In Memoriam I

1871-1940

Addition -

Jozeph Pinto wordt in 1871 in Nieuwe Pekela geboren als zoon van koopman Nahum Pinto en Gesien (ook wel Gina) Mindus. Hoewel in de meeste documenten Jozephs naam met een s wordt geschreven, is dat in zijn geboorteakte een z. 

De ouders van Jozeph overlijden respectievelijk in 1899 en 1904. Jozeph groeit op in een groot gezin.

In 1888, Jozeph is dan 17, werkt hij als slagersleerling in het Duitse Papenburg. Een jaar later verhuist hij naar Emden, ook in Duitsland.

Else Herzberg wordt geboren in 1882 als dochter van koopman en slager Salomon Herzberg en Betty Frankenstein. In het dagelijks leven wordt ze Ella genoemd. Ze wordt geboren in het Duitse Kleinemarpe (Cappel).

Haar ouders overlijden respectievelijk in 1907 en 1921. Ook Ella komt uit een groot gezin. Tijdens de oorlog woont een aantal van haar broers en zussen nog in Duitsland. Een van haar zussen overlijdt in 1906. Vier kinderen uit het gezin zullen de oorlog overleven.

Jozeph en Ella trouwen op 24 juni 1906. Ze blijven in Duitsland en wonen in de Graf-Ulrich Strasse 12 in Weener, in het noordoosten van het land. Het gezin krijgt drie zonen en drie dochters. Zoon Walter, geboren in 1910, is het vierde kind. Op Walter na zullen alle kinderen uit dit gezin de oorlog overleven.
Walter verdient zijn geld in de leerfabricage, als fabrikant, of als werknemer. In zijn vrije tijd speelt hij voetbal bij SV Union in Weener. 

In de Eerste Wereldoorlog doet Jozeph dienst in het Duitse leger. Voor zijn verdiensten in deze oorlog wordt hem het ‘Ehrenkreuz des Weltkrieges’, ook wel ‘Ehrenkreuz für Frontkämpfer’, toegekend, onderscheidingen die twintig jaar na de start van ‘de Grote Oorlog’ beschikbaar kwamen.

Jozeph heeft een schapenslagerij in zijn woonplaats Weener. Joël, Jozephs broer, gaat ook in Weener wonen. In september 1933 schiet hij een Joodse veehandelaar neer en snijdt vervolgens zijn eigen keel door. Vermoedelijk hebben Jozeph, Ella en hun kinderen in deze periode tijdelijk in Nederland gewoond; een vermelding op een latere vluchtelingenkaart verwijst hiernaar.

Op of kort na de Kristallnacht (9-10 november 1938) wordt Jozeph gedetineerd in concentratiekamp Sachsenhausen. Na bijna twee weken, op 22 november, wordt hij vrijgelaten op voorwaarde dat het gezin zo spoedig mogelijk Duitsland verlaat. Joseph en Ella emigreren op 23 december 1938 samen met drie van hun zes kinderen, Regina, Erich en Betty, naar Nederland. Zij maken deel uit van een groep van negen inwoners van Weener die op dat moment hun woonplaats Weener verlaten.

In een registratiedocument afkomstig uit het stadsarchief van Weener wordt Amsterdam als beoogde eindbestemming genoemd. Het gezin komt met een ‘groene kaart’ via de doorlaatpost Oldenzaal Nederland binnen. Zoon Walter is hier niet bij. De Pinto’s komen echter niet in Amsterdam, maar in Rotterdam aan, waar ze worden geregistreerd als vreemdeling en in quarantaine geplaatst. Ze verblijven in het vluchtelingenkamp van de Holland America Lijn, ook wel ‘Koninginnehoofd’ genoemd, verwijzend naar de straatnaam. Jozephs beroep wordt hier aangeduid als slachter. Op 4 augustus 1939 moet het gezin, na een oproep van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, deze opvanglocatie verlaten.

De Pinto’s blijven in Rotterdam, adres Schieweg 103b. Volgens plan tijdelijk, want Joseph en Ella en ook enkele van hun kinderen, willen uiteindelijk emigreren naar het Zuid-Afrikaanse Robertson, waar hun zoon Norbert woont. Dochter Betty zorgt voor (extra) inkomsten met haar werk als huishoudster bij het gezin van Nico Cohen (1905-1942), dat op Schieweg 150a woont.

Ook Walter, die eerder in Groningen woonde, komt in de zomer van 1939 naar Rotterdam, waar hij bij zijn ouders gaat wonen. In officiële documenten is het andersom vastgelegd; de ouders van Walter zouden bij hem zijn gaan inwonen, waarschijnlijk op grond van de notities dat Walter, die een baan heeft als handelsagent, in hun levensonderhoud voorziet.

Omdat de gezinsleden Pinto geen 'typische Joodse voornamen’ hebben, moeten zij, op bevel van de nazi’s, vanaf januari 1939 een stigmatiserende persoonsnaam aan hun eigen voornaam toevoegen. De officiële naam van deze verordening luidt: ‘Zweite Verordnung zur Durchführung des Gesetzes über die Veränderung von Familiennamen und Vornamen’. Deze wet schrijft voor dat vanaf 1 januari 1939 alle Joden die Duits onderdaan zijn, maar geen 'typisch Joodse voornaam' dragen, een tweede persoonsnaam aan hun naam moeten toevoegen (deze wet gold dus ook voor Joden die uit Duitsland waren gevlucht). Voor de mannen is dat ‘Israël' en voor de vrouwen ‘Sara’. Op een lijst kunnen de gezinsleden zien, dat hun voornamen als ‘niet typisch Joods’ worden aangemerkt.

Regina treedt in 1939 in het huwelijk en gaat daarna in Amsterdam wonen. Walter en Siegfried zijn beiden getuige bij het huwelijk van hun zusje. Volgens de trouwakte is Walter koopman. Regina krijgt gedurende de oorlog zeker twee keer toestemming van de autoriteiten om ‘op verlof’ te gaan naar het adres van haar ouders en broer.

De zonen Siegfried en Erich worden vanaf 1940 in doorgangskamp Westerbork geïnterneerd en daar aan het einde van de oorlog bevrijd. Van Siegfried is bekend dat hij op een bepaald moment op verlof wil naar zijn ouders, die dan in Apeldoorn wonen. Zijn verzoek wordt niet ingewilligd.

Alle uit Duitsland afkomstige Joden moeten in de tweede helft van 1940 Rotterdam verlaten, onder de noemer van een ‘Joden-vrije zone in het kustverdedigingsgebied’. Dit kustgebied is een ruim begrip en omvat bijna 400 gemeenten, waaronder Alkmaar, Heemstede, Haarlem, Leiden, Den Haag, Rotterdam, Dordrecht, Breda, Roosendaal, Middelburg en Vlissingen. Het gezin krijgt slechts enkele dagen de tijd om van woonplaats te veranderen. Hun verblijfsvergunning voor Rotterdam wordt daarbij ingetrokken.

Uit documenten op naam van Jozeph (in combinatie met zijn vrouw Ella) en van dochter Betty blijkt dat zij de autoriteiten toestemming vragen om naar Hilversum te verhuizen. Betty vraagt om die toestemming om als dienstbode te gaan werken bij haar broer Walter, die op dat moment overigens nog in Rotterdam woont, maar blijkbaar al bezig is met de verhuizing naar de Hilversumse Egelstraat (huisnummer onbekend). Er zijn geen bewijzen gevonden in het ‘Archief Gooi en Vechtstreek’ of Walter of de andere gezinsleden daadwerkelijk in Hilversum zijn gaan wonen. Het kan ook gaan om een overbruggingsperiode. Het komt regelmatig voor dat Joodse vluchtelingen die van Rotterdam naar Apeldoorn gaan, korte tijd in een andere gemeente verblijven, maar daar niet in het bevolkingsregister worden ingeschreven.

Bronnen: Onderzoek door Klaus Schökel, "Lebenslängliche Reise. Briefe der jüdischen Familie Herzberg aus Detmold 1939-1946" - Bielefeld 2013 geschreven door Gudrun Mitschke-Buchholz, "Die früher in Weener wohnhaften Judenfamilien” geschreven door Johann Olthoff, Stadtarchiv und Landesgeschichtliche Bibliothek Bielefeld. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

23 april 2024

 

Copyrights: Attribution Non-commercial Share Alike