Addition

Familie Bromet

Hijman (roepnaam Hans) Bromet ziet het levenslicht op 25 juni 1904. Hij is het eerste kind van Carolina Bromet – Granaat (1876 – 1944) en Simon Bromet (1876 – 1964). Na Hijman worden er nog drie kinderen geboren: Joseph (1906 – 1945), Maurits (1911 – 1914) en Cornelia (1917 – 2007).

Vanaf 1926 is het gezin woonachtig in Den Haag. Daar trouwt Hijman op 23 september 1931 met Alice Flesseman. Zij is geboren 10 december 1905 in Rotterdam. Eerder was Alice getrouwd met Erich Cahn en uit dat huwelijk is Marganne (Mary) Elisabeth Henriëtte geboren (Düsseldorf 26 mei 1926). Na de scheiding blijft Mary bij haar moeder wonen en wordt Hijman haar stiefvader. Ruim een jaar na hun huwelijk wordt het eerste kind van Hijman en Alice geboren op 25 november 1932. Het is een dochter en krijgt als naam Yvonne. Het jonge gezin woont in Den Haag en daar komt op 2 december 1934 Madeleine ter wereld. Vader Hijman verdient de kost als textielhandelaar en is uiteindelijk werkzaam als souschef verkoop bij De Bijenkorf.

In 1936 verhuist het gezin Bromet naar Wassenaar en betrekt een huis aan de Wittenburgerweg 120. Op dit adres maakt het gezin de Duitse inval mee en worden zij kort na de capitulatie geconfronteerd met de eerste maatregelen tegen joodse Nederlanders. Zij leven vanaf dat moment tussen hoop en vrees.

April 1941 wordt er in Wassenaar begonnen met het aanleggen van lijsten met namen van joodse dorpsgenoten. Korte tijd later worden de eerste huizen van joodse bewoners in beslag genomen en volgt een verplichte verhuizing. Het overkomt ook Hijman, Alice en hun kinderen. Eind juli van dat jaar verhuizen zij naar een woning aan de Jonkerlaan 43. Hier wordt op 12 juni 1942 de benjamin van het gezin geboren, Philip Emanuel. Hem, maar ook zijn zusjes en ouders, staat een onzekere toekomst te wachten. Een maand later vertrekken de eerste zes treinen met hoofdzakelijk uit Duitsland gevluchte joden, vanuit de hoofdstad naar kamp Westerbork.

Dit is misschien wel het moment waarop Hijman zijn gezin in veiligheid wil brengen en zij duiken onder op een boerderij in Helvoirt, een dorpje ten zuidwesten van Vught. Het is dan 22 juli 1942. In deze plaats is al eerder Rosalina (Rosie) Flesseman (1901 – 1971) en haar zoon Robert (Bob) Ulmann (1931 – 2020) ondergedoken. Rosalina is de zus van Alice Bromet – Flesseman en getrouwd met Hans Max Ulmann (1900 – 1942). Kort voor de onderduik heeft hij een eind aan zijn leven gemaakt. De beide families hebben in Helvoirt normaal contact en komen regelmatig bij elkaar over de vloer. Inmiddels is het in het dorp bekend dat deze twee gezinnen familie van elkaar zijn.

Een maand later gaat het verschrikkelijk mis wanneer de marechaussee in Tilburg op 12 augustus 1942 een anonieme tip ontvangt waarin melding wordt gemaakt van het feit dat er zich in het Brabantse Helvoirt “een partij Joden” bevindt die geen ster* draagt. Ook zouden zij in bezit zijn van twee persoonsbewijzen, één met en één zonder J** , ook zou één van de documenten vals zijn. In plaats van de klikbrief in de prullenbak te gooien, reizen twee politieagenten naar Helvoirt en begeven zich, inmiddels in het gezelschap van een plaatselijke politiebeambte, naar het aangegeven adres. Hier wonen Rosieen Bob. Omdat er niemand thuis is, verwijst één van de andere bewoners naar het (onderduik) adres van de familie Bromet. Hier treft de politie een gezin aan: vader, moeder en vier kinderen. Ook Bob is daar op dat moment aanwezig. Als gevraagd wordt naar hun persoonsbewijzen legt Hijman uit, dat die van hem, zijn vrouw en stiefdochter Mary per ongeluk zijn verbrand. Hij heeft dit op het gemeentehuis in Wassenaar gemeld en daar heeft hij bij wijze van vervanging drie ontvangstbewijzen gekregen. Op de vraag of ze soms joods zijn, antwoordt Hijman in eerste instantie dat ze protestant zijn. 

Eén van de agenten vertrouwt het niet en besluit om de gemeentesecretarie van Wassenaar te bellen en daar meldt men dat de familie Bromet wel degelijk als joods geregistreerd staat. Als Hijman hiermee geconfronteerd wordt, geeft deze toe dat, zodra de ontvangbewijzen hadden gekregen, ze de ster van hun kleding hadden gehaald en zonder vergunning naar Helvoirt waren afgereisd. Daar hebben ze niemand verteld dat ze joods zijn. Hierna zoekt de politie in Brabant contact met de gemeentepolitie in Wassenaar om verdere instructies te vragen.

In het rapport van het Hoofdbureau van politie in Wassenaar van die dag (12 augustus 1942) staat te lezen: “De familie Bromet (Joden) Jonkerlaan 43, is ondergedoken te Helvoirt (+ 3 kind en stiefkind). De politie heeft daar echter niet kunnen constateren, daar de PB’s* waarschijnlijk vals zijn. De opperwachtmeester van Helvoirt vraagt aan de Wassenaarse politie hoe te handelen. Ons in verbinding gesteld met de Sicherheits Polizei in Den Haag die meedeelde dat de familie op transport naar Scheveningen moest worden gesteld”.

Tijdens de ondervraging en arrestatie komt Rosie binnen. Zij overziet de situatie en zegt “zo terug te komen, maar eerst nog even te willen telefoneren”. In die tijd heeft nog niet iedereen een telefoon en de politieagenten laten haar gaan, wetend dat haar zoon Bob achterblijft. Rosie probeert op afstand met de politie te onderhandelen, zij wil zichzelf en Bob ruilen voor de zes anderen. De agenten blijken hier niet gevoelig voor te zijn en er ontstaat een patstelling die de hele verdere dag en nacht duurt. De volgende ochtend krijgt Bob toestemming om zijn moeder te gaan zoeken in hun eigen huis. Dit wordt toegestaan, zelfs zonder begeleiding. Bob gaat echter niet naar huis, maar regelrecht naar het missiehuis van de paters waar pater rector Schouten hun vertrouwensman is. Daar treft Bob zijn moeder weer, die de hele nacht geen oog heeft dichtgedaan.

Diezelfde dag, 13 augustus, staat in het politierapport: “Bovengenoemde personen afgehaald bij de SD en in bewaring gesteld.” Een dag later: “De personen zijn heden om 05.00 uur op transport gesteld naar het interneringskamp Westerbork, begeleid door agent E.” De kleine Philip is dan pas twee maanden oud.

Voorafgaand aan hun transport naar Westerbork mogen ze nog wat kleding ophalen in hun huis aan de Jonkerlaan, maar daar blijkt dan al een ander gezin te wonen. Na het vertrek van de familie Bromet in juli 1942 wordt hun huis gevorderd door de Duitsers en de inboedel verbeurdverklaard door de Hausraterfassungsstelle, een Duitse organisatie die zich richt op het in kaart brengen van alle roerende goederen die joden achter moeten laten bij hun gedwongen verhuizing of deportatie. 

Iets meer dan twee jaar verblijven de Bromets in Westerbork. Hijman heeft daar een administratieve taak en werkt op de Registratie. Samen met anderen bestaat zijn taak uit het samenstellen van de voorlopige transportlijsten. Door een overlevende wordt hij als volgt omschreven: “Bromet is een wat slanke, donkere, nog jonge man. Olijfkleurig, goed gevormd gezicht, altijd goed gekleed. Zoals het een chef bij De Bijenkorf past. Misschien daardoor ook voorkomend in zijn optreden, met een ernstige, wat weemoedige glimlach, zoals donkere mannen die vaak kunnen produceren. Ik ken hem uit de Westerbork-tijd met een beige-bruin kostuum, goed passend bij zijn donkere voorkomen.

Op maandag 4 september wordt het gezin Bromet op transport gesteld naar Theresienstadt. Het transport bestaat uit 45 wagons met 2087 gedeporteerden waarvan 269 kinderen, onder wie de kinderen Bromet: Philip, Madeleine, Yvonne en Mary (Marganne). In het Westerborkportret van Liesel Heynemann (een vriendin van Mary) beschrijft zij o.a. haar gevoel bij het wekelijkse vertrek van de trein. “Rotmomenten. Verschrikkelijk, je bent helemaal nergens meer.” Die keer dat Mary op transport moet, heeft ze het allerergste gevonden. “Als Mary en ik vrij waren, liepen we altijd samen te wandelen langs het prikkeldraad van het kamp en vroegen ons af of we er ooit uit kwamen.” Liesel wil het liefst met Mary op transport gaan. Andere vriendinnen hebben haar daarvan weerhouden. “Ik heb haar toen mijn ijstrui gegeven. En ze zei: Dat moet je niet doen. Daar ben je zo op gesteld. Je hebt hem zelf gemaakt……….”. Liesel is toen door het dolle heen geraakt en heeft de op het perron aanwezige Duitsers uitgemaakt voor “vuile rotmoffen”.

Na een kort verblijf in Theresienstadt wordt Hijman op 29 september gedeporteerd naar Auschwitz. De rest van het gezin gaat dezelfde weg op 6 oktober. Na aankomst, twee dagen later, worden Alice (38 jaar), Yvonne (11 jaar), Madeleine (9 jaar) en Philip (2 jaar) vermoord. Hijman komt terecht in het Extern Kommando van Grünberg, een buitenkamp van Gross Rosen, waar hij op 40-jarige leeftijd op 31 december 1944 wordt vermoord.

Wanneer de Russen Auschwitz naderen wordt het kamp ontruimd en trekken duizenden overlevenden te voet westwaarts. Tijdens een van deze dodenmarsen overlijdt ook Mary (18 jaar) op 28 februari ergens in Midden-Europa.

Rosalina (Rosie) Flesseman en haar zoon Bob duiken op diverse plekken onder en overleven zo de oorlog. Tijdens de onderduik ontmoeten zij Frits van Raalte, weduwnaar van Stephanie van Raalte, waarmee Rosie na de oorlog hertrouwt. Frits, Rosie en Bob gaan wonen op de Wittenburgerweg 64. Uit dit huwelijk wordt een dochter Elisabeth geboren.

Bron: https://www.wassenaar.nl/_flysystem/media/brochure-struikelstenen.pdf