In Memoriam II

1940-1944

Addition -

Jozeph, Ella, Walter en Betty verhuizen naar Apeldoorn, adres Biddemanspad 19. In deze periode worden ook Siegfried Joseph (1881-1943) en Recha Joseph-Dilloff (1879-1943), vluchtelingen uit Duitsland, gedwongen om het kustgebied te verlaten. Ze nemen aanvankelijk hun intrek in een pand aan het Biddemanspad op nummer 19. Vervolgens verhuizen Siegfried en Recha op 13 december 1940 naar Tutein Noltheniuslaan 33.

Op drie gelijksoortige registratiekaartjes van de plaatselijke Joodse Raad staat dat Jozeph slager is en grossier. Zijn gezondheid is niet heel goed; hij lijdt aan diabetes en aderverkalking. Er is een verwijzing naar een doktersattest, wat echter niet is teruggevonden. Hij wordt op grond van zijn klachten aangeduid als intransportabel. Ook van Ella zijn de registratiekaartjes bewaard gebleven, waaruit blijkt dat zij diabetespatiënt is en daarnaast bijna blind, dus net als Jozeph intransportabel. Ook van Ella bestaat een verwijzing naar een niet teruggevonden doktersverklaring.

Op Oudjaarsdag 1941 overlijdt een niet-Joodse vriend van Walter na een aanrijding op de fiets. Samen met een andere vriend plaatst Walter op 2 januari 1942 een rouwadvertentie waarin zij laten optekenen dat hun beste vriend door een noodlottig ongeval is overleden.

Walter krijgt een oproep om zich op 18 augustus 1942 te melden bij het Gewestelijke Arbeidsbureau Deventer, dependance Apeldoorn, met als doel toegewezen te worden aan een werkkamp in Nederland. Het standaard oproepkaartje vermeldt dat geen gehoor geven aan deze oproep 'streng wordt bestraft’. Na een week volgt een tweede oproepkaartje; blijkbaar is Walter niet bij de medische controle geweest.

Een politieagent schrijft op 28 augustus 1942 in een rapport over Walter: ‘Op heden 28 augustus 1942 werd mij door Betty Sara Pinto, niet arisch, Biddemanspad 19, kennis gegeven dat haar broer Walter Israël Pinto [...] op 29 juli 1942 de woning heeft verlaten en daarin tot op heden niet is teruggekeerd. Hij had een afscheidsbrief achtergelaten. En zij noch haar ouders weten waar hij zich bevindt. Hierbij gaan tevens twee opsporingskaarten voor Walter Israël Pinto voor de keuring waaraan hij niet heeft voldaan.’

De Hoofdinspecteur van politie in Apeldoorn meldt hem op 7 september 1942 aan bij het Departement van Justitie, met als doel plaatsing van een bericht in het Algemeen Politieblad en daarmee landelijke signalering. Wolter, zoals hij door de onderduikgevers wordt genoemd, zit ondergedoken bij molenaar Jan Slager in Schildwolde in midden-Groningen. Op 5 oktober 1943 vindt hier een inval plaats. Walter probeert weg te komen, maar wordt op zijn vlucht doodgeschoten door de SD.

De dochter van de molenaar heeft de laatste levensfase van Walter beschreven. Daaruit valt op te maken dat hij een van de vier onderduikers is, die bij Slager ondergedoken zitten. Twee van de drie anderen zijn ook Joods. Nadat een overvalwagen en een personenauto het erf oprijden, blijkt al snel dat de nazi’s en de politieagenten op de hoogte zijn van de Joodse onderduikers. Walter slaagt erin het onderduikadres te ontvluchten en zwemt over een afwateringskanaal. Maar daarna wordt hij opgemerkt door een groep nazi’s bij een andere boerderij, die hem neerschieten. Zijn stoffelijk overschot wordt achter deze boerderij gelegd. Een andere getuige, een bewoner van de tweede genoemde boerderij, stelt dat er niet op Walter is geschoten door de soldaten die op zijn erf stonden, maar door soldaten vanaf het erf van zijn onderduikadres.

Het lichaam van Walter wordt in doorgangskamp Westerbork gecremeerd en de as wordt overgebracht naar de begraafplaats van Diemen. Dat Westerbork als formele plaats van overlijden wordt genoemd, komt waarschijnlijk doordat men in de eerste jaren na de oorlog niet wist dat hij in Schildwolde om het leven is gebracht. Er zullen redenen zijn geweest om Westerbork als plaats van overlijden aan te houden.

Jozeph en Betty worden in de ochtend van vrijdag 22 januari 1943 vanaf het treinstation van Apeldoorn in een reguliere personentrein naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd, enkele dagen hiervoor zijn zij met andere Apeldoornse Joden op het terrein van het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die op het terrein geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; waarschijnlijk hebben velen geen enkel idee gehad van wat hen te wachten stond. Hoogstwaarschijnlijk is Ella ook op dat moment naar het Apeldoornsche Bosch overgebracht. Zij wordt opgenomen als patiënte van de ziekenhuisafdeling van de zorginstelling. Van haar is een ongedateerd, zogenoemd ‘Gesuch’-document’ bewaard gebleven; een verzoek aan de Joodsche Raad, afdeling ‘Expositur’. Hiermee probeerden Joden die zich moesten melden voor overbrenging naar kamp Westerbork, om uitstel te verkrijgen voor werk in een werkkamp in het Oosten (het betreft hier geen werkkamp in Nederland, maar het voorspiegelen van een werkkamp in Duitsland of bezet Polen). In een enkel geval werd een ‘Gesuch’ ook ingediend in het doorgangskamp. De tekst in de brief luidt: ‘Zij is volkomen blind en kan zich zonder geleide niet verplaatsen. Voorts heeft zij suikerziekte en moet hiervoor dagelijks tweemaal ingespoten worden.’ Ook op het registratiekaartje van Betty staat dat zij intransportabel is, met als toelichting dat zij volgens het doktersattest bedrust moet houden.

Een naoorlogse getuigenis geeft het volgende beeld van de fase waarin het gezin Pinto naar het Apeldoornsche Bosch moest vertrekken: op 18 januari 1943 krijgen de nog overgebleven Apeldoornse Joodse gezinnen de boodschap dat zij hun huizen moeten gaan verlaten, en dat ze zullen worden opgehaald. Een politieman laat een lid van de Joodsche Raad in Apeldoorn en de waarnemend-administrateur van het Apeldoornsche Bosch weten dat de groep dorpelingen nog dezelfde avond met een personentrein naar doorgangskamp Westerbork zal worden gedeporteerd. De twee eerder genoemde personen zijn naar het woonhuis van de commissaris van politie gefietst en hebben gevraagd of de groep Joden in het Ontspanningsgebouw (het huidige Vierhuis) van het Apeldoornsche Bosch ondergebracht mocht worden. De commissaris geeft akkoord en midden in de nacht worden de dorpelingen uit de trein gehaald en met bussen, geregeld via een gemengd-gehuwde Joodse man, naar het Apeldoornsche Bosch gebracht (vandaar de eerder genoemde datum 19 januari 1943). De volgende dag geeft de politie toestemming aan de geïnterneerde dorpelingen om met vrachtwagens hun huisraad op te halen. Na de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch wordt de groep in de ochtend van 22 januari 1943 toch naar Kamp Westerbork gedeporteerd.

Ella is vrijwel zeker met wat later het ‘Apeldoornsche Bosch-transport’ is gaan heten, rechtstreeks naar Auschwitz gedeporteerd. Naast een deel van het personeel betrof dit transport alle patiënten van deze inrichting en enkele Joodse dorpelingen die (enkele dagen eerder) op de ziekenhuisafdeling van het Apeldoornsche Bosch waren opgenomen.

Op dinsdag 18 januari 1944 wordt Jozeph samen met zijn dochter Betty met transport 83 van Kamp Westerbork naar het getto van Theresienstadt gedeporteerd. Het transport telt in totaal 870 gedeporteerden. Ze zijn dan bijna een jaar lang in het doorgangskamp geïnterneerd geweest, mogelijk vanwege de functie die twee van de zonen van Jozeph in het kamp hadden. Het is aannemelijk dat Jozeph en Betty zelf ook een functie in het kamp hadden, hoewel hier geen documentatie over beschikbaar is; zonder een functie in het kamp zouden beiden waarschijnlijk sneller zijn gedeporteerd

Op donderdag 20 januari 1944 komen ze in Theresienstadt aan. Op 8 november 1944 sterft Jozeph; hij bezwijkt of komt op een andere wijze om het leven. Zijn dochter Betty overleeft de oorlog, net als vier van de andere kinderen uit het gezin van Jozeph en Ella.

Bronnen: Onderzoek door Klaus Schökel, "Lebenslängliche Reise. Briefe der jüdischen Familie Herzberg aus Detmold 1939-1946" - Bielefeld 2013 geschreven door Gudrun Mitschke-Buchholz, "Die früher in Weener wohnhaften Judenfamilien” geschreven door Johann Olthoff, Stadtarchiv und Landesgeschichtliche Bibliothek Bielefeld. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

23 april 2024

Copyrights: Attribution Non-commercial Share Alike