Verhaal

‘Waar we heen gaan weten we niet’

Sophia (Sophie, Fietje) van Geens, Rotterdam 10 augustus 1925 – Sobibor 28 mei 1943

Door: Eric Burger

Stolperstein Sophia van Geens, Den Haag

‘Want heus we keren gauw met de gehele familie weer terug’

Mijn moeder herinnerde zich in 2016 nog hoe Fietje in afscheid kwam nemen in de Zoomstraat, in het Oude Noorden van Rotterdam. Mijn moeder was nog geen acht jaar oud, maar zou dat moment nooit meer vergeten. Fietje was haar grote nicht van 17 jaar. ‘Ze hoefde niet te gaan…’, zei ze er bij. Ik durfde niet zo goed te vragen wat ze bedoelde en een paar maanden later kon dat ook niet meer.

Fietjes moeder, Paulina van Geens-Silberstein, was in 1918 getrouwd met de Amsterdamse koopman Hartog van Geens. Net als haar broers trouwde ze binnen de Nederlandse Joodse gemeenschap. Haar ouders, Abraham Silberstein en Sophia Levie waren immigranten uit Kaunas, Litouwen en Paulina was hun tweede dochter, in Rotterdam geboren. Hun eerste dochter, mijn overgrootmoeder Gusta, was de enige die buiten de Joodse gemeenschap zou trouwen, wat vanaf 1942 zo bepalend was voor enige overlevingskans. De Nazi’s slaagden er niet in hun juridische dispuut over het ‘vraagstuk van gemengd gehuwden’ voor het einde van de oorlog te beslechten. Gusta wist zich in het najaar van 1943 bij de instanties in Den Haag nog officieel te laten ‘ontsterren’, wat door de Gemeente Rotterdam met ambtelijke ijver en precisie ook weer werd vastgelegd. De metadata van leven en dood.

Hartog en Paulina vestigden zich in de Lijnbaanstraat in Rotterdam, waar toen wel meer mensen van Joodse afkomst woonden. In 1918, drie maanden na hun huwelijk kregen ze een eerste dochter, Margaretha. In 1920 volgde Abraham, Jonas (1922), Sophia/Fietje (1925) en Levie (1929). Margaretha kwam op negenjarige leeftijd door een auto-ongeluk om het leven. Ze wilde met een vriendinnetje naar de Schiekade en stak de weg over onder het viaduct van de trein naar Station Hofplein en werd daarbij geschept.

Bij het bombardement op Rotterdam werd ook de omgeving van de Lijnbaanstraat zwaar getroffen. Het gezin Van Geens moest vluchten en via opvang in Spangen, later op Duindigt vond het onderdak aan de Van Ravesteinstraat in de Haagse Schilderswijk. Fietje ging bij een vriendin inwonen aan de Jan Blankenstraat tegenover Station Hollands Spoor.

In de zomer van 1942 kwamen de oproepingen voor Joden om zich met reisbagage te melden voor de ‘werkverruiming in Duitsland’. Fietjes vader Hartog en broer Jonas waren al vertrokken en zaten in de werkkampen Wite Peal en Ybenheer in Friesland toen Abraham besloot na spertijd het huis in de Schilderswijk uit te sluipen. Zijn moeder en broertje Levie van dertien jaar oud sliepen, hij heeft nooit afscheid kunnen nemen en voelde in 2000 bij het memoreren van die dagen in ’42 nog altijd de vreselijke pijn en het schuldgevoel. Abraham dook onder in Haarlem en zou vanaf toen zichzelf ‘Harrie’ noemen. Hij werd verzetstrijder in de groep rond Hannie Schaft en overleefde de oorlog. Vanuit Haarlem deed hij een poging zijn broertje Levie en zus Fietje naar Haarlem te halen, omdat er een waarschuwing was dat de in Den Haag overgebleven gezinsleden weggehaald zouden worden. Hun moeder – die hij later als ‘godsdienstig en gezagsgetrouw’ karakteriseerde – wilde daar niets van weten.

Wetend dat deportatie nog een kwestie van tijd zou zijn heeft Fietje toen in Rotterdam nog afscheid genomen van de familie aldaar.  De werkkampen in Friesland werden ontruimd, de mannen naar Westerbork gebracht. En vrijwel gelijktijdig werden de achtergebleven gezinnen uit Den Haag bijeengedreven en naar Westerbork vervoerd. De Nederlandse Spoorwegen hadden eerder al opdracht gekregen om (‘tijdelijk’ – het spoor kon weer verwijderd worden als het zijn doel had gehad) een aftakking van de spoorlijn Hooghalen – Groningen aan te leggen naar Westerbork. Die aftakking was begin oktober 1942 klaar om grote aantallen deportatietreinen, uit Rotterdam, Amsterdam, en dus ook Den Haag te ontvangen in Westerbork. Daar was de toestroom zó groot dat de meesten “3–5.10.42” (aangekomen op 3 tot en met 5 oktober 1942) op hun registratiekaart kregen gezet.

Paulina, Hartog, Jonas en Levie zijn op 12 oktober 1942 via Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en vermoord. Vrijwel allen meteen na aankomst op 15 oktober al. Alleen Jonas is daar nog kort tewerkgesteld geweest, maar de behouden resten van de Nazi administratie in de zgn. Sterbebücher vermelden 3-11-1942 als overlijdensdatum.

Fietje bleef onwetend van hun lot achter in Westerbork. Ze stond geregistreerd als (bont-) naaister. Haar kaart bij de Joodse Raad vermeldt  “6-10-42 Wb’k” als datum van arriveren en registratie, dat is maar net iets later dan de rest van het gezin. Ze ging om onduidelijke redenen niet mee met het transport van 12 oktober. Op 13 april 1943 wordt ze ingeschreven in Kl. Herzogenbusch, berucht geworden als Kamp Vught. Op 23 mei wordt ze weer teruggestuurd naar Westerbork. Van dat transport Vught-Westerbork zijn inmiddels foto’s opgedoken en gepubliceerd. Fietje schreef vanuit Westerbork op 24 mei nog een briefkaart aan haar beste vriendin Sientje Lamers, die toen aan de Walenburgerweg in Rotterdam woonde. De kaart is na de oorlog in bezit gekomen van Bram/Harry van Geens. Het was een laatste teken van leven van zijn zus, die hij zo graag had willen redden vanuit Haarlem. Met alle mogelijke gevolgen en gevaren van dien. Maar het was een kans geweest: ‘Ze hoefde niet te gaan.’

Fietje schrijft aan haar Rotterdamse vriendin

‘Lieve allen,

We worden vanuit Westerbork waar we 2 dagen waren op transport gesteld. Waar we heen gaan weten we niet. We zijn echter nog steeds zoals altijd optimistisch en laten de moed ondanks alles niet zakken. We hebben in Westerbork veel kennissen gezien en Mark Dassy [Dassi, musicus uit Den Haag] zou schrijven. Nu lieve Sientje en Gerard hartelijk gekust en wees ook flink. (…) Want heus we keren gauw met de gehele familie terug tot weerziens en een spoedige vrede.

Fietje is de volgende dag met het dertiende Sobibor-transport naar vernietigingskamp Sobibor, in de bossen van Oost-Polen, gedeporteerd. Het was één van de grootste transporten van de negentien treinen die in de eerste helft van 1943 naar Sobibor zouden vertrekken vanuit Westerbork.

Alle 2862 passagiers van transport 13, waaronder de zeventienjarige Fietje werden op 28 mei 1943 direct na aankomst in Sobibor vergast en verbrand. Gevangenen in Sobibor kwamen enkele maanden later in opstand, wisten twaalf SS-bewakers te doden en te ontsnappen. De Nazi’s probeerden daarna alle sporen van het kamp en zijn functie uit te wissen en lieten zelfs bomen planten op de overblijfselen van gaskamers en massagraven. Sinds enkele jaren is er een nieuw museum, een herdenkingsplaats en is de laatste rustplaats van onder andere 34.313 Nederlandse Joden gemarkeerd met een wit stenenveld.

—-

Geschreven door: Eric Burger, 2021, herzien 2024


Voor Fietje van Geens en alle andere door de Nazi’s omgebrachte familieleden Van Geens, Silberstein en Ruijbroek, Auschwitz, Sobibor, Rotterdam 1942-1944

In herinnering aan mijn moeder Joke Burger-Van Zandwijk (Rotterdam, 20 april 1935 – Rotterdam, 4 mei 2016)

Fietje van Geens en de andere leden van haar gezin hebben sinds 22 juni 2022 eigen Stolpersteine in Den Haag

English translation on medium

Oorspr. gepubliceerd op: De Stoorvogel