Verhaal

Bernhart Cohen en Sara Engers, hun levensverhaal

Door:

dagboekfragmenten van Rosa Kersse, kleindochter van Bernhart en Sara

Echtpaar:

BERNHART COHEN *15-04-1850, Oude Pekela, # 07-06-1929 Assen,
zoon van Mozes Meijer Cohen en Frouwtje de Leeuw

SARA COHEN-ENGERS *21-02-1854, Assen # 14-08-1929 Assen,
dochter van Mozes Marcus Engers en Johanna (Sara) Hofsink,

beiden begraven op de Joodse begraafplaats Assen (samen 1 matseiwe).

Bernhart (Joodse naam: Baruch) Cohen werd – vooral door zijn vader Mozes Meijer Cohen (Rapoport) - orthodox opgevoed. Hij werd verliefd op Sara Engers. Een lief, levenslustig meisje. Zijn ouders waren niet zo voor een verbintenis. Een zoon van een godsdienstleraar met een dochter van een dansleraar met café was voor zijn ouders niet zo'n goede keus.
Bernhart en Sara zagen maar één oplossing: Sara raakte zwanger!!
Saartje was 23 jaar en Bernhart 27 jaar toen ze op 3 januari 1877 met elkaar trouwden (de vader van Bernhart, Mozes Meijer Cohen Rapoport,was huwelijks-inzegenaar bij deJoodse gemeente en heeft hen ondanks eerdere bezwaren de choepa gegeven). 5 Maanden later werd in juni 1877 werd Mozes (Max) geboren. In 1878 kwam Johanna, in 1882 Froukje (die een verdraaid voetje (klompvoet) had), in 1884 een tweeling Freerk en Rosalie (Frits of Ittie en Talie) en in 1890 Cato (roepnaam: Toos of To) het nakomertje, stierlijk verwend door haar papa en oudste broer.
Ze woonden destijds in een heel klein huisje op de Doevekamp (later Javastraat, tegenwoordig weer de oude naam). De kinderen groeiden voorspoedig op. Volgens de latere verhalen van Toos waren ze gek met elkaar en verafgoodden hun papa en mama.
In het voorkamertje waren 2 bedsteden. In de ene sliepen Moos en Freerk, in de andere Froukje en Talie. ( Cato (Toos) werd 6 jaar later in een groter huis geboren met een eigen kamertje boven ).
Sara en Bernhart sliepen in een alkoofje in de bedstee en in het “achterhuus” werd geslacht (ze hadden een kosjere slagerij). Het was steeds weer geweldig als Wijnberg zei dat de koe of het schaap kosjer was. Dan werd er voor 3 stuver wat gehaald: kadetjes of kantkoek.
Oom Max (Mozes),hun eerste zoon, was inmiddels bij de stafmuziek. Met Jom Kipper vroeg Sara (die geen uur zonder koffie kon) : “Moos speul jij es en hard op je saxofoon ( hij was niet zo vroom en zij blijkbaar ook niet) dan kan ik mooi in de kleerkast even koffie malen. Ramen en deuren goed dicht, want de naaste buurman was Leip Vos (vader van Mozes en Aaron, oom Aat). In sjoel pulkte Bernhart wat uit zijn kiezen. “Mien God Bernhart, he’j eten? “waarop hij zei””Nee man, da’s nog van gisterovend”.

Omdat het huisje aan de Doevekamp te klein werd, gingen ze naar een groter huis aan de Paul Krügerstraat. Een echte winkel met een “teunbank “, vleesblok, vleeshaken, een kleine etalage (een smal raam), een deur en een echte deurbel. Daar werd in 1890 Cato (Toos) geboren.

Sara en Bernhart waren hun business begonnen met een geleende rijksdaalder van Salomon en Mina Lezer uit de Oranjestraat ( de ouders van Meipie). Sara ging met de vleesbak op de schouder naar hun Joodse klanten.Na een week waren ze in het bezit van 2 rijksdaalders. Sara wilde – eerlijk als ze was – direct de geleende rijksdaalder teruggeven. Nee Sara, zei Salomon, houd dat geld nou, want nou kunnen jullie 2 schapen kopen.

Met niets begonnen en met dag en nacht werken + een stel kinderen, hebben ze bereikt , dat ze een slagerij aan de Groningerstraat hadden en een woonhuis aan de Paul Krügerstraat 2. Later verbouwd tot winkelwoonhuis met een gloednieuwe bovenverdieping erop, plus een nieuwe woning aan de Paul Krügerstraat 44 (hier hebben we later met ons zessen gewoond: Cato, Rosa, Joseph, stiefpa Klaas Beers en zijn zoons Jos en Arie).

Als Bernhart (ook dansleraar) een bal leidde, begon het altijd met een polonaise. Hij riep dan: “met z’n tweeën vooruut”. Zijn jongste dochter Cato (Toos) zei eens tegen hem: “pappe, op zien Frans klinkt het veul mooier. Roep in het vervolg: “en avant deux”.
En bij het bal klonk het dan zeer luid: “Anna van Deu`.
Vroeger waren de danszalen niet bijzonder groot, de animo om te dansen wel. Gelijk met het entreegeld kregen de heren een strikje rood-wit-blauw enz.
Als Bernhart dan een rood vlaggetje omhoog hield, gingen de roodgestrikte heren naar hun dame. ’t Was in de tijd van de “balboekjes” en Assen stikte in die tijd van de jonge luitenantjes. Lt. Malincroot vervoegde zich bij Toos. De muziek speelde al en de rode vlag ging nog niet omhoog. De luitenant ergerde zich en zei tegen Toos: “waarom begint die oude Jood nog niet”. Toos liet hem op de dansvloer staan. Luitenantje er op af: “Toosje, waarom laat je me zo opeens staan?”
Toos giftig: “omdat die ouwe Jood mijn vader is”.
Hij is met een kop als een biet vertrokken en kwam nooit meer op een Asser dansavond.

Sara was een leuke vrouw om te zien. Ze was ook een beetje ijdel. Ze maakte van haar nekharen kleine pijpenkrullen.
Ze ergerde zich maar aan een ding: ze was zo plat als een dubbeltje. Bh’s waren er nog niet. Plots kwam Saar op een lumineus idee. Van rose katoen maakte ze twee ronde kussentjes en vulde ze met watten. Die dingen spelde ze daags in haar hemd en met welbehagen bekeek ze haar “weelderige buste”. “s Avonds – bij het slapen gaan – gingen de kussentjes boven op haar kleren op een stoel voor de bedstee in de woonkamer.
Toen Sara en Bernhart sliepen kwam zoon Max thuis met een stel vrienden van de stafmuziek; een beste neut op.
Plotseling zagen ze de rose kussentjes liggen.”Jongens”zei Max, “we zullen een geintje uithalen”.
Toen Sara zich de volgende dag wilde kleden, riep ze: “Bernhart, zie eens wat ze vannacht hebben gedaan”!!!
De jongens hadden op elk kussentje een tepel getekend en als opschrift:
“Tiet 1”en “Tiet 2”.

Sara en Bernhart waren een opa en oma uit duizenden, die altijd voor iedereen klaarstonden. Zij heette `Sara van Bernhart`. Bernhart was stil. Wellicht kreeg hij van zijn Sara de kans niet. Ruim 54 jaar getrouwd.
In juni 1929 stierf opa Bernhart. Volgens dokter Wielinga `uitgegaan als een nachtkaarsje.
Sara, tot zijn sterven, zo vlot en zo flink, ging elke dag naar zijn graf. `Bernhart. Jong, ´k wou dat ik maar bij je was`.Haar wens werd snel verhoord
Sara bleek in één klap levensmoe, ze riep steeds om haar Bernhart. Bij een bezoek aan David van de Wijk (Joodse bakker aan de Rolderstraat) werd ze door een wesp in haar arm gestoken, die onmiddellijk begon te zwellen. Dr. Wielinga er bij gehaald en constateerde “dat het niet zo’n vaart zou lopen”. Het einde van Sara was ineens zeer nabij: op 14 augustus 1929 overleed ze. Toen moesten ze haar lievelingszoon Max bellen dat hij moest komen, want mama was erg ziek. Ze durfden niet te zeggen dat ze al was overleden. Hij heeft tegen de huisarts gezegd: “U hebt mij mijn moeder ontstolen”. De advertentie in de Asser Courant zei genoeg.
Na 2 maanden was ze bij haar Bernhart. De hele familie radeloos achterlatend.

Alle rechten voorbehouden