Verhaal

In Memoriam

Clara Carolina Philips wordt in 1866 geboren als dochter uit het huwelijk van slager Samuel Philips en Rachel Koppel. Naast Clara Carolina telt dit gezin nog vijf zonen en zes dochters. Een broertje overlijdt op driejarige leeftijd, Clara Carolina heeft hem nooit gekend. Twee broers sterven in de jaren twintig.

De ouders van Clara Carolina sterven in 1900 en 1912. Als de oorlog begint, zijn er naast Clara Carolina nog acht kinderen in leven, geen van hen overleeft de oorlog. 

Clara Carolina groeit op in haar geboortedorp Hengelo (Gelderland). Op het adres van haar ouders verblijft in 1871 de dan ongehuwde Mozes Mozes. Hij trouwt met Bertha Koppel, een tante van Clara Carolina. Dit echtpaar neemt later hun nichtje Clara Carolina bij zich in huis. 

In 1880 verhuist het gezin binnen het dorp. In de herfst van 1882 vertrekt Clara Carolina, dan 16 jaar oud, als enige uit het gezin naar Zutphen en wordt daar ingeschreven in het dienstbodenregister. Na enkele maanden keert ze terug naar het adres van haar ouders (februari 1883). 

Na drie maanden vertrekt Clara Carolina naar Hoogeveen, ook hier werkt ze als dienstbode. Na slechts enkele weken keert ze in juli 1883 opnieuw terug naar haar ouderlijk huis. In september 1883 verhuist Clara Carolina naar Arnhem. Mogelijk verblijft ze op het adres van haar broer Salomon, maar het kan ook zijn dat ze bij het gezin Mozes-Koppel woont. Dit is echter niet meer na te gaan, omdat de registers uit deze periode verloren zijn gegaan. In Arnhem woont Clara Carolina tot januari 1884, ook dit keer keert ze vervolgens terug naar het adres van haar ouders. Na slechts twee of drie maanden vertrekt ze opnieuw, nu naar Lochem (maart/april 1884). Hier verblijft ze enkele maanden en verhuist dan naar Haarlem (augustus 1884).

Slechts enkele maanden later, in februari 1885, wordt ze geregistreerd in Amsterdam. Clara Carolina, 19 jaar oud, werkt er als huishoudster. Ze verblijft hier slechts enkele maanden en keert opnieuw terug naar haar geboortedorp Hengelo (augustus/september 1885). 

In november 1885, opnieuw na slechts enkele maanden, verhuist Clara Carolina naar Scherpenzeel. Het is goed denkbaar dat ze hier bij het gezin Mozes-Koppel woont, omdat deze oom en tante daar op dat moment wonen.

In de lente van 1891 komt Clara Carolina met het gezin Mozes vanuit Den Haag naar Apeldoorn. Ze vestigen zich in een woning aan de Nieuwstraat. Hierna verhuizen zij naar een adres aan de Brinklaan (1898/1899). Clara Carolina woont hier op het moment dat in 1911 haar tante Bertha overlijdt. In het voorjaar van 1916 verhuist Clara Carolina, zonder Mozes Mozes, naar Boskoop. Ze woont hier voor een periode van bijna 12,5 jaar en werkt ook hier als huishoudster.

Clara Carolina vestigt zich in de zomer van 1928 in Hengelo, op het adres van drie van haar zussen. Hier woont ze tien maanden en vertrekt dan voor een tweede keer naar Amsterdam. Na elf maanden keert ze opnieuw terug naar het adres van haar drie zussen.

In april 1931 verlaat Clara Carolina voor de laatste keer Hengelo en vestigt zich opnieuw in Apeldoorn. Haar oom Mozes Mozes is dan niet meer in leven. Clara Carolina is dan 64 jaar en wordt genoemd als huishoudster. Ze gaat inwonen bij Jakob Wolf (1867-1940), Middellaan 30, die in juni 1940 overlijdt aan ‘ouderdomszwakte’. Clara Carolina wordt lid van de aan de geloofsgemeenschap verbonden damesvereniging ‘Ateres Nosjiem’. Ook in de oorlog is ze nog lid.

In januari 1940, 73 jaar oud, wordt Clara Carolina met spoed opgenomen als patiënte binnen het Apeldoornsche Bosch. Uit de anamnese wordt duidelijk dat ze lijdt aan vasculaire dementie en dat het een eerste opname betreft. De eerste symptomen zouden zich een jaar eerder voor het eerst geopenbaard hebben. Uit de gegevens van haar kinderjaren komt naar voren dat ze alleen de lagere school heeft doorlopen en dat de ‘resultaten van het onderwijs’ worden gekwalificeerd als ‘behoorlijk’. In de dagrapporten van de politie komt het volgende beeld over deze opname naar voren: Een zeventienjarig meisje dat in betrekking is bij Jakob Wolf vertelt haar moeder dat Clara Carolina afwijkend gedrag vertoont, en dat ze om die reden niet meer naar het adres durft. De moeder van het meisje gaat in gesprek met Clara Carolina, de manier waarop Clara Carolina zou hebben gereageerd wordt door de politie als volgt omschreven ‘die hierop zo raar deed, aanval van krankzinnigheid, dat ze de politie ging waarschuwen, omreden [dat] ze bang was, dat er anders wat met de menschen gebeuren zou’. Psychiater Briët wordt ingeschakeld en hij besluit tot een spoedopname binnen het Apeldoornsche Bosch. Een toevoeging maakt duidelijk dat Clara Carolina, ondanks haar leeftijd en ziektebeeld, nog steeds verantwoordelijk was voor het huishouden. Op onbekende datum wordt ze uit de instelling ontslagen. 

Clara Carolina verhuist op 6 september 1940 naar de Middellaan 14 en op 21 oktober 1940 gaat ze wonen aan de Brinklaan 56. Op 15 maart 1941 verhuist ze naar de Van Galenstraat 11 en vervolgens wordt eind mei 1941 haar nieuwe adres: Catharina van Reesstraat 2.

In juli 1941 verhuist Clara Carolina naar de Graaf van Lijndenlaan 16, waar ze gaat wonen in het pension van Jesaias Herz (1886-1942) en Hanriëtta Herz-Leefsma (1881-1942), een Joodse echtpaar. Na een paar weken ontstaat er een conflict tussen Clara Carolina en het echtpaar Herz, de aard van de onenigheid wordt door de politie niet in het meldingsrapport genoemd. Wel verlaat Clara Carolina nog dezelfde maand het pension, en verhuist naar de Reigersweg 124, eveneens een pension. In deze periode uit een vrouw haar zorgen bij de politie, in het dagrapport staat: ‘... deze mej. Philips moet niet geheel normaal zijn en scheldt op straat’. Aangeefster zegt dat Clara Carolina haar kent als ‘zuster Van Straten’ en dat ze haar uitmaakt voor dief. Clara Carolina wordt door een agent hierop aangesproken.

Op 13 oktober 1942 verhuist Clara Carolina naar de Korte Nieuwstraat 17. Dit pension wordt bestierd door Samuel Berg (1879-1943), Mathilde Berg-Polak (1882-1943) en hun dochter Amalia Berg (1914-1943), eveneens een Joods gezin.

In de nacht van 17 op 18 november 1942 vinden er in Gelderland in verschillende plaatsen grote razzia’s plaats. In Apeldoorn wordt een onbekend aantal Joden uit hun huizen gehaald en lopend naar het plaatselijke treinstation geleid. Vandaaruit worden ze per trein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen is Clara Carolina. Een andere bron vermeldt een aantal van 67 opgepakte Joden. Het gezin Berg wordt niet opgepakt – Samuel Jacob is op dat moment mogelijk patiënt binnen het Apeldoornsche Bosch.

Clara Carolina wordt op 18 november 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Op dinsdag 24 november 1942 wordt zij, samen met 708 anderen, met transport 38 naar Auschwitz gedeporteerd. Haar zus Rebekka gaat ook mee in dit transport. De trein komt op vrijdag 27 november 1942 aan op het overslagperron van Auschwitz. Clara Carolina wordt meteen bij aankomst in het vernietigingskamp om het leven gebracht.

Regionaal Archief Zutphen, Gemeentebestuur Hengelo, Gemeentearchief Alphen aan de Rijn, Stadsarchief Amsterdam, Erfgoedcentrum Achterhoek, Liemers en Drents Archief, Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, Yad Vashem, het Nationaal Archief en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten).

17 april 2023