Addition

Opmerkelijke ondernemers

Iemands beroep zegt veel over zijn leven. Het geeft informatie over het milieu waarin iemand verkeerde, over de sociale en geografische mobiliteit en de ambities die iemand nastreefde.

Op het voormalige Digitaal Monument - nu Joods Monument - (www.Joodsmonument.nl) staat bij een groot aantal personen het beroep vermeld. Dit beroep is in de regel overgenomen uit de gemeentelijsten die in 1941 (en soms in 1942) op last van de bezetter zijn opgesteld. Tegenwoordig leveren deze lijsten een uniek kijkje in de maatschappelijke opbouw van Joods Nederland in de jaren dertig en begin jaren veertig. Alle lagen van de bevolking komen erop voor, van kleine sjnabbelaars tot industriëlen.
Zonder twijfel de grootste beroepsgroep was die van ondernemers. Onder deze noemer vallen vele categorieën, van marktkooplieden tot groothandelaren, van uitvinders tot gevestigde entrepreneurs. De spreekwoordelijke Joodse handelsgeest komt voort uit een lange geschiedenis van verdrijvingen, beperkte beroepsmogelijkheden (gilderestricties), armoede en internationale handelsrelaties. In de twintigste eeuw was de uitwerking daarvan nog duidelijk zichtbaar.
Op het Digitaal Monument worden de 'droge data' van de gemeentelijsten steeds meer aangevuld met verhalen over de personen die achter de namen schuilgaan. In dit artikel worden enkele voorbeelden gegeven van bijzondere personen wier levenswandel en ondernemerschap zondermeer opmerkelijk kan worden genoemd.
Maurits Polak (Amsterdam, 8 maart 1904) was standwerker in Amsterdam. Hij handelde onder andere in scheer-benodigdheden en galanterieën.
Samen met zijn broer begon hij een handeltje in scheermesjes. De mesjes werden ingekocht bij de groothandel van Simon Kleinkramer aan de Snoekjesgracht. Verpakt in zelfgemaak-te wikkels werden ze volgens verkocht onder de eigen merknaam ‘Jan Plank’.
Naast de straathandel waren er entrepreneurs die het lef en het vermogen hadden om grote ondernemingen op te zetten. Zo iemand was José Vigeveno (Amsterdam, 30 mei 1891). Samen met twee compagnons richtte hij in 1925 de N.V. Nederlandse Thermochemische Fabrieken (NTF) op. Dit bedrijf was als eerste in Nederland gespecialiseerd in de destructie van kadavers uit de veeteeltsector. In het Friese plaatsje Sumar werd de eerste fabriek geopend.[1] Vigeveno was een indrukwekkende persoonlijkheid. Op 12 november 1943 schreef Philip Mechanicus in zijn bekende dagboek: ‘De knapste Jood vandaag in barak 71 aan een hartverlamming overleden: de vice-consul van Nicaragua, de heer Vigeveno. Een rijzig man met een goed verzorgde grijze baard, een Valesquez-kop; hij ging in loden windjack en zware bergschoenen door het kamp. Vlak voor zijn dood had hij een onderhoud met de commandant, waarschijnlijk ter bespreking van de onrechtmatigheid van zijn overbrenging naar Westerbork: hij kon zich beroepen op diplomatieke immuniteit’.[2] De fabriek in Sumar maakt tegenwoordig onderdeel uit van het bedrijf Rendac, dat afgelopen jaren veel in het nieuws heeft gestaan tijdens de epidemieën van mond-en-klauwzeer en varkenspest.
Een internationaal georiënteerde ondernemer die een eigen oorlogsdagboek heeft bijgehouden was Ernst Ruschkewitz (Würzburg, 5 november 1903). Nadat de warenhuizen die zijn vader in Würzburg had opgericht door de Nazi’s waren onteigend, vluchtte Ruschkewitz naar Nederland. Daar vestigde hij zich met zijn gezin in Bodegraven. Hij werd vertegenwoordiger voor de Engelse firma H. Prins & Co Ltd. en had zijn werkterrein in België, Frankrijk en Zwitserland. De sterk gebouwde Ruschkewits is tijdens de oorlog in verschillende kampen tewerkgesteld, waar hij in een klein notitieboekje zijn ervaringen opschreef.[3]
Wrang in het licht van de Tweede Wereldoorlog is de carrière van Bernard Julius Ludwig Schott (Frankfurt am Main, 14 december 1884). In de jaren ’20 maakte hij carrière bij IG-Farben, een groot Duits chemieconcern met vele dochterondernemingen. Hij bekleedde verschillende hoge functies binnen het bedrijf. In 1937 vluchtte Schott met zijn gezin naar Nederland waar hij een aanstelling kreeg als directeur van de Nederlandsche Verf- en Chemicaliënfabriek in Delft. Hij volgde daarmee in de voetsporen van de scheikundige Robert Spanjaard (Borne, 20 juni 1879). De Nederlandse onderneming had nauwe banden met IG-Farben en werd na de Duitse inval dadelijk ingelijfd. IG-Farben is vooral bekend geworden als leverancier van het gifgas dat in de vernietigingskampen is gebruikt. Een lot dat Bernard Schott niet heeft kunnen ontlopen.
Directeuren waren er in vele soorten en maten. Onder hen Joseph de Leeuw (Noordwijk, 15 december 1872), die op dertienjarige leeftijd in dienst was gekomen bij de firma Metz & Co in de Sint Antoniesbreestraat. Binnen enkele decennia klom hij op tot directeur en enige eigenaar van het luxe warenhuis, dat inmiddels was verhuisd naar een statig pand in de Leidsestraat. Een andere bekende naam is Raphael Belinfante (Amsterdam, 7 februari 1880) directeur van het Amstel Hotel. Hij weigerde tijdens de oorlog om het bordje ‘Verboden voor Joden’ bij de ingang van zijn hotel te plaatsen.
Opvallend is het grote aantal Joodse bioscoopexploitanten. Eén van hen, Herman (Chaim) Bedak (Jeruzalem, 3 februari 1887), heeft een heel bijzonder levensverhaal. Hij was onder meer directeur en bedrijfsleider van de bioscopen Thalia, Alhambra en Casino in Den Haag en Roxy in Leiden. Anders dan zijn officiële geboorteplaats doet vermoeden was hij waarschijnlijk afkomstig uit Oost-Europa. Tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft hij samen met zijn vrouw Dora Petenbaum (Jeruzalem, 1 mei 1891) de Turkse (Ottomaanse) nationaliteit aangenomen. Op deze manier heeft het echtpaar veilig Nederland kunnen bereiken om het oorlogsgeweld en de militaire dienst te ontlopen.
Een aparte categorie vormen de uitvinders. Arnold van Emden (Tilburg, 17 oktober 1879) kwam uit een slagersfamilie, maar vertrouwde voor zijn werkzame leven meer op zijn vindingrijkheid. Hij ontwikkelde zich tot constructeur van draadwerk, meestal voor het herstellen van botbreuken. Het gebruik van gips kwam later. Zijn meest succesvolle vinding was het droogrekje van draadmetaal dat aan een deur of balustrade kon worden gehangen. Dit artikel is door Tomado op de markt gebracht. De afspraak was dat Van Emden per vervaardigd exemplaar 10 cent zou krijgen. Het echte succes van het droogrekje bewees zich pas na de oorlog.
Ook econoom Isaac Roet (Amsterdam, 11 november 1891) kan als uitvinder worden gezien. Hij heeft een octrooi aangevraagd voor een zakdoekvouwmachine. Meer bekendheid heeft Roet gekregen door zijn nalatenschap, die hij met vooruitziende blik had voorbestemd voor initiatieven ter ‘bevordering van wereldvrede door economische interactie’. In 1990 heeft een Nederlands-Vlaamse samenwerking, waar de UvA deel van uitmaakt, met dat doel de driejaarlijkse Isaac Roetprijs ingesteld.[4]
Dit zijn slechts enkele verhalen. Ze geven een caleidoscopisch beeld van de Joodse gemeenschap in al haar verscheidenheid. Het ondernemerschap biedt een boeiend uitgangspunt dat veel informatie oplevert.


Noten
1. In Sumar is een straat vernoemd naar José Vigeveno.
2. Philip Mechanicus, In dépôt. Dagboek uit Westerbork, (Amsterdam 1964) 198-199
3. Een Nederlandse transcriptie van het dagboek is te vinden op www.tweede-wereldoorlog.org/ruschkewitz-kampdagboek.html
4. Zie: www.epseu.org/isaacroetprize/competition2008.html


Dit artikel van D.M. Metz is eerder gepubliceerd in Misjpoge. Tijdschrift voor Joodse genealogie, jaargang 21 (2008) nr. 3