Addition

Om de mens en zijn naam

Een reportage in en rond een vernieuwd Yad Vashem

Als lid van de redactie van het Financieele Dagblad oppperde ik in maart 2005 dat een collega naar Jerusalem zou gaan om het vernieuwde Yad Vashem te 'portretteren'. Zelf wilde ik niet; té beladen. Maar de bal rolde rond tot die weer voor mijn voeten lag.

Om de mens en zijn naam

Het holocaust-herinneringscentrum Yad Vashem in Jeruzalem is vernieuwd en uitgebreid. Toch is er meer dan voorheen ruimte voor de menselijke maat. Oorlogsoverlevenden Miri Domb-Freibrun en Wim Abas delen hun emoties tijdens een rondgang.

Een reportage voor en in opdracht van het Financieele Dagblad voor de editie van zaterdag 30 april 2005

Matthijs Smits

Als ze gebeld wordt vanuit Amsterdam voor een bezoek aan Yad Vashem, aarzelt ze geen moment. Natuurlijk zal ze er zijn. Ook al moet Miri Domb-Freibrun er meer dan een uur voor rijden van haar huis naar Jeruzalem. Met Wim Abas is het niet anders. Vijf tot zes uur heeft hij nodig om vanuit kibbutz Hanita aan de Libanese grens naar Israels hoofdstad af te reizen. Geen probleem, een mooie gelegenheid om dochter Margalith in Jeruzalem weer eens te zien.
Miri Domb-Freibrun en Wim Abas, twee overlevenden van de shoah, de holocaust. Nederlanders destijds en nog kinderen bij het uitbreken van de oorlog in 1940. Miri uit Amsterdam, dan zeseneenhalf jaar oud, Wim uit Rotterdam, ruim vijf. Ze overleefden – en zelfs de gezinnen waaruit ze kwamen – door onder te duiken, dankzij de hulp van niet-joden die daarmee hun eigen leven riskeerden. Het schept voor Miri Domb en Wim Abas een aparte band met Yad Vashem. Yad Vashem – Gedenkteken en Naam (‘Ik geef hun een gedenkteken en een naam, een eeuwige naam die niet zal worden uitgeroeid’, Jesaja 56:5). Yad Vashem snijdt naar twee kanten: het wil de namen levend houden van hen die door de nazi’s vernietigd werden én van hen die zich belangeloos inzetten om dat juist te verhinderen; met gevaar voor eigen leven.
‘Mijn diepste wens is dat straks iémand nog weet dat er een jongen heeft bestaan die David Berger heette’, schreef deze jeugdige joodse Litouwer kort voordat hij in 1941 in Vilnius door de nazi’s werd vermoord. Zijn bede – en daarmee zijn naam – werd onsterfelijk want staat nu in de analen van Yad Vashem. Zoals die van al die anderen – miljoenen slachtoffers en duizenden onbaatzuchtig helpende handen – die in Yad Vashem staan opgetekend voor, naar menselijke maatstaven, de eeuwigheid.
Het herinnerings- en documentatiecentrum is de laatste jaren ingrijpend vernieuwd en uitgebreid. Afgelopen maart werd het heropend in het bijzijn van tientallen regeringsleiders uit voornamelijk landen waar de shoah zich tussen zestig en zeventig jaar geleden voltrokken heeft. Medio jaren negentig beraadde een nieuw aantredende directie zich op de toekomst van Yad Vashem dat in 2004 een halve eeuw zou bestaan. De generatie van hen die hadden overleefd en konden doorvertellen zou in het begin van de 21ste eeuw geleidelijk uitsterven. Mede daarom is bij de vernieuwing van Yad Vashem een voornaam element qua aandacht sterk verzwaard: educatie. Zo kunnen schooldocenten in Yad Vashem cursussen volgen en trainingen om de les van de holocaust door te geven aan generaties voor wie dit langzamerhand ver af raakt maar voor wie het toch belangrijk is te weten opdat de wereld leert.
In een bestek van vijftig jaren groeide Yad Vashem uit tot wat het nu is: plaats van herinnering en besef, oord van reflectie, studiecentrum, middelpunt van documentatie over ieder die niet overleefde, verzameling van monumenten en plek om te eren. Hier groeien zes miljoen vermoorden als individuen boven het getalsmatige uit, hier worden de duizenden benoemd die zich tegen de catastrofe hebben verzet, al of niet betaald met eigen leven.
Centraal is en blijft in Yad Vashem de eeuwige vlam met eromheen in de vloer de namen van de vernietigingskampen der nazi’s. Maar de weg erheen zal de bezoeker voortaan ervaren als tweeërlei. Al jaren is de ene de Laan der Rechtvaardigen onder de Volkeren, waarlangs de benaamde bomen staan geplant voor niet-joden die joden trachtten te redden. Haaks erop en er deels onderdoor loopt nu het nieuwe museum. Van buiten ogend als een naar boven taps toelopende dijk van beton en glas die het hele terrein van Yad Vashem doorsnijdt, van binnen te ervaren als één langgerekt doorgangshuis, een tunnel. Hier beleeft de bezoeker de hele Europees joodse geschiedenis opnieuw van het interbellum tot de dag van de proclamatie van de staat Israël in mei 1948. Met ertussen de ramp.
Het museum lopen is een zware gang. Estée Ya’ari doet het regelmatig in haar functie van eerstverantwoordelijke voor buitenlandse perscontacten van Yad Vashem. ‘Dit is alleen op te brengen als je voluit gelooft in het belang van wat je doet’, weet ze.
Miri Domb-Freibrun loopt de museumroute niet. ‘Na de oorlog heb ik alles erover gelezen wat ik te pakken kon krijgen. Tot ziekmakens toe. Ik die niet in de kampen was geweest, móest dat. Nu doe ik dat niet meer; ik heb een stukje zelfbescherming ingebouwd; als ik nu nog altijd doorging met me er verregaand in te verdiepen, zou het een vorm van masochisme worden.’
Miri, die in 1966 naar Israel emigreerde, kiest voor die andere weg, de Laan der Rechtvaardigen. Haar eigen ‘verhaal’ begint als ze achtenhalf is en plotseling met haar vier jaar jongere zusje Emmie ‘weg’ moet. Onderduiken, maar een kind zegt dat niets. Dat voelt alleen de onveiligheid van een scheiding. In het geval van Miri komt daar de loodzware verantwoordelijkheid voor een klein zusje bovenop. Ze belanden op tal van adressen, de een voor korter, de ander voor langere tijd. In Dedemsvaart is een veilige haven voor een ruimere periode. Miri droeg deze onderduik-‘ouders’ Gooitsen en Hendrika Postma-Kwant voor om door Yad Vashem te worden geëerd. Hoogbejaard ontvingen beiden in 1983 Israels belangrijkste onderscheiding, de Yad Vashem-erepenning. In Jeruzalem staan hun namen gebeiteld in de speciale steen voor het Drentse dorp Nieuwlande, een van de zeldzame oorden waar bijna de hele boerenbevolking in het verzet zat en onderduikers had. Het draaide daar om de groep van Arnold Douwes, geëerd in en door Yad Vashem, en Max Léons die ondanks zijn verzetsdaden niet voor onderscheiding in aanmerking komt, want hij is jood. Yad Vashem is er voor de rechtvaardigen onder die ándere volkeren. Miri wijst de speciale boom bij de ingang aan, één van de vijf voor de allergrootsten (voor zover zoiets te meten valt): Arnold Douwes staat er naast de Zweed Raoul Wallenberg.
Komende woensdag, uitgerekend op 4 mei, beleeft Miri nogmaals een ‘honouring’: van de door haar daartoe aangedragen Nel van den Bergh uit Rijssen. Postuum, zoals de tand des tijds dat nu eenmaal vergt. Miri is zielsgelukkig met deze tweede mogelijkheid een onderduik-‘ouder’ te kunnen eren. Het heeft haar twee jaar gekost om afdoende bewijs te kunnen overleggen dat deze vrouw in de gelederen der rechtvaardigen hoort.
Sinds de steeds langer wordende laan voor deze geëerden in Yad Vashem vol geplant raakte en er ruimtegebrek ontstond, zijn in 1995 tussen de bomen lange stenen staande tafelen opgericht. Opvalt hoe Polen en Nederland daarop sterk oververtegenwoordigd zijn.
De oorlog mag zestig jaar voorbij zijn, het aantal aanvragen om de redders van weleer te eren stijgt alleen maar. Zij die toen de vervolgde kinderen waren, kwamen in actie waar de oudere generatie dat niet had gedaan. ‘Er werd in die eerste tijd na de oorlog niet over gesproken’, weet Miri Domb. ‘De volwassenen die hadden overleefd, richtten al hun energie op de zoektocht naar vermiste familieleden en het weer opbouwen van een eigen plek.’
‘De grote stilte’ noemt Wim Abas het. Hij hoorde thuis niets. ‘Dat verdomde zwijgen heeft zó veel kwaad gedaan. Het belang van Yad Vashem is dat het je de gelegenheid tot zwijgen gewoon niet gééft!’
Lang waren de herinneringen aan oorlog en onderduik vaag gebleven voor Wim. Gaandeweg groeide de twijfel over wat echt was en wat inbeelding of droom. Uiteindelijk moest eind jaren negentig therapie een doorbraak brengen. Vooral ook op aandringen van zijn vrouw Annie begon Wim voorzichtig het verre verleden aan te kijken. Drie jaar geleden leidde de zoektocht naar de familie waar Wim in de Achterhoek was ondergedoken geweest; in maart 2004 volgde de kroon op het werk: de postume uitreiking van de Yad Vashem-penning aan Jan Willem en Berendina Johanna Hoftijzer uit Barlo.
Nu is Wim in Yad Vashem. Voor het eerst sinds hij in 1955 naar Israel emigreerde (‘Het was een thuiskomen. Ik wilde dat mijn kinderen zouden opgroeien in een land waar ze niet op hun jood-zijn werden aangekeken’). Ineens dringt in deze reportage de bizarre figuur zich op waarbij een Israeli in Jeruzalem wordt rondgeleid door een Nederlandse journalist.
De vrees voor de confrontatie had het steeds gewonnen bij Wim. ‘Een paar jaar geleden haalden twee van mijn kleindochters me over mee te gaan naar Lochamei-Hageto’oth (het Ghetto-van-Warschau-memorial in Naharya, Noord Israel, red.) Heel eng, maar ik heb het gered. Nu in Yad Vashem durf ik omdat ik er speciaal voor benaderd ben.’
Die laatste woorden zorgen voor een schok. Van het ene op het andere moment wordt de reportage een missie. Wim kiest voor de museumroute; hij zal de weg der geschiedenis opnieuw bewandelen, van isolatie tot vernietiging tot nieuwe hoop voor een gedecimeerd maar vrij volk in een eigen land. 'Liyoth am chofshi be'artsejnu', zoals het volkslied van Israel zingt. Hij belooft dat hij zal aangeven als het niet meer gaat; zo ook dochter Margalith over wier leven de slagschaduw van het tweede-generatiesyndroom viel. De ‘tunnel’ in het museum biedt speciale ontsnappingswegen voor wie de weg te zwaar wordt.
Het langgerekte museum dwingt rondgangers op historische markeringspunten naar links of naar rechts. Eerst is er nog – in videopresentatie – het joodse leven in al zijn facetten en verscheidenheid van het Europa tussen twee oorlogen. Dan forceert een eerste markeringspunt – boekverbranding – tot afslaan naar rechts. Duitsland. De er sterk geïntegreerde 525.000 joden (slechts 0,8% van de totale bevolking) zien door de ramen van hun vaak gerieflijke woningen van middenstand en hogere klasse hoe het straatbeeld verruwt naar brallen, vaandels en marcheren. Kristalnacht draait de schroeven aan. De oorlog begint en de bezoeker beleeft hem mee, lopend door het Ghetto van Warschau, onderduikend, op transport gesteld naar een afloop die elke beschrijving tart.
De kracht van het nieuwe Yad Vashem ligt in de menselijke maat. Terwijl het vier keer groter is geworden komen de mensen om wie het gaat nu veel dichterbij. In de tocht door vijftien jaar geschiedenis spreken honderden persoonlijke attributen een eigen veelzeggende taal. Ertussen doen op video overlevenden uit tal van landen hun relaas. ‘Ieder is zijn of haar eigen Anne Frank’, zal Miri zeggen, ‘ieder heeft zijn eigen zo beladen verhaal.’ En Wim: ‘Je raakt zo snel geneigd je eigen lijden weg te cijferen bij het vernemen van dat van een ander. Maar ieder lijden staat op zichzelf, je moet niet willen praten in termen minder of van meer.’
Het laatste stuk van het traject doet hij versneld. Door de kampencatastrofe heen klinkt reeds de muziek van de bevrijders. ‘Hier rijst weer hoop’, stelt hij met opluchting vast. Toch is er na het stilstaan bij hossende menigtes en geallieerde soldaten ineens nog weer die doffe stilte. De kampen stromen leeg met wat ternauwernood overleefde. De desoriëntatie is compleet. Het grote wachten en zoeken begint.
Het gros antwoordt nooit meer. Het laatste zware moment in het museum is de koepelzaal. Van hoog kijken individuele slachtoffers vanuit hun foto op de bezoeker neer; hun beeltenis gespiegeld in het stille water van een diepe spelonk als ondergrondse tegenhanger van het ronde gewelf. Eromheen de honderden boeken met daarin van ieder van wie dat viel na te gaan, gegevens over hun dood. Een aparte computerzaal maakt digitaal ontsluiten mogelijk. Een bejaarde Israelische, Roemeens geboren, vraagt aarzelend een Nederlandse journalist om hulp. Gezamenlijk worden de gegevens van grootvader Majer Davidovich inzichtelijk gemaakt.
Dan volgt het laatste stuk, de museumvloer loopt op en gaat van steen over in zacht tapijt. De muren wijken uiteen. Zonovergoten schitteren aan het einde van de tunnel als een wenkend perspectief van leven en hoop de heuvels van een nieuw Jeruzalem. De tocht is volbracht.
Doch voor wie het dan nog opbrengen kan, rest één wel heel bijzonder en aangrijpend monument, het Children Memorial. Een grotopening voert naar een schemerig voorportaal waar ernstige smoeltjes van drie-, vier- vijfjarigen de bezoeker aanblikken. Op het moment dat ooit de foto’s werden gemaakt konden zij niet vermoeden over een einde zo nabij. In de nachtdonkere ruimte daarachter zorgt een vernuftige spiegelconstructie ervoor dat één enkel lichtje wordt vermenigvuldigd tot anderhalf miljoen. Voor elk kind één. Sterren aan een inktzwart firmament. Doodstil is het hier op dat ene geluid na: sonoor worden de namen gelezen. In Ivrith, in Engels, in Jiddisch. Arnon Katz, Ukraine, vijftien jaar. Judith Chomik, Wit-Rusland, drie jaar. Schlomo Josef Klein, Tsjechië, veertien jaar. Het lezen van alle namen kost een jaar.
Want om de namen gaat het juist in Yad Vashem. ‘Dat straks iémand nog weet’. Talen en tekens zijn niet bij machte de reikwijdte te schrijven van de holocaust. Ook niet in deze krant. Om alles te kunnen zeggen wat gezegd moet worden, hadden hier geen woorden moeten staan – tweeduizend in getal – maar namen. Zes miljoen.