo zwaar worden beproefd”. Specifiek wordt ook dank uitgesproken aan mensen ‘van niet-Joodse zijde’ die deze benefietavond mede mogelijk hebben gemaakt. 

In 1939 gaat Freerk Hoogstraal (1864-1943), na vierenveertig jaar voorganger van de geloofsgemeenschap te zijn geweest, met emeritaat. Joseph biedt hem namens de toneelvereniging het ere-lidmaatschap aan. 

In april 1939 vindt er iets opvallends plaats, de wereldkampioen dammen, Maurice Raichenbach, speelt in Apeldoorn een simultaan-seance. In dit specifieke geval betekent dit dat hij het gelijktijdig opneemt tegen 55 spelers. Van de 55 wedstrijden verliest hij er slechts één en 47 andere partijen wint hij. Tegen Joseph en 6 anderen speelt hij remise. Dankzij de inzet van Joseph worden er vanaf oktober 1939 in Apeldoorn dam-avonden georganiseerd voor de soldaten die er vanwege de mobilisatie sinds kort zijn gestationeerd.

In 1939 vertrekken de ouders van Judith naar Amsterdam. Later komen ze weer terug in Apeldoorn. De vader van Judith wordt namelijk in de zomer van 1940 opgenomen in het Apeldoornsche Bosch. Daar overlijdt hij in februari 1941. 

Joseph is vertegenwoordiger en later is hij bij de Joodse gemeente sjammes, een functie vergelijkbaar met die van koster. Vanaf 1 januari 1940 staat hij te boek als werknemer van het Apeldoornsche Bosch. 

In februari 1940 houdt de damvereniging een feestavond. Joseph is deze avond de conferencier. Dat betekent dat hij de verschillende onderdelen van het programma met humor inleidt en met elkaar verbindt. Het hoeft niet te betekenen dat Joseph zelf met liedjes of andere programma-onderdelen een deel van de avond heeft ingevuld.

Van juli 1940 tot begin februari 1941 woont de eveneens Joodse Ruth Rebekka Gluskinos (1914-1943) bij het echtpaar in (hierna vertrekt zij naar een ander adres in Apeldoorn). De gemeentepolitie van Apeldoorn stuurt op 2 juli 1940 een brief naar de Sicherheitspolizei in Arnhem met informatie over de verhuizing van Ruth Rebekka naar de Weidestraat.

In mei 1941 adverteert de damvereniging met een speciale avond met onder andere een ‘alternerende simultaanseance’ door Joseph en een clubgenoot. Zij zullen het opnemen tegen eenieder die dat aandurft. Joseph wint in deze periode een eerste en een tweede prijs.

Op 15 september 1941 wordt het de Joodse bevolking verboden om onder andere schouwburgen te bezoeken en een week later worden Joden geweerd uit alle verenigingen en stichtingen. Hiermee komt ook een einde aan het voortbestaan van de Apeldoornsche Joodsche Toneelvereniging en kan Joseph ook geen lid blijven van de damvereniging.

Joseph is in juli 1942 als getuige aanwezig bij het huwelijk van Max Simon Meijer (1915-1944) en Thérèse Meijer-de Zoete (1915-1943). In de trouwakte staat Joseph vermeld als grossier.

Joseph wordt in werkkamp Lievelde (ook wel omschreven als: Lichtenvoorde) vastgezet, waar hij terecht komt in een werkverschaffingsproject. Vanaf wanneer is nu niet meer na te gaan, wel staat vast dat de eerste Joodse mannen op 19 augustus 1942 in het Achterhoekse plaatsje worden binnengebracht. Op een document met de datum 15 september 1942 wordt hij samen met negen andere mannen genoemd in relatie tot het eerder genoemde Lievelde/Lichtenvoorde. Twee anderen van deze groep zijn Joël Pijpeman (1916-1943) en Joël Denneboom (1901-1943).

Judith laat de Joodse Dina van de Kar bij haar in huis wonen. Dina heeft namelijk een tijdelijke aanstelling gekregen als onderwijzeres op de lagere Joodse school in Apeldoorn.

Joseph wordt op 2 oktober 1942 overgeplaatst naar Kamp Westerbork. Judith en Dina worden in de daarop volgende nacht uit huis weggevoerd en ook in dit kamp geregistreerd. Nadat ze daar ruim zeven maanden geïnterneerd zijn geweest, worden Joseph en Judith op dinsdag 18 mei 1943 met transport 64 naar Sobibor gedeporteerd. Ze worden bij aankomst niet geselecteerd voor dwangarbeid. Met de ongeveer 2500 andere Joden, worden Joseph, Judith en Dina direct bij aankomst in Sobibor vergast. 

Ook de moeder, de zus en de zwager van Judith komen gedurende de oorlog om in de vernietigingskampen.

Bronnen: CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Stichting Sobibor, Stadsarchief Amsterdam en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

16 februari 2023