Verhaal

In Memoriam

Mozes van der Sluis wordt geboren in 1893, als zoon uit het huwelijk van koopman Salomon van der Sluis en Eva Roos. Naast Mozes krijgt het echtpaar nog vijf kinderen. Vier van hen overlijden als baby, allen slechts enkele dagen oud. Eén kindje wordt levenloos geboren. Mozes groeit op in zijn geboorteplaats Staphorst, samen met zijn zus Anna Roos-van der Sluis.

De moeder van Mozes overlijdt in februari 1941. De vader en zus van Mozes worden beiden op 8 oktober 1942 in Auschwitz omgebracht.

In juli 1899, hij is dan zes, verhuist Mozes met zijn ouders en zus van Staphorst naar Meppel. Hier wordt de vader van Mozes genoemd als vleeschhouwer, veehandelaar en later als commissionair in vee. Het gezin verhuist enkele keren binnen deze stad.

Op 14 juni 1916 trouwt Mozes met Betje Roos. De plechtigheid vindt plaats in Meppel. De akte noemt hem slager. Mozes Abraham Roos, de broer van Betje, is als getuige bij het huwelijk aanwezig.

Het echtpaar betrekt in Meppel een eigen woning, en in de jaren die volgen verhuizen zij enkele keren binnen de stad. Mozes wordt nu genoemd als veehandelaar. Het echtpaar krijgt in april 1917 een zoon, die de naam Salomon krijgt. In juli 1920 wordt het gezin compleet met de komst van dochter Sara, ook wel Nanny genoemd.

Mozes is in 1917 getuige bij het huwelijk van zijn zus.

In 1928 wordt de echtscheiding van Mozes en Betje door de rechtbank in Assen uitgesproken. Betje gaat inwonen bij haar broer, waar ook de kinderen verder opgroeien. Mozes verhuist een jaar voor de uitspraak naar Apeldoorn, waar hij zich vestigt op het adres: Bartelsweg 17. Hij wordt op dat moment in de krant genoemd als exportslager en krijgt gelijktijdig een telefoonnummer toegewezen: hij is te bereiken op telefoonnummer: 1177.

Grietje Roos wordt geboren in 1899, als dochter van koopman Abraham Roos en Sara Frank. Naast Grietje krijgt het echtpaar nog acht kinderen. Op het moment dat de oorlog uitbreekt, zijn vijf van hen nog in leven. Alleen zus Betje overleeft de oorlog.

De ouders van Grietje overlijden respectievelijk in 1930 en 1932.

Grietje blijft tot haar 26ste (1927) bij haar ouders wonen en is werkzaam als kantoorbediende. In april 1927 verhuist ze naar de Belgische stad Brussel. Rond de verhuizing van Mozes naar Apeldoorn verlaat Grietje Brussel en trekt in op het adres van Mozes - haar voormalige zwager. Mozes en Grietje krijgen een liefdesrelatie, het is onbekend gebleven of deze voor of na hun beider komst naar Apeldoorn is ontstaan. Het stel verhuist in oktober 1929 naar de Korteweg, waar Mozes een slagerij begint met de naam ‘Gebroeders v.d. Sluis’.

Mozes adverteert af en toe in de lokale krant. Volgens eigen zeggen is het vlees dat hij aanbiedt uiterst goedkoop. Op een dag adverteert hij met ‘voor de aanstaande feestdagen extra slachting van zware kalveren en eenige zware jonge koeien van onze bekende 1e kwaliteit’. Het bedrijf blijft niet lang bestaan, al in maart 1931 wordt het opgeheven.

Een jaar nadat het stel aan de Korteweg heeft gewoond, betrekt het een woning aan de Valkenberglaan. Op 21 januari 1931 wordt zoon Alfred geboren. Het gezin verhuist in maart 1934 naar de Tutein Noltheniuslaan, en gaan wonen in het huis met nummer 3. Op 2 februari 1939 wordt het gezin compleet met de geboorte van zoon Harry. Het gezin woont ondertussen aan de Tutein Noltheniuslaan, in het huis met nummer 3. Mozes en Grietje blijven in Apeldoorn als ongehuwden samenwonen, Mozes wordt wel in beide geboorteaktes als aangever genoemd.

Eind mei 1941, ruim een jaar na de overgave van Nederland aan nazi-Duitsland, maakt de bezetter een nieuwe verordening bekend: alle landbouwgrond die een Jood in bezit heeft, moet eerst worden aangegeven, en wordt aansluitend gedwongen verkocht (meestal aan boeren met aangrenzende stukken grond). Mozes heeft op dat moment in Meppel nog een stuk grond, dat door plaatselijke overheid wordt opgekocht. De verordening vermeldt dat de verkoop voor 1 september 1941 moet zijn afgerond, waarna de daadwerkelijke overdracht uiterlijk op 31 december 1941 moet plaatsvinden.

Naoorlogs onderzoek wijst uit dat de gemiddelde prijs per hectare op ongeveer 1.650 gulden lag. De grond van Mozes was schijnbaar om onbekende reden gunstig: hij krijgt voor ‘slechts’ 0,7 hectare maar liefst 5.600 gulden betaald.

Mozes wordt tussen 3 en 5 oktober 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Hoewel er geen documenten zijn die zijn verblijf in het werkkamp bevestigen, is het wel aannemelijk dat hij heeft deelgenomen aan een werkverschaffingsproject. Aanwijzing hiervoor is de registratiedatum Westerbork, in combinatie met het feit dat Mozes niet op de lijst staat met namen van de Apeldoornse Joden die in dezelfde dagen uit hun huizen zijn gehaald. Grietje, Alfred en Harry staan wel op deze lijst, en worden samen met andere Joden in de nacht van 2 op 3 oktober 1942 uit hun huis gehaald. Op deze wijze worden de gezinsleden door de nazi’s in het doorgangskamp weer met elkaar herenigd.

De periode tussen 3 en 5 oktober 1942 is een chaotische periode in Kamp Westerbork, veroorzaakt door de circa tienduizend nieuwe Joden die, deels vanuit werkkampen in Nederland, worden geregistreerd. Iedereen krijgt dezelfde registratiedatum.

De naam van Mozes wordt op de registratiekaart van de Joodse Raad gekoppeld aan barak 84 en barak 55.

Het gezin verblijft zeven maanden in het doorgangskamp. In het doorgangskamp treedt het stel op 26 februari 1943 met elkaar in het huwelijk. Hierbij worden Alfred en Harry door Mozes erkend.

Op dinsdag 4 mei 1943 vertrekt vanuit het doorgangskamp transport 62, met 1.187 gedeporteerden, waaronder het gezin Van der Sluis-Roos. Het gezin komt op vrijdag 7 mei 1943 aan bij vernietigingskamp Sobibor, en wordt kort na aankomst in een van de gaskamers omgebracht.

Zoon Salomon, uit het eerste huwelijk van Mozes, wordt volgens het archief van Auschwitz op 6 september 1942 in Auschwitz omgebracht. Dochter Sara duikt samen met haar (hun) moeder, Betje, onder en overleeft op deze wijze de oorlog.