Biography

Over Fritz Klaber

Uitgebreide biografie

Geboren in 1904 als een na oudste zoon van een veehandelaar bleek Fritz al vroeg uitzonderlijke kennis te hebben van het beroep van veehandelaar.
Trouwde in 1935 met Ilse Kaufmann en werd 1936 hun zoontje Werner Erich geboren.
Ilse en Werner kwamen december 1941 op transport naar het Riga ghetto en is sindsdien niets meer over hen bekend geworden.
Overleefde de Sjoah (Dachau, Westerbork en onderduik in Amsterdam).
Trouwde in Amsterdam in 1949 met Charlotte Reinhaus-Pollack (weduwe van Robert Pollack) en werd 1950 hun zoon Jack Marcel geboren.
Verhuisde met familie naar Venlo om zo dicht bij zijn veehandel in Duitsland te kunnen wonen.
Overleden in 1986 in Petach Tikva, Israel.

Fritz op de veemarkt van Lingen, Ems (Duitsland) 1963

With: Fritz Klaber

Fritz werd in 1904 in een dorpje net over de grens bij Venlo, Limburg geboren als de een na oudste zoon van Jacob Klaber, die in 1901 naar dit dorpje kwam nadat hij met een vrouw uit het nabije dorpje Bracht trouwde. De drie broers van Fritz volgden hun vader niet in het beroep van veehouder en boer, maar Fritz wel.
Zijn iets jongere broer Felix ging al in 1926 naar Noord-Nederland en werd banketbakker in Deventer. Hij trouwde met een Duitse immigrante en overleefde de oorlog in de onderduik in Eefde bij Lochem. Na de oorlog ging ook hij met zijn gezin (intussen was zijn eerste zoon reeds in Deventer geboren) naar Amerika waar hij nog een zoon kreeg. Felix' zonen die beide op vroege leeftijd gestorven zijn hadden elk één dochter.
Fritz ging als jongetje 's morgens vroeg de boer op en melkte koeien voordat hij de koeien thuis molk. Al vroeg kocht hij met het geld dat hij met melken verdiend had lammetjes en kalfjes en verkocht deze beesten weer verder. Al gauw bleek hij daarin veel succes te krijgen en had hij al als jongeman een behoorlijk inkomen. Hij trouwde in 1935 met Ilse Kaufmann (1912-1942) uit Kornelimünster bij Aken en in 1936 werd hun zoon Werner Erich (1936-1942) in Aken geboren. Nadat zijn schoonvader in 1936 stierf, kwam Fritz met zijn gezin terug naar het vaderlijke bedrijf aangezien ook zijn vader reeds in 1931 gestorven was. Zijn moeder was met zijn jongste broer Max die in 1917 geboren werd, alleen op de boerderij en Fritz en zijn vrouw konden zo zijn moeder beter terzijde staan aangezien de Jodenvervolging na 1935 alomvattend werd en hij alleen als landarbeider nog een schamel inkomen kon verkrijgen.
In 1938 kreeg zijn oudste broer Herman problemen met de SS en moest zo vlug mogelijk het land verlaten om niet gearresteerd te worden. Aangezien de familie al geld had gespaard om de jongste zoon naar zijn tante in Amerika te sturen, werd dit geld onmiddellijk gebruikt om hiermee het visum voor Herman te bemachtigen en de bootreis te betalen. In 1939 lukte het de familie ook om Max naar Amerika te krijgen waar hij door zijn oudere broer werd ontvangen die hem adviseerde in het Amerikaanse leger te gaan. Max heeft in de Zuid-Azië gevochten en werd een echte Amerikaan. Hij trouwde en kreeg een zoon die op zijn beurt weer twee zonen kreeg.
Ook Herman trouwde in Amerika maar het huwelijk bleef kinderloos.

  Direct na de Rijkskristalnacht in November 1938 werd Fritz net als duizenden andere Duitse, joodse mannen opgepakt. Via de lokale gevangenis in Amern vlak bij Breyell, zijn geboortedorp, werd hij na een paar dagen in Dachau bij München geïnterneerd. Hij kwam aan op 17 november en kreeg gevangenisnummer 30010. Door kou en ontberingen werden velen ziek en hadden bevroren lichaamsdelen. Fritz, een sterke landbouwer en gewend in elk weer buiten te werken, had hiervan weinig last. Één van de mannen die bevroren handen had was de na de oorlog prominente advocaat Hans Oettinger (Stern mede-oprichter en Nazi processen aanklager). Fritz behandelde de bevroren handen van Hans zodat deze de voor hem zo moeilijke tijd in Dachau kon overleven. Na de oorlog was de toen genoemde Henry Ormond hem hiervoor altijd dankbaar geweest.
Om uit Dachau te kunnen komen hadden zijn vrouw en één van zijn broers die in Deventer woonde een (vervalst) visum van de Dominicaanse Republiek weten te bemachtigen. Op 16 februari 1939, na precies 3 maanden kwam Fritz vrij op voorwaarde dat hij onmiddellijk Duitsland zou verlaten.

Fritz week uit naar Nederland om de oversteek naar Amerika (waarheen zijn 2 andere broers reeds gevlucht waren) voor te bereiden voor zijn vrouw Ilse en en nu reeds 2 jarig zoontje Werner. De familie woonde op de Josefstr 66, Nettetal, Duitsland, vlak bij de hoeve waar zijn moeder nog woonde tot zij ongeveer in 1940 werd ingekwartiert in een Jodenhuis met andere Joodse mensen uit het dorp.

Ondertussen had de gemeente van Nettetal Fritz laten opkomen voor de kosten voor het opruimen van het puin dat overgebleven was van de in de kristallnacht verwoeste synagoge. Het grondstuk was namelijk door zijn vader in 1910 ter beschikking gesteld om de synagoge hierop te bouwen. Aangezien de familie na 6 jaar nazi achtervolging en emigratie van 2 zonen geen geld meer had (de vader van Fritz was reeds 1931 gestorven), moest de familie het grondstuk aan de gemeente afgeven als delging van de kosten van het puin opruimen.

Hij maakte kennis met Abel Herzberg, die hem als instructeur en leraar in de landbouw aannam op de boerderij in het "Werkdorp Wieringermeer". Herzberg beloofde ook behulpzaam te zijn bij het verkrijgen van de nodige transit vergunningen voor zijn gezin. Dat is echter niet gelukt en Fritz heeft sinds eind 1938 zijn gezin (vrouw, zoontje, moeder en schoonmoeder) nooit meer gezien. Zijn vrouw, schoonmoeder en zoontje zijn december 1941 op transport naar Riga gezet en daar spoorloos verdwenen. Fritz' moeder, Bernhardine (Babette) Klaber-Lichtenfeld, is juli 1942 naar Theresienstad gedeporteerd met het "bejaarden transport" en daar op 13 maart 1944 aan de ontberingen gestorven.

Na de Duitse inval en overname van het kamp door de Duitsers werd Fritz oktober 1940 in Westerbork geïnterneerd en kreeg na enige tijd de positie van tuinman. Het ondergrondse verzet in het kamp nam contact op met Fritz via zijn vriend Werner Sterzenbach. Fritz was direct bereid om mee te helpen mensen uit het kamp te smokkelen die de volgende dagen op transport stonden. Fritz behoorde tot de vaste kern van het Westerbork verzet. Fritz had, als tuinman, toestemming met zijn kruiwagen het kamp te mogen verlaten om compost, bloemen en andere tuinbenodigdheden te halen van buiten het kamp. Tenminste één persoon is onder jute zakken gestopt en zo door Fritz het kamp uit gesmokkeld. Buiten het kamp werd de persoon dan door anderen naar een veilig onderduikadres gebracht. Zelfs vele jaren na de oorlog probeerden mensen in America contact met hem op te nemen om hem te bedanken, maar zochten zijn jongere broer Max op die in New York woonde.

Toen in september 1943 Fritz zelf ook op transport zou gezet worden werd hij door de ondergrondse in het kamp hierover ingelicht en Fritz kon, als een van de weinigen, zijn eigen vlucht organiseren en dook onder in Amsterdam op de Da Costakade 40hs bij familie W J Damman die ook bij het verzet actief was. Daar bleef hij onontdekt tot aan de bevrijding. Wim en Mimmi Damman zijn 2020 door Yad Vashem postuum erkend als "Rechtvaardigen onder de Volkeren".
Door zijn grote postuur en de Duitse taal als moedertaal met Neder-Rijns accent beheersend (hetzelfde accent dat Goebbels had die bij hem uit de buurt kwam), ging Fritz vaak de straat op om op de zwarte markt eten en brandstof in te ruilen voor landbouwproducten die hij bij de boer rond Zaandam had gekocht. Niemand kwam hem te na of verzocht zijn papieren in te zien. Velen dachten een SS of SD officier in civiel voor zich te hebben en Fritz versterkte deze indruk nog door met hoge, leren laarzen en leren jas rond te lopen. Voor het geval dat hij toch gecontroleerd zou worden had hij van de ondergrondse een hoogwaardig vervalst ID gekregen.
In de hongerwinter 1944 werden vele bomen in Amsterdam geveld maar de stronken bleken moeilijk op te graven te zijn door de bevroren grond. Fritz ging daarom 's nachts met een ijzeren staaf de straat op om de keien los te peuteren en dan de boomwortels op te graven. Dit hout wisselde Fritz dan op de zwarte markt in voor voedsel voor zijn onderduikouders en zichzelf.
Na de bevrijding probeerde hij in Nederland zijn beroep als veehandelaar weer uit te oefenen, maar zijn sterk Duits accent maakte dit onmogelijk. Haast iedereen dacht met een Duitse nazi te maken te hebben die vergeten was naar Duitsland terug te gaan.
Direct na de bevrijding gaf een vriend van hem, Jo Leefsma, hem een job als knopen verkoper in Amsterdam en dit hield zijn hoofd financieel boven water.
Fritz probeerde in Nederland als veehandelaar een nieuw bestaan op te bouwen maar nu bleek zijn Duitse accent in zijn nadeel te werken. Iedereen zag hem voor een mof aan die vergeten was "in die Heimat" terug te gaan. Uitleggen dat hij een jood was die de Holocaust overleeft had als enige van zijn familie, bleek voor zaken doen niet veel te helpen. Ook bleek de handel in Nederland bij vee nog over dubbeltjes en stuivers te gaan terwijl in Duitsland de koehandel over verschillen van 10 Mark te gaan.
Tevens bleek Fritz de enige Jood te zijn die in zijn buurt de oorlog overleefd had en had hij dus als joodse veehandelaar de hele markt voor zich alleen. Er waren natuurlijk ook niet-joodse veehandelaren maar hij was de grote expert in koeien en kreeg uiteraard ter zake ook veel goede wil van iedereen die wist wat hij doorgemaakt had.
In 1946 mocht Fritz van de Engelse bezettingsmacht zijn veehouderij in Duitsland weer openen die de nazi's hem hadden ontnomen en begon hij zijn veehandel in het dorp waar hij geboren was en als enige Jood was teruggekomen.
Intussen was hij in Amsterdam in 1949 met Charlotte Pollack-Reinhaus getrouwd, de weduwe van Robert Pollack.
Nadat hun zoontje Jack Marcel in Amsterdam werd geboren in 1950, zijn Fritz, Charlotte en Jack naar Venlo verhuisd zodat Fritz elke dag op en neer naar zijn veehouderij (8 km. van Venlo verwijderd) kon rijden. In 1956 kreeg Fritz het eigendomsrecht over de veehouderij terug in een "Wiedergutmachungsproces" zodat hij ook zijn 3 broers in Amerika hun erfdeel kon uitbetalen. Fritz bleek vooral veel te kunnen verdienen in risico gevallen waarbij andere veehandelaars en boeren bang waren beesten te verliezen die hoog zwanger waren met complicaties en zodoende vreesden het vlees alleen nog maar als hondenvoer te kunnen verkopen. Fritz wist echter dat in de meeste gevallen de beesten een gezond kalf ter wereld konden brengen en hij moeder en kalf weer op de been kon brengen en ze voor de volle prijs te kunnen verkopen na vakkundige behandeling en goede verzorging.
Fritz kocht ook vaak geiten die hij op halachische wijze slachtte (Shechita) en zo had zijn familie vaak heerlijk geitenvlees op tafel. Alhoewel Fritz een Shochet (joodse slager) was, bleek het Opperrabbinaat hem geen accreditering te geven aangezien Fritz na de Holocaust niet meer volgens de orthodoxe levenswijze wilde leven.
Na de oprichting van de staat Israël steunde Fritz in hoge mate de jonge staat op financiële wijze maar wilde niet voor de derde keer op vergevorderde leeftijd nogmaals een nieuwe toekomst opbouwen. Hij was daarom zeer gelukkig dat zijn zoon Jack in 1969 op Aliyah ging (naar Israel emigreerde).
In 1975 verkocht hij zijn veehandel aan zijn assistent Heinz Tegelbeckers wiens zoon tot op heden op de hoeve woont en als Halal slager (van Fritz geleerd) een succesvolle zaak voert.
Tot 1984 was Fritz actief als veehandelaar waarna hij naar Israël emigreerde om bij zoon en zijn familie te wonen.
1986 stierf Fritz, 81 jaar oud, aan de gevolgen van een zeldzame huidkanker in het Beilinson ziekenhuis in Petach Tikva en is begraven op de begraafplaats van Ramat Hasharon.
In 2010 zijn Stolpersteine (struikelstenen) geplaatst voor Fritz' familie en ook zijn moeder. In 2013 ook voor hem zodat hij en zijn eerste familie weer als het ware verenigd werden. Tevens zijn toen ook Stolpersteine van zijn 3 broers geplaatst bij de steen van hun moeder.

Media