Addition

In Memoriam II

Jacob Hessel wordt tijdens de oorlog chef van de voedselvoorziening in het Apeldoornsche Bosch. Wanneer precies is onbekend gebleven. Misschien gaat het om een in 1942 gecreëerde functie om daarmee het verblijf in een Nederlands werkkamp te ontlopen; hij krijgt een ‘Sperre’, een tijdelijke vrijstelling van deportatie.

De leiding van het Apeldoornsche Bosch blijkt al snel na de overgave van Nederland in mei 1940 ‘voedselvoorziening’ als urgent te beschouwen.

De registratiekaart van de Joodse Raad geeft een uitgebreider beeld van de functie-inhoud van Jacob Hessel: ‘chef van de afdeling inkoop, voedselvoorziening, distributie, crisiszaken en magazijnvoorraad-controle, etc.’. Ook wordt erop vastgelegd dat hij ‘vroeger’ als boekhouder-controleur werkzaam is geweest, in het bezit is van de diploma’s boekhouden en handelscorrespondentie en dat hij nooit ziektedagen heeft opgenomen. De indruk die de plaatselijke vertegenwoordiger van de Joodse Raad van Jacob Hessel heeft, wordt samengevat met: ‘zeer goede administratie leidende kracht’.

Hoewel het niet met zekerheid is vast te stellen, wekt de uitgebreide functiebeschrijving de indruk dat het Apeldoornsche Bosch wil voorkomen dat Jacob Hessel door de nazi’s wordt gezien als een ‘eenvoudig boekhouder’ die alleen maar de boekhouding op orde hoeft te houden, maar als een onmisbare schakel in de zorg voor de ongeveer dertienhonderd patiënten en het inwonende personeel (januari 1943).

Over Fré is weinig persoonlijke informatie bekend. In januari 1933 wordt ze genoemd als lid van een plaatselijke comité dat geld inzamelt om in Amsterdam een uitbreiding mogelijk te maken van de zorginstelling ‘de Joodse Invalide’. Net als in het verleden worden er loten á tweeëneenhalve gulden per stuk (omgerekend € 25) verkocht. Wie een lot koopt, maakt kans op mooie prijzen: Er zijn weer 6 heerenhuizen aangekocht, die als hoofdprijs zullen worden uitgeloot, 6 automobielen naar de nieuwste ontwerpen der Ford-fabrieken staan op evenveel gelukkige prijswinnaars te wachten en duizenden andere prijzen zullen elk weer een plaatsje bij een J.-I. lot kooper moeten vinden. Andere comitéleden zijn onder meer: Jozua Levie Philipse (1901-1943), Bension Levie Hes (1891-1943) en Hendrika de Jong-de Lange (1878-1943), een buurvrouw van verderop in de straat. Later volgen er meer van dat soort verlotingen. Daarvoor worden ook nieuwe prijzen opgesomd: radiotoestellen van Philips, stofzuigers van het merk Excelsior en marmeren wastafels. Het atelier van de zussen van Frederika, Annaatje en Debora, is één van de verkooppunten.

Johan Louis, de oudste zoon van Jacob en Fré, volgt de H.B.S. en wordt op de registratiekaart van de Joodse Raad genoemd als boekhouder, correspondent (vermoedelijk handelscorrespondent - degene die de zakelijke contacten van een bedrijf met de klanten onderhoudt), inkoper en procuratiehouder. Ook is hij al voor de oorlog docent boekhouden. Vooroorlogse advertenties maken duidelijk dat hij niet alleen aan een school is verbonden is, maar ook zelf cursussen geeft ter voorbereiding op het middenstandsdiploma (later: diploma Algemene Ondernemers Vaardigheden). Gedurende de oorlog begint hij als leerling-verpleegkundige bij het Apeldoornsche Bosch. Uit familiebronnen komt naar voren dat hij van het terrein weet te ontsnappen op het moment dat de nazi’s arriveren. Onderweg komt hij zijn vader, Jacob Hessel met diens vrouw en schoonzus tegen, die op dat moment juist onderweg zijn naar de instelling, om daar geïnterneerd te worden. Waarschijnlijk gaat het om de bekende ‘dag te vroeg’, waarop dat de nazi’s op het terrein komen; woensdag 20 januari 1943. SS-Hauptsturmführer Ferdinand Hugo Aus der Fünten arriveert op het terrein waarna blijkt dat er sprake is van miscommunicatie; de Ordnungspolizei en de Sicherheitspolizei, de manschappen die de ontruiming in de praktijk moeten uitvoeren, zouden de volgende dag arriveren.

Karel Martin, de jongste zoon, is volgens zijn registratiekaart eerder werkzaam geweest als groenteteler en als timmerman. In december 1940 verhuist hij naar Twello. In mei 1942 begint hij als tuinknecht bij het Apeldoornsche Bosch. Daar zal hij ook Eleonora Poppers (1911-1943), zijn latere vrouw, ontmoeten.

Jacob Hessel, Fré en haar zus Annaatje worden op 20 januari 1943 geïnterneerd in het Apeldoornsche Bosch, waar Johan Louis en Karel Martin dan al hun intrek hebben genomen. Een dag eerder zijn alle Joodse huisgezinnen zonder dienstverband met het Apeldoornsche Bosch al naar het terrein overgebracht. Op 20 januari 1943 volgen de werknemers, met hun gezinsleden. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die op het terrein geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; het is goed denkbaar dat vele Joden geen enkel idee hebben gehad wat hen te wachten stond.

De patiënten en een vijftigtal personeelsleden worden in de nacht van 21 op 22 januari 1943 op wrede wijze weggevoerd, onder de patiënte Hanna, de zus van Jacob Hessel. Hierna blijven vrijwel alle dorpelingen en het overige personeel op het terrein achter. Zij worden in de loop van de dag met een gewone personentrein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen zijn ook Karel Martin en Eleonora.

Nadat Karel Martin, Eleonora en de andere dorpelingen zijn gedeporteerd, blijven alleen enkele werknemers en hun eventuele gezinnen nog op het terrein achter. De werknemers moeten zorg voor een goede en vlotte ‘administratieve afwikkeling’ van, in de termen van de nazi’s, ‘de overname van het Apeldoornsche Bosch’. Jacob Hessel behoort tot deze groep en blijft, samen met Fré en Anna, om die reden nog op het zorgterrein. Mogelijk heeft Anna vanwege haar functie daar ook een actieve rol in.

De groep blijft een week op het terrein, tot 1 februari 1943, waarna ze in Kamp Westerbork worden geregistreerd. Hier worden Jacob Hessel, Fré en Annaatje weer herenigd met Karel Martin en Eleonora. Op 18 februari 1943 treedt Karel Martin met Eleonora in het doorgangskamp in het huwelijk. Jacob Hessel tekent de huwelijksakte. Vijf dagen na hun huwelijk wordt het echtpaar naar Auschwitz gedeporteerd, waar beiden worden om het leven worden gebracht.

Op dinsdag 6 april 1943 wordt Annaatje naar vernietigingskamp Sobibor gedeporteerd, waar ze op vrijdag 9 april 1943 wordt vergast. In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staat over de treinreis de volgende getuigenis opgetekend: [De] eerste dag was al verschrikkelijk. De wagon was tjokvol. Wanneer iemand van de w.c. gebruik moet maken moet hij over anderen heen klimmen. Vooral voor alle zieken is het enorm lastig wanneer die uit de bedden geholpen moeten worden. De stemming is nu al vreselijk. Iedereen kift en maakt ruzie. We zitten in het pikdonker. ‘s Nachts is het niet uit te houden van de kou. ‘s Morgens wordt er door de Groene [politie] gevraagd of er soms een paar verrekt zijn en inderdaad er zijn twee Joden door kou en ellende omgekomen. Ze worden in de bagagewagen geplaatst. Ze rekenen schijnbaar op doden. Vele van ons zijn geradbraakt want de banken zijn keihard en door alle naden tocht het. In Duitsland hebben we vele gedeelten gebombardeerd gezien. Dag en nacht wordt er doorgereden. Op het station in Hannover krijg iedere trein één melkketel water. De kruiers waren Joden. We zijn alle doodop. Toch is de Joodse humor niet te verslaan, want ondanks alles worden geintjes gemaakt. Tegen de morgen staan we stil. Het lijkt dat de spoorlijn gebombardeerd is en moeten we dus omrijden dus zal de reis veel langer duren.

Drie maanden later wordt het echtpaar Klein-Cozijn op de transportlijst gezet en moeten zij zich gaan voorbereiden op het eerstvolgende transport. Transport 70 vertrekt op dinsdag 6 juli 1943 met negenenveertig wagons uit het kamp en heeft als eindbestemming Sobibor. Het echtpaar behoort tot de 2417 passagiers. De trein komt op vrijdag 9 juli 1943 tot stilstand bij het perron van het vernietigingskamp. Jacob Hessel en Fré worden van elkaar gescheiden en meteen daarna in de gaskamers om het leven gebracht.

Bronnen: Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Streekarchief Gooi & Vechtstreek, Groninger Archief, het Drents Archief, Stadsarchief Rotterdam, De Kompanije, CBS ‘Prijzen toen en nu’, Joods Ommen, Familieboek Van der Woude-Klein door Rosemarie Tamerus en Peter Snel, en de website Erepeloton.

20 februari 2022