Addition

In Memoriam

Aron de Leeuw is de zoon uit het huwelijk van veehandelaar en koopman Marcus Aron de Leeuw en Sophie de Leeuw-Meijer. Marcus en Sophie krijgen naast Aron nog zes zonen en twee dochters. Drie kinderen overlijden al als baby. Sallie overleeft de oorlog. De ouders van Aron sterven respectievelijk in 1927 en 1928. Tijdens de oorlog wonen Arons broer Bernard en zus Sara in Apeldoorn.

Aron wordt geboren in Winschoten en groeit er de eerste jaren op in de Langestraat. Hierna verhuist hij met zijn ouders naar de stad Groningen.

Hermina Israëls is de dochter uit het huwelijk van vleeshouwer Nathan Israëls en Marchien Israëls-van Berg. Nathan en Marchien hebben vijf kinderen. Drie kinderen overlijden als baby en dochter Hulda sterft in 1932, als ze zevenenvijftig jaar is. De vader van Hermina sterft in 1900 en haar moeder achttien jaar later.

Aron en Hermina trouwen op 26 maart 1903. De ceremonie vindt plaats in de stad Groningen. Aron is dan dertig en Hermina drie en twintig. Twee van de getuigen bij hun huwelijk zijn Arons vader en een van zijn broers.

Het paar krijgt eerst een zoon, die ze Max noemen, daarna een tweeling: Nico en Siegfried. Op een onbekende datum zijn Aron en Hermina naar Duitsland geëmigreerd.

Het echtpaar en de tweeling wonen in ieder geval tussen 1924-1928 in Wolthusen (toen een dorp vlakbij Emden, nu stadsdeel van Emden), net over de grens van de provincie Groningen. Emden is de stad waar Arons moeder is geboren.

Zoon Max woont in ieder geval een periode lang in Hamburg en keert midden jaren dertig terug naar Nederland. In de winter van 1939 komen ook de overige gezinsleden terug naar Nederland. Ze gaan wonen in Apeldoorn. De eerste weken bij Bernard, een broer van Aron. Daarna neemt het gezin zijn intrek in een huurhuis in de Catharina van Reesstraat op nummer 10.

Aron de Leeuw is veehandelaar. Van zijn kinderen staat Max vermeld als reiziger en fabrikant, Nico is winkelbediende en Siegfried is net als zijn vader veehandelaar (in het Militieregister staan Aron en Siegfried overigens vermeld als arbeiders). Als Siegfried in januari 1939 trouwt, blijft hij met zijn vrouw Etel tot juli 1940 bij zijn ouders inwonen.

Zoon Nico wordt tussen drie en vijf oktober 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Hoewel er geen documenten zijn die zijn verblijf in het werkkamp bevestigen, is het wel aannemelijk dat hij deel heeft genomen aan een werkverschaffingsproject. Aanwijzing hiervoor is de registratiedatum in doorgangskamp Westerbork, in combinatie met het feit dat hij niet op de lijst staan met namen van de Apeldoornse Joden die in dezelfde dagen uit hun huizen zijn gehaald. Een aantekening op zijn naam vermeldt barak 57.

Aron en Hermina worden, samen met andere Apeldoornse Joden, op 19 januari 1943 op het terrein van het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden die op het terrein geïnterneerd werden ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; het is goed denkbaar dat vele Joden geen enkel idee hebben gehad wat hen te wachten stond. Het echtpaar is aanwezig op het terrein van het Apeldoornsche Bosch, als de bezetter op wrede wijze met de ontruiming van deze psychiatrische inrichting begint; alle patiënten en een vijftigtal personeelsleden worden in de nacht van 21 op 22 januari 1943 weggevoerd en rechtstreeks naar Auschwitz gedeporteerd.

Een naoorlogse getuigenis geeft het volgende beeld: Op 18 januari 1943 krijgen de nog overgebleven Apeldoornse gezinnen de boodschap dat zij hun huizen moeten gaan verlaten, en dat ze zullen worden opgehaald. Een lid van de Joodse Raad in Apeldoorn en de waarnemend-administrateur van het Apeldoornsche Bosch krijgen van een politieman te horen dat de groep dorpelingen nog dezelfde avond met een personentrein naar doorgangskamp Westerbork zal worden gedeporteerd. De twee eerder genoemde personen zijn naar het woonhuis van de commissaris van politie gefietst en hebben gevraagd of de groep Joden in het Ontspanningsgebouw (het huidige Vierhuis) van het Apeldoornsche Bosch ondergebracht mochten worden. De commissaris geeft akkoord en midden in de nacht worden de dorpelingen uit de trein gehaald en met bussen, geregeld via een gemengd-gehuwde Joodse man, naar het Apeldoornsche Bosch gebracht (vandaar het eerder genoemde 19 januari 1943). De volgende dag geeft de politie toestemming om de geïnterneerde dorpelingen met vrachtwagens hun huisraad te laten ophalen.

In de ochtend van 22 januari 1943 vertrekt er nog een trein vanaf het treinstation van Apeldoorn. Het betreft een reguliere personentrein. Het echtpaar wordt met dit transport naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd.

Hier wordt het echtpaar herenigd met hun zoon Nico, en met hun twee andere zonen en diens echtgenotes. Van Aron is bekend dat hij verblijft in barak 70, één van de reguliere woonbarakken.

Op dinsdag 9 februari 1943 worden Aron, Hermina en Nico, samen met 1181 anderen, met transport 49 naar Auschwitz gedeporteerd. 

In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staat de volgende getuigenis van J. Fresco opgetekend: Ik ben op dinsdag 9 februari 1943 met een transport, waartoe ongeveer 1000 à 1200 personen behoorden, van Westerbork oostwaarts weggevoerd. De trein bestond uit 25 personenwagens, waarvan de deuren op slot gedraaid waren, terwijl de ramen waren voorzien van houten schotten. ‘s Nachts reden wij weg uit Westerbork en ‘s avonds bevonden wij ons reeds diep in Duitsland, zodat ik van een poging tot ontvluchten heb afgezien. Wij kwamen diep in de nacht, twee dagen later, in Auschwitz aan. De trein bleef enige uren stilstaan op het perron van Auschwitz. Om plusminus 6 uur volgde het uitladen. Treinbewaking en SS openden de deuren; op een afstand stond een groep “Haeftlinge” in zebrapakken. Het commando “aussteigen” begon. We moesten de bagage in de trein laten liggen. De SS voegde ons toe, dat wij “alles frisch” zouden krijgen. De eerste ontvangst was tamelijk kalm. Gebrekkigen en ouderen van dagen werden door coupé-genoten uit de trein getild.

De gezinsleden worden op 12 februari 1943 in één van de gaskamers omgebracht.

De exacte sterfdag van Nico is niet duidelijk. Volgens de archieven van het museum van Auschwitz zou Nico dwangarbeid hebben verricht in Auschwitz III (Monowitz). Hij zou een tattoo hebben gekregen met het nummer 100915. Na verloop van tijd zou hij zijn opgenomen in barak 19, één van de ziekenboegen van Auschwitz I en volgens het register van het mortuarium op 19 mei 1943 zijn bezweken. Dit kan betekenen dat Nico ongeveer drie maanden dwangarbeid heeft verricht. De sterfdatum van 30 april 1943, die in de Nederlandse database te vinden is, is een bij wet vastgestelde datum, als de exacte datum ontbreekt.

Bronnen: Afdeling documentatie van het Auschwitz Museum, het Ministerie van Defensie, stichting Sobibor, gemeentearchief Kastellaun, gemeente Gooise Meren, Stadsarchief Rotterdam, Stadsarchief Amsterdam, Bundes Archiv Gedenkbuch en Groninger Archief, ‘Het Apeldoornsche Bosch’ door Hanneke Oosterhof en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters. 

31 januari 2021