Verhaal

Biografie van de familie Mendel-Kain en Klein-Mendel

De kleermaker Leopold Mendel werd op 18 oktober 1876 in het Westfaalse Linnich in Duitsland geboren. Hij trouwde met de op 12 juni 1871 in het eveneens Westfaalse Friesheim geboren Jeanette Kain. Het vrome joodse echtpaar voerde een koosjer huishouden.  Leopold en Jeanette kregen drie kinderen: Kurt Mendel, geboren op 1 juni 1903, Rosa (Rosi) Mendel, geboren op 26 maart 1906 en Klara Mendel, geboren op 28 oktober 1909, allen in Dortmund-Mengede.  

Leopold Mendel had een oudere zuster: Henriëtte Mendel, die op 1 januari 1868 in Linnich werd geboren. Ze trouwde met de Nederlandse “vleeschhouwer” Benjamin Klein, geboren op 26 september 1872 in Wildervank. Het paar vestigde zich in Wildervank, waar op 3 april 1901 Jozua Klein als eerste van hun zes kinderen werd geboren.

Jozua Klein en Rosi Mendel waren volle neef en nicht. Ze zullen elkaar tijdens familiebezoekjes over en weer hebben leren kennen. Op 8 juni 1930 maakten ze bekend dat ze zich hadden verloofd. Ruim een jaar later, op 7 augustus 1931, trouwden ze in Dortmund-Mengede met elkaar. Jozua was toen 30 jaar oud, Rosi vijf jaar jonger. Het paar vestigde zich in Wildervank. Jozua trad in de voetsporen van zijn vader en verdiende zijn geld als slager. Hun eerste dochter Rita Klein werd op 26 april 1933 in Wildervank geboren.
Omdat het echtpaar niet goed overweg kon met Jozua’s ouders besloot het gezin in 1935 naar Den Haag te verhuizen. Ingrid en Benjamin Klein werden er respectievelijk op 20 september 1938 en 30 juli 1940 in de Altingstraat 124 geboren. In Den Haag opende Jozua een slagerij die hij moest sluiten toen hij de prijzenslag met een concurrent aan de overkant van de straat verloor, met een faillissement tot gevolg. Jozua deed nog een vergeefse poging om de kost te verdienen als handelsreiziger in kruiden en worstdarmen.

Toen de nazi's in 1933 de macht in Duitsland grepen, vonden Rosi’s ouders Leopold en Jeanette Mendel het tijd om met hun jongste dochter Klara naar Nederland te vluchten. In de herfst van dat jaar vestigden ze zich in Leiden in het huis aan de Mariënpoelstraat 15. Daar leerde Leopold, inkoper van beroep, zichzelf het vak van kleermaker om vervolgens onder meer werkzaam te zijn voor het Joodse Weeshuis aan de Leidse Roodenburgerstraat 1a. Als aanvulling op hun inkomen verhuurden Leopold en Jeanette een deel van het huis als pension met “Gelegenheid tot Dineeren” volgens de “Ritueele keuken”.  Er was grote behoefte aan onderdak voor joodse studenten die de Universiteit van Leiden bezochten en koosjere maaltijden nodig hadden. In de loop van 1941 kwamen Jozua, Rosi en hun drie kinderen - na de tussenstop in Den Haag - bij Rosi's ouders op de Mariënpoelstraat 15 terecht.

Omdat het niet-Nederlandse Joden verboden werd om te wonen in de Nederlandse kuststrook, werden Rosi’s uit Duitsland gevluchte ouders en zus gedwongen om het huis aan de Mariënpoelstraat te verlaten. Klara Mendel verhuisde op 30 januari 1941 naar de Brinkstraat 75 in Denekamp, waar ze werk vond als hulp in de huishouding. Leopold en Jeanette Mendel verhuisden naar Deventer: eerst naar de Appelstraat 31, later naar de Hofstraat 12. Het Comité voor Joodsche Vluchtelingen kende de armlastige Mendels een bedrag van fl 25,- toe als bijdrage in de verhuiskosten. Jeanette had de meeste moeite met de ballingschap die haar zenuwen danig op de proef stelde. Om zich minder ontheemd te voelen lieten Leopold en Jeanette zich op 4 maart 1941 inschrijven als lid van de Joodse Gemeente Deventer, van wie ze een financiële ondersteuning van fl. 8,25 per week zouden ontvangen. Jozua en Rosi namen het pension aan de Mariënpoelstraat zolang over. Maar het gezin kon niet rondkomen van de inkomsten uit het pension.

Als handelsreiziger verkeerde Jozua Klein in - voor de bezetter – ‘verdachte’ kringen; een deel liet zich immers in met de zwarte markt en illegale handel. De verdenking dat Jozua 'illegaal vlees' verkocht leidde tot een arrestatiebevel. Op 6 maart 1942 werd Jozua thuis door de Leidse politie aangehouden. Hij werd - zoals het politie-dagrapport nadrukkelijk vermeld - “op last van de Duitse politie” ingesloten op het bureau Zonneveldstraat in cel A1. Het is opmerkelijk dat de wacht in het arrestantenregister in de kolom “Beroep” achter Jozua’s naam niet zijn werkelijke professie “handelsreiziger” invulde maar: “reiziger”. In de kolom “Verdacht van” – waar bij andere arrestanten concrete overtredingen zoals “rijwieldiefstal”, “prijsopdrijving en hamsteren” of “openbare dronkenschap” waren genoteerd – vulde hij bij Jozua een “?” in. Na twee nachten in de Leidse cel te hebben doorgebracht werd hij naar het Oranjehotel in Scheveningen overgeplaatst, opgesloten in cel nr. 360 en ondervraagd door SS-Oberscharführer Gerhard Schmook.  
Zes weken later werd de arrestant J. Klein overgedragen voor transport en als "Schutzhäftling" via Kamp Amersfoort op 18 juni 1942 naar KZ Mauthausen gedeporteerd. Vijftien dagen na aankomst: op 6 juli 1942, stierf Jozua Klein, 41 jaar oud, in Mauthausen, volgens het Rode Kruis aan een longontsteking. Een latere, Duitse bron schreef dat hij bij een ontsnappingspoging was doodgeschoten. Rosi werd op 36-jarige leeftijd weduwe.

In Deventer had Rosi’s jongere zus Klara Mendel inmiddels kennis gemaakt met de op 28 maart 1908 in Nettetal-Breyell, Duitsland geboren bakkersknecht Felix Klaber. Op 6 september 1942 traden ze in Deventer met elkaar in het huwelijk. Felix nam de Nederlandse nationaliteit aan.

Jozua's vader Benjamin Klein werd begin november '42 aan de Eemskade in Wildervank opgepakt en naar Westerbork gedeporteerd. Op 16 november 1942 ging hij op transport naar Auschwitz, waar hij drie dagen later, 70 jaar oud, werd vermoord. Jozua's moeder Henriëtte Klein-Mendel was al eerder, op 25 oktober 1940, op 72-jarige leeftijd in Wildervank overleden.

Op 17 november 1942 schreef H. de Mooij, arts aan de Zwolseweg 73 te Deventer, twee doktersattesten uit waarin hij verklaarde, dat Leopold Mendel en Jeanette Mendel-Kain te zwak waren om een ‘zware tocht’ aan te kunnen. De Joodse Raad verstrekte hen en hun dochter Klara vervolgens een ‘grijze kaart’. Daarmee hoopten de Mendels afstel te krijgen voor deportatie naar “het Oosten”. Maar toen Klara en Felix Klaber eind 1942 tóch een oproep ontvingen om zich voor internering in Westerbork te melden, dook het pas getrouwde stel onder in Lochem-Eefde. Jacob Meijer, een politieagent uit Deventer en een goede vriend van Felix Klaber, hielp Klara en Felix bij het vinden van onderduikadressen. Het lukte Jacob Meijer – tegen alle verwachtingen in – minstens één keer om Leopold en Jeanette uit de transporttrein te halen, maar uiteindelijk kon hij hun deportatie niet voorkomen. Omdat hij een goede vriend was, bewaarden hij en zijn vrouw persoonlijke spullen van Felix, terwijl de Klabers ondergedoken zaten. Maar Jacob Meijer werd kort nadat hij Felix en Klara aan een onderduikadres had geholpen door de nazi's vermoord vanwege zijn werk in het verzet.

In maart 1943 begon het net zich rond de laatste Leidse Joden te sluiten. Tot dan toe had Rosi het dringend advies van buren en vrienden om onder te duiken genegeerd. Ze had net haar man verloren, ze piekerde er niet over om haar kinderen in de steek te laten en vertrouwde – net als haar ouders - op een door een arts ondertekend attest waarin officieel werd verklaard dat zij en haar kinderen difterie hadden, dus te ziek waren om te reizen. Gerda Meijer en Emilie (Stoffels-) van Brussel, beiden voormalige buurmeisjes van Jozua en Rosi in de Mariënpoelstraat, wisten Rosi er op het nippertje van te overtuigen dat die doktersverklaring haar en haar gezin niet voor deportatie zou behoeden. Rosi zwichtte. Op 17 maart 1943 brachten Emilie en haar man Hyme Stoffels, beiden actief in het verzet en bij de hulp aan onderduikers, Rosi’s kinderen Ingrid en Benjamin Klein, respectievelijk 4 en 2,5 jaar oud, op de fiets naar Oegstgeest. Om half zes ’s middags verlieten Rosi en haar 9 jaar oude dochter Rita Klein het huis aan de Mariënpoelstraat via de achterdeur om door de Leidse Hout naar een onderduikadres in Oegstgeest te lopen. Om tien voor acht verschenen Leidse politieagenten aan de voordeur van de Mariënpoelstraat 15 om het gezin te arresteren. Ruim twee uur daarvoor hadden agenten van de Nederlandse en Duitse politie al de 51 weeskinderen en negen werknemers van het Joodse Weeshuis aan de Roodenburgerstraat 1a gearresteerd.

Rosi en Emilie brachten Ingrid en Benjamin vervolgens op de fiets naar Valkenburg. Daar werd het gezin Klein opgesplitst. De kinderen werden verborgen bij bewoners in de bollenstreek: Benjamin kwam terecht op de boerderij van Gerrit Ciggaar en Leentje Ciggaar-Verhaar* in Sassenheim. Rita vond onderduik bij de familie van Jan en Grietje van Egmond-Star*** in Rijnsburg. Ze kreeg een nieuwe achternaam: ‘Roelofs’ en moest desgevraagd zeggen dat ze uit Rotterdam kwam en dakloos was geraakt  bij het bombardement in mei 1940. Ze ging in Rijnsburg naar school met de twee kinderen van haar onderduik-ouders. Ingrid wisselde een paar keer van adres voordat ze haar draai vond bij een ouder echtpaar in Nieuwe Wetering. Rosi dook onder in een luxe verpleeghuis in Velp waar ze als dienstmeisje werkte. Ze bezocht haar kinderen zo nu en dan, wat niet alleen voor haar, maar ook voor de onderduikouders gevaarlijk was.

Ondanks het in 1942 verkregen en op de arrestatieopdracht vermelde “niet op transport”-attest, werden Rosi's ouders Leopold Mendel en Jeanette Mendel-Kain begin 1943 toch op de Hofstraat 12 in Deventer aangehouden en naar Westerbork afgevoerd. Hun namen werden op 15 januari 1943 in de kamp-administratie bijgeschreven. Op 2 maart 1943 gingen ze op transport naar Sobibór waar ze op 5 maart 1943 werden vermoord. Leopold werd 66, Jeanette 71 jaar oud.

Rosi Klein en haar drie kinderen overleefden de oorlog in de onderduik. Het na de bevrijding door Emilie en Hijme Stoffels** herenigde gezin vestigde zich tijdelijk op de Rijnsburgerweg 40.

In 1947 besloten Felix Klaber en Klara Klaber-Mendel om met hun in 1946 geboren zoon Eddy naar de Verenigde Staten te emigreren. Ze vroegen een visum aan, dat begin juni werd toegekend, en reisden met de M.S. Gripsholm vanuit Rotterdam via Göteborg naar New York, waar ze op 20 juni 1947 aankwamen. In 1948 werd daar hun tweede zoon Ralph geboren.

Na de oorlog nam Rosi’s broer Kurt Mendel, die in 1941 via Cuba naar de Verenigde Staten was gevlucht, contact met haar op. Hij nodigde haar uit om met haar drie kinderen naar de Verenigde Staten te komen en beloofde voor huisvesting in Miami te zullen zorgen. Daarop boekte Rosi voor fl. 720,- vier slaapplaatsen op de S.S. Rijndam van de Holland-Amerika Lijn. Het schip vertrok op 28 november 1952 uit de Rotterdamse haven om op 7 december 1952 in New York aan te komen. Van daaruit reisde het jonge gezin door naar Florida om zich definitief in Miami te vestigen. Kurt ontfermde zich als een vader over Rosi’s kinderen.

De drie jonge kinderen van Jozua en Rosi Klein vonden hun weg in de Verenigde Staten en bouwden er een overzees bestaan op. Hun oudste dochter Rita Klein trouwde in 1954 in Miami, Florida, met John Edward Lake. Hun tweede dochter Ingrid Klein trouwde in 1959 in Miami Beach, Florida, met de op 3 mei 1931 in Tarrytown geboren Howard E. Roskin. [Howard overleed op 3 november 2019 op 88-jarige leeftijd in Miami. Ingrid overleed op 1 januari 2021, 82 jaar oud, eveneens in Miami.] Hun zoon Benjamin Klein trouwde in december 1963 in Florida met Rita A. Teitler.

De drie oudere kinderen van Leopold en Jeanette Mendel stierven in vrijheid in de Verenigde staten. Hun oudste zoon Kurt Mendel overleed op 19 december 1990 te Miami op 87-jarige leeftijd. Hun tweede dochter en Jozua’s echtgenote Rosi Mendel overleed, 96 jaar oud, op 11 februari 2003 in Florida. Klara Mendel, hun jongste dochter, stierf op 23 november 2004 op 95-jarige leeftijd in New York. [Klara’s man Felix Klaber was daar al op 15 juli 1981 op 73-jarige leeftijd overleden]

Twee jongere broers van Jozua: Emanuel Klein (1902) en Elimelich Klein (1908) en zijn zus Edith Klein (1907), die in 1929 met Gerson Jakobs was getrouwd, overleefden de oorlog. Het in Emmen geboren zoontje van Edith en Gerson: Benno Maurits Jakobs werd op 19 november 1943, 9 jaar oud, in Auschwitz vermoord. Ook Jozua’s op 2 oktober 1904 in Wildervank geboren broer Adolf Klein werd in 1944 in Auschwitz vermoord.

* De boerderij en het vee van Gerrit en Leentje Ciggaar werden door een bombardement grotendeels verwoest. In 2010 verleende het Israëlische Instituut Yad Vashem Gerrit en Leentje Ciggaar postuum de onderscheiding "Rechtvaardige onder de Volkeren" voor het verbergen van Joodse kinderen, waaronder Benjamin Klein. Yaron Schrotter, diplomaat voor Economische Zaken van de Ambassade van Israël, reikte de onderscheiding in de Leidse Synagoge uit aan één van de dochters van het echtpaar.

** Aan Emilie en Hijme Stoffels was die onderscheiding al eerder, in 1968, toegekend.

*** Rita Klein zorgde ervoor dat Jan en Grietje van Egmond-Star door Yad Vashem werden erkend als "Rechtvaardigen onder de Volkeren". De onderscheiding werd in 2011 in de Portugese Synagoge uitgereikt.

BRONVERMELDING

https://www.leiden4045.nl
https://collections.arolsen-archives.org/
https://www.delpher.nl/
https://www.erfgoedleiden.nl
https://dossier071.hicsuntleones.nl/
https://leiden.courant.nu/
https://stadsarchief.rotterdam.nl/
https://sleutelstad.nl/

My story – Het levensverhaal van Benjamin Klein (zoon van Jozua en Rosi Klein) / 2023

Machseh Lajesoumim -  A Jewish Orphanage in the City of Leiden, 1880-1943 / Jaap W. Focke / © 2021, Amsterdam University Press.

De Joodse gemeenschap in de Kanaalstreek / C. A. van der Berg & E. P. Boon / © 1992, Mr. J. H. de Vey Mestdagh Stichting.

Ingrid Roskin-Klein, Floris van Os, Jack Klaber, Nica Klaber, Ans Meijlink, Elisabeth Dempsey