Addition

In Memoriam

Georg Cohn is de zoon van koopman Isidoor Cohn en Jenni Schulvater. Of het echtpaar naast Georg nog meer kinderen heeft gekregen, is onbekend.

Edith Fischer is de dochter van dokter Max Fischer en Hanneken Adler. Edith heeft voor zover bekend twee broers: Wolfgang en Alfred. Alfred overleeft de oorlog.

Georg en Edith geven elkaar op 14 juni 1920 in Berlijn het ja-woord. Het echtpaar krijgt twee kinderen, in september 1921 wordt dochter Ilse geboren en in januari 1923 zoon Herbert.

Over het leven van Georg en Edith vóór de opkomst van het nazisme is weinig bekend. Georg is koopman van beroep en het gezin woont in Berlijn-Charlottenburg. De gezinsleden vluchten op verschillende data naar Nederland. Van Ilse is bekend dat zij in augustus 1933 in Nederland wordt geregistreerd. Ze is dan bijna twaalf jaar. Ze wordt opgevangen in het Joodse Weeshuis in Den Haag, gevestigd in de Pletterijstraat, op nummer 66. Een weeshuis dat sinds 1932 ook zijn deuren heeft geopend voor kinderen uit Duitsland die door hun ouders naar het dan nog veilige Nederland worden gestuurd. Hierna verblijft Ilse korte tijd bij een gezin in Den Haag, maar daarna gaat ze weer naar het weeshuis. Georg en Edith ontvluchten Duitsland in 1934 en gaan wonen in Zandvoort. In januari 1935 verhuizen zij van Zandvoort naar Haarlem. Hun zoon Herbert komt in datzelfde jaar ook naar Nederland.

Omdat alle gezinsleden geen ’typische Joodse voornamen’ hebben, moeten zij, op bevel van de nazi’s, vanaf januari 1939 een stigmatiserende persoonsnaam aan hun eigen voornamen toevoegen. De officiële naam van deze verordening luidt: ‘Zweite verordnung zur Durchführung des Gesetzes über die veränderung von Familiennamen und Vornamen’. Deze wet schrijft voor dat vanaf 1 januari 1939 alle Joden die Duits onderdaan zijn, maar geen 'typische Joodse voornaam' dragen, een tweede persoonsnaam aan hun naam moeten toevoegen (deze wet geldt dus ook voor uit Duitsland gevluchte Joden). De mannen worden verplicht ‘Israël' aan hun persoonsnaam toe te voegen en de vrouwen ‘Sara’. Op een lijst kunnen de gezinsleden zien dat hun eigen voornamen als ‘niet typisch Joods’ worden aangemerkt.

Op het moment dat in Nederland de oorlog uitbreekt, is het echtpaar in Haarlem al voor de derde keer verhuisd.

In november 1940 verlaten Georg en Edith Haarlem en gaan naar Apeldoorn. De bezetter had hen namelijk verplicht het kustgebied te verlaten; dit onder de noemer van een Joden-vrije zone in het kust-verdedigingsgebied. Hoewel een grote groep Joodse vluchtelingen uit Duitsland in deze periode vanuit het kustgebied naar Apeldoorn trekken, zal het feit dat hun zoon Herbert al jaren als patiënt in het Apeldoornsche Bosch verblijft, hebben meegespeeld.

Ook lse moet in november 1940 de kuststreek verlaten - zij woont dan in Den Haag - en zij vertrekt naar Arnhem.

Georg en Edith wonen in Apeldoorn eerst in de Korte Nieuwstraat, op nummer 17. Dit is het adres van het eveneens Joodse gezin Berg. Een aantekening over dochter Amalia Berg geeft aan dat zij hier een pension bestiert. Op 7 februari 1941 verhuizen Georg en Edith naar Hoogakkerlaan 21. Na drie en een halve maand (21 mei 1941) verhuizen zij opnieuw, nu naar Emmalaan 26. Als het echtpaar hier drie maanden woont, komt dochter Ilse bij hen inwonen. 

Ilse vertrekt in mei 1942 naar Amsterdam, op haar persoonskaart staat dat ze in eerste instantie werkt als hulp in de huishouding. Op haar registratiekaart van de Joodse Raad is te zien dat ze een ‘Sperre’ heeft vanwege haar functie als leerling-verpleegster bij de zorginstelling ‘de Joodse Invalide’, adres Weesperplein 1, waar ze ook intern gaat wonen. Een ‘Sperre’ is een stempel op het persoonsbewijs waarmee uitstel van deportatie wordt verkregen. Op de registratiekaart van de Raad staat verder dat Ilse in het verleden kinderjuffrouw is geweest, dat ze Joods liberaal is en dat de vertegenwoordiger van de Raad een goede indruk van haar heeft.

In de nacht van 17 op 18 november 1942 vinden er in Gelderland in verschillende plaatsen grote razzia’s plaats. In Apeldoorn wordt een onbekend aantal Joden uit hun huizen gehaald en lopend naar het plaatselijke treinstation geleid. Van daaruit worden ze per trein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen zijn Georg en Edith. Een andere bron vermeldt geen onbekend aantal, maar noemt een aantal van zevenenzestig.

Het echtpaar wordt op 18 november 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Op dinsdag 24 november 1942 worden ze, samen met 707 anderen, met transport 38 naar Auschwitz gedeporteerd. De trein komt op vrijdag 27 november 1942 aan op het treinstation van Auschwitz. Georg en Edith worden meteen bij aankomst in het vernietigingskamp om het leven gebracht.

Herbert wordt in juli 1935 in het bevolkingsregister van Apeldoorn geregistreerd. De meeste uit Duitsland afkomstige Joden worden in Apeldoorn geregistreerd met de aantekening ‘vanuit Duitsland’. Bij Herbert staat echter ‘vanuit het buitenland’. Een andere bron vermeldt dat hij uit Berlijn is gekomen. Uit de beschikbare informatie komt naar voren dat Herbert patiënt is bij het Apeldoornsche Bosch. In de notulen van de voogdijvereniging ‘Lesameiag Hajeled’ is terug te vinden dat zijn Bar Mitswa (kerkelijke volwassenheid) op zijn dertiende verjaardag staat gepland.

Herbert wordt tijdens de wrede ontruiming van het Apeldoornsche Bosch, samen met zeker 921 anderen, met vrachtwagens naar het treinstation van Apeldoorn vervoerd. Vanuit hier wordt hij rechtstreeks naar Auschwitz gedeporteerd.

In het boek In Memoriam van Guus Luijters staan enkele getuigenissen opgetekend:

Daar [lees: het Apeldoornsche Bosch] leidde Aus der Fünten de actie. Hem smeekte dr. Lobstein, een aantal patiënten die zijns inziens wegens ernstige ziekte perse niet vervoerd konden worden, met rust te laten. “Alle patiënten zijn voor ons in staat vervoerd te worden” luidde het antwoord.

Patiënten die geweigerd hadden zich aan te kleden, werden (het was vijf graden boven nul) in nachtgewaad in de vrachtauto’s gesmeten, sommigen naakt. Zij die zich verzetten, werden naar buiten gesleurd. 

De vrachtauto’s reden naar het station; hadden zij de ene groep patiënten afgeleverd, dan werd de volgende opgehaald. Op het perron werden de patiënten in de wagons geduwd, vaak ook naar binnen gesmeten. De wagons werden afgegrendeld waarbij de vingers van sommige patiënten door de zware deuren verpletterd werden. De luchtkokers werden dichtgemaakt.

Een OD’er die in Apeldoorn aanwezig was schrijft: ,,Ik heb de afgesloten krankzinnigen horen gillen en schreeuwen.” Eenmaal op het treinstation van Auschwitz aangekomen staat: ,,Van de andere patiënten renden sommigen weg op het lange perron; zij werden neergeknald.”

Over de aankomst van dit transport op treinstation Auschwitz zijn verschillende lezingen bekend. Op het treinstation van Auschwitz zouden gaten zijn geboord in de wagons om de patiënten daarin te vergassen. Als dit werkelijk zo heeft plaatsgevonden, dan is een mogelijke verklaring dat de nazi’s hiermee hebben willen voorkomen dat het geschreeuw en het gekrijs zoals dat in Apeldoorn heeft geklonken, zich in het vernietigingskamp zelf zou herhalen, als de patiënten van het treinstation naar het kamp zouden worden getransporteerd. De personeelsleden uit de laatste wagon zouden, met hulp van anderen gevangenen, de omgebrachte patiënten in brandende kuilen hebben moeten gooien. Enkele personeelsleden zijn tijdens deze ‘werkzaamheden’ zelf ook omgekomen. Er zijn ook getuigenissen van een andere gang van zaken; de gedeporteerden van transport 45 zouden niet zijn vergast, maar levend in kuilen verbrand.

Vanaf 25 januari 1943 is van het gezin Cohn alleen nog Ilse in leven. Het is denkbaar dat Ilse op een of andere manier heeft vernomen dat haar ouders tijdens de razzia in Apeldoorn zijn opgepakt en dat de instelling, waar haar broer verbleef, is ontruimd. Op 1 maart 1943 wordt de Joodse Invalide, de instelling waar ze zelf werkzaam is, door de Gestapo op hardhandige wijze ontruimd: zowel patiënten als personeelsleden worden weggevoerd, in totaal 256 personen. 

Het is aannemelijk dat Ilse op de dag van de ontruiming nog steeds in dienst is bij haar werkgever, maar zij behoort niet tot de groep die is weggevoerd. Mogelijke scenario's zijn: de Gestapo ziet haar als bruikbare kracht op een andere plek, of ze was op die dag niet aanwezig of ze heeft tijdens de ontruiming het terrein weten te ontvluchten. Documentatie wijst uit dat enkele patiënten en personeelsleden op deze dag konden ontsnappen. Op 12 maart 1943 wordt Ilse geregistreerd als inwoner van de Nieuwe Kerkstraat 135 in Amsterdam. 

Op 6 juli 1943 wordt Ilse in kamp Westerbork geregistreerd, ze verblijft hier slechts een week. Op dinsdag 13 juli 1943 vertrekt transport 71 uit het kamp. Onder de 1988 gedeporteerden bevindt zich ook Ilse. De trein met zevenenveertig wagons heeft als eindbestemming kamp Sobibor. Bij aankomst op vrijdag 16 juli wordt Ilse in één van de gaskamers van Sobibor van het leven beroofd. Niemand uit dit transport overleeft het vernietigingskamp.

Stadsarchief Den Haag, Stadsarchief Amsterdam, Ratsarchiv Görlitz, ‘Koninkrijk der Nederlanden’ door Loe de Jong, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), Stichting Sobibor en het Noord-Hollands Archief. Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.

17 juli 2020