Verhaal

Op zoek naar Hans Goudsmit

Onderzoekfeuilleton

Deel 5: executie

Het is geen genoegen deze aflevering te schrijven. Maar het moet. Ze gaat over het laatste halve uur uit het leven van Hans Goudsmit (23) en zijn twee lotgenoten Dirk de Vries (19) en Jan Zorn (27). Hun standrechtelijke executie nabij de kruising van de Ryksstritwei en de Mieddyk naar Menaldum. Zondag 19 november 1944 tussen twee uur en half drie in de middag. Mijn verslag bevat niets dat als opwekkend of hoopgevend kan worden ervaren.

Kopspijkers

In de nacht van 16-17 november 1944 strooien leden van het Friese verzet kopspijkers op de Rijksstraatweg tussen Harlingen en Leeuwarden. De Duitsers nemen onmiddellijk wraak. Op zaterdag de 18e fusilleren zij drie mannen bij wijze van represaille naast de weg tussen Midlum en Herbaijum. De christelijk-gereformeerde predikant Holtrigter uit Harlingen fietst hier in de regen als hij door soldaten uit twee auto’s tot stoppen wordt gedwongen. Holtrigter krijgt bevel te blijven staan om van de executie getuige te zijn.

Hij weet op dat moment niet dat de drie slachtoffers uit de gevangenis Leeuwarden zijn gehaald en moeten boeten voor een verzetsdaad van anderen. Hij kent hun namen niet: Bote Lieuwe Dijk (45), Rijkje van Meekeren (49) en Julius Gast (51). Hij weet niet dat twee van hen NS-medewerkers zijn en de derde, Julius Gast, jood. Hij weet dan nog niet dat de bevelvoerende SS-er Theodor Vogt heet. En hij weet vanzelfsprekend helemaal niet dat hetzelfde schouwspel zich vierentwintig uur later nabij Menaldum zal herhalen.

De getuigenis van Lambertus Holtrigter is te gruwelijk om hier te herhalen. Wie wil kan haar lezen op internet. Samen met de verklaringen van de betrokkenen in Menaldum geeft zij een duidelijk beeld van wat er gebeurde. Daarbij is in geval van strijdigheden aan de beschrijving van Holtrigter een grotere betrouwbaarheid te hechten dan aan die van de anderen.

Verhoren

Dit verslag van het gebeuren bij Menaldum op 19 november is gebaseerd op de processen-verbaal van de verhoren van de beulen en van de tijdelijk gemeentesecretaris van Menaldumadeel, afgenomen tussen 15 juli 1945 en 13 januari 1948. De PVs bevinden zich in het Tresoar te Leeuwarden. Deze personen werden verhoord:

Pieter Smallegange (Ellewoutsdijk, 1900), ten tijde van de executie tijdelijk secretaris van de gemeente Menaldumadeel. Smallegange was burgemeester van de gemeente Axel in Zeeuws-Vlaanderen en in september 1944 naar het noorden gevlucht. We moeten aannemen dat hij NSB-er was. De burgemeester van Leeuwarden had hem een baantje bezorgd in Menaldum waar, naar zijn verklaring, de burgemeester en vrijwel al het gemeentepersoneel waren ondergedoken. Een NSB-wethouder was tot waarnemend burgemeester benoemd;

Wilhelm Artur Albrecht (Penzig Dld., 1903), SS Hauptsturmführer en ‘Criminal Commissar’, ook sinds september in Leeuwarden. Albrecht verordonneerde de executie maar was er zelf niet bij aanwezig. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden veroordeelde Albrecht na de oorlog tot de dood; in maart 1952 stond hij zelf voor een vuurpeloton. Dit was het laatste doodvonnis dat in Nederland werd voltrokken;

Theodor Vogt (Duisburg Dld., 1918), Untersturmführer im Nachrichtendienst bij de SD in Leeuwarden. Vogt leidde de executie. Hij werd veroordeeld tot tien jaar met uitzetting uit Nederland;

Jozef Keijl (Keyl; Antwerpen B., 1918), ‘wachtman’ van de SD en SiPo, vanaf september ’44 in Leeuwarden gestationeerd. Keijl was één van de leden van het vuurpeloton in Menaldum. Hij werd in België ter dood veroordeeld en in mei 1948 in Gent gefusilleerd;

en Bernard Georg Haase (Altleis Dld., 1910), SS Sturmbannführer en ‘Aussenstelleleiter’ in Groningen. Haase werd in juni 1949 ter dood veroordeeld. Zijn straf werd in 1952 omgezet in levenslang. In 1959 werd hij vrijgelaten.

‘Genadeschot’

We kennen de beelden van de Duitse ‘akties’ in Midden Europa, het vermoorden van hele joodse dorpen in een paar uur, boven of naast een kuil; we weten van de gaskamers. Hier gaat het om een vuurpeloton. Ongewild verplaatst de beschrijver zich in de positie van iemand die wordt gedood. Ik ontkom er niet aan gedachten, denkbeeldige gedachten, op te roepen van de ongelukkigen in de laatste minuten en seconden voor hun dood.

Vogt koos voor de meest gruwelijke versie van executie door een vuurpeloton. Zowel in Herbaijum als in Menaldum: hij had de drie mannen kunnen bevelen zich naast elkaar op te stellen maar hij liet ze één voor één doodschieten. Nadat het slachtoffer was gevallen en het ‘genadeschot’ was gegeven werd de volgende naar het lijk geleid, opgesteld en neergeschoten. Op beide plaatsen stonden de mannen in modder en regen met hun rug naar een berg aardappelen, een meter of vijf voor het vuurpeloton.

Over dat ‘genadeschot’ valt nog wel iets te zeggen. De beulen legden conflicterende verklaringen af over wie het had gegeven. Vogt, die drie keer het vuurbevel gaf, ontkende dat hij dat was geweest en zei dat hij één van de leden van het peloton ermee had belast. Keijl, zelf een van de leden van het peloton, verklaarde Vogt de genadeschoten gaf met zijn pistool.

Weerzinwekkend woord, ‘genadeschot’. Welke genade zit er in zo’n pistoolschot? Je kunt het je voorstellen in het geval van twee kameraden in de frontlinie, waarvan er één dodelijk wordt gewond, grote pijn lijdt en zijn makker smeekt ‘er een einde aan te maken’. Het schot levert hem schuldgevoel en een levenslang trauma op. Maar een beul die een genadeschot geeft?

Ook over het blinddoeken en voorlezen van een terdoodveroordeling zijn de verklaringen strijdig. Keijl, die van Vogt het bevel kreeg op de borst te richten (zijn collega Emil de Gendt op het hoofd) heeft Vogt geen veroordeling horen uitspreken en zegt dat de gevangenen niet geblinddoekt waren. Vogt zelf verklaarde dat hij de noodlottigen had meegedeeld ‘dat zij in opdracht van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei als represaillemaatregel werden gefusilleerd’. Op deze twee details komt de verklaring van Keijl overeen met de beschrijving van dominee Holtrigter die een etmaal eerder de executie bij Herbaijum onder leiding van Vogt had meegemaakt: geen blinddoek en geen terdoodveroordeling.

Ongelukkigen

De verhoren geven geen uitsluitsel over de vraag wie de slachtoffers van de represailles heeft geselecteerd. De beulen schoven de verantwoordelijkheid af naar elkaar. Duidelijk is wel dat de bevelslijn liep van Zwolle, waar de Befehlshaber der Sicherheitspolizei was gevestigd, via Groningen (Haase) naar Albrecht in Leeuwarden. Helemaal willekeurig lijkt de selectie niet te zijn geweest; er waren té veel overeenkomsten tussen ‘Herbaijum’ en ‘Menaldum’. Daarover meer hieronder.

De slachtoffers van de represaille op 19 november waren om 14.00 uur uit de gevangenis Leeuwarden gehaald. Het registratieboek van de gevangenis meldt dat zij ter beschikking werden gesteld van het Einsatzkommando van de Sicherheitspolizei te Leeuwarden. Waarschijnlijk onder het voorwendsel van overplaatsing werden zij onder commando van Vogt in een auto geplaatst. Deze reed met een andere auto naar het Burmaniahuis aan de Nieuwestad waar de Dienststelle van de Sicherheitspolizei was gevestigd. Een van de voertuigen werd bestuurd door Emil de Gendt, het andere waarschijnlijk door de Belg De Keukelaer. In het Burmaniahuis gelastte Vogt Jozef Keijl en enkele anderen hun geweer en stalen helm te pakken en mee te komen.

Keijl zag dat er drie gevangenen werden meegevoerd maar ‘wist niet wat er gebeuren ging’. Dat begreep hij wel toen Vogt na zes kilometer richting Franeker te zijn gereden, ter hoogte van Menaldum stopte en twintig tot dertig meter van de straatweg bij een aardappelhoop in het veld bleef staan. Keijl was één van de leden van het vuurpeloton. Later verklaarde hij dat Vogt na afloop van de executie ‘de lijken recht naast elkaar heeft gelegd’.

Nog vóór drie uur op deze zondagmiddag melden zich op het gemeentehuis van Menaldum drie SD-ers, één met platte pet. Deze sprak Duits, de andere twee Duits én goed Nederlands. Die leider was waarschijnlijk Vogt. Hij vertelde waarnemend gemeentesecretaris Smallegange dat drie personen standrechtelijk waren doodgeschoten en dicteerde in het Duits een rapport dat Smallegange moest ondertekenen. De slachtoffers waren ‘in verband met het strooien van nageltjes op den rijbaan doodgeschoten als afschrik en de burgemeester van Menaldumadeel moest zorg dragen dat de lijken een bepaalde tijd te kijk bleven liggen’ en vervolgens werden begraven. De namen van de slachtoffers werden mondeling verstrekt, de SD-ers identificeerden zichzelf niet. Na een half uur vertrokken zij in de gesloten bestelwagen ‘zoals bij de Posterijen in gebruik, doch gekleurd in het Duitsche veldgrijs’.

Vragen

Ik stel opmerkelijke overeenkomsten vast tussen de executies bij Herbaijum en Menaldum. Ze suggereren dat er bij de selectie van ‘willekeurige’ slachtoffers toch sprake is geweest van de een of andere regel. In beide gevallen ging het om een drietal dat uit de Leeuwarder gevangenis was gehaald en dus overduidelijk onschuldig aan de verzetsdaad van de nacht van 16/17 november. In beide gevallen ging het om twee spoorwegstakers en één ondergedoken maar opgepakte jood. In beide gevallen werd tijdens en meteen na de executie de jood niet bij zijn werkelijke naam genoemd. Julius Gast heette Elibertus Bastiaan Leenheer; Henry Goudsmit heette Hans Grudemil. Zonder twijfel stonden deze namen op hun valse persoonsbewijzen. In beide gevallen ook ligt alleen de jood begraven op de begraafplaats van de plaatselijke protestantse kerk.

Maar hoe is te verklaren dat Hans Goudsmit in het registratieboek van de gevangenis Leeuwarden (in: 3.09.1944, 11:30; uit: 19.11.1944, 14:00) onder zijn eigen naam staat vermeld en zelfs met zijn handtekening? Heeft hij zijn valse persoonsbewijs onopgemerkt bij zich kunnen houden? Is hij bij binnenkomst niet gefouilleerd? Opmerkelijk is dat Hans in het registratieboek niet onder zijn officiële naam Henry is opgenomen.

De mannen van Herbaijum en Menaldum zijn alle zes opgenomen in de Erelijst van Gevallenen 1940-1945. Hier gaat de suggestie van uit dat ieder van hen betrokken was bij het verzet tegen de Duitse bezetter. Dit was niet het geval – tenzij men onderduiken of deelneming in de spoorwegstaking van september 1944 (zie Deel 2) wil aanmerken als actieve verzetsdaad. De cynicus zou nu vragen waarom de spoorwegmannen niet staakten toen de joden en masse werden abtransportiert naar de kampen in het Oosten. Dát zou verzet zijn geweest, vergelijkbaar met de Amsterdamse februaristaking van 1941. Maar zulk cynisme is tegenover de zes ongelukkigen ongepast.

 

Het laatste deel van deze feuilleton zal gaan over de jeugd van Hans en zijn broers Aby en Asser in de vooroorlogse jaren.

 

Bronnen

Processen-verbaal van verhoren, Tresoar, Inventarisnummers 340/188 en 350/614.

Den vaderlandt ghetrouwe. Gedicht ter dankbare nagedachtenis van het Nederlandse Volk voor een gebracht offer tot herwonnen vrijheid en bevrijding van Duitse tirannie te Herbayum door T. Kuik, Kampcommandant Interneringskamp Leeuwarden, brochure z.j., z.pl.; Tresoar, Toegang 340, inv. 156.

Jacob Stelwagen, Bommen op Saakstra’s brug: oorlog en bevrijding in Noordwest-Friesland. Leeuwarden, Friese Pers Boekerij 2008

‘Een zevenvoudige terechtstelling te Gent’, Vooruit. Orgaan der Belgische Socialistische Partij. 30 maart 1948.

‘Haase tot doodstraf veroordeeld’, Algemeen Handelsblad, 21 juni 1949

Leeuwarder Courant, 11 oktober en 19 november 1988

‘Harlingen tijdens de Tweede Wereldoorlog’ op http://members.ziggo.nl/netuser/1944_Executie.htm

https://anderetijden.nl/aflevering/408/De-laatste-doodstraf

 

20 juli 2017