Verhaal

Bobby Besthof

Door: Jolanda

Eric en Bobby Besthof bij Opa en Oma van Dam in Enschede

Op 13 april 1949 schreef Isidoor van Dam uit Enschede een brief aan het Rode Kruis, waarin hij verzocht om inlichtingen over zijn vermiste kleinzoon Adolf Herman (Bobby) Besthof. Zijn 15-jarige kleinzoon was op 27 augustus 1942 door de Helmondse politie opgehaald bij zijn moeder en stiefvader op het adres Mauritslaan 10. De Helmondse politierapporten vermelden echter andere details.

Adolf Herman Besthof maakte deel uit van het gezin Van der Meulen-van Dam, welke woonachtig was in Helmond. Hij noemde zichzelf 'Bobby', want een Joodse jongen die 'Adolf' heette, dat kon eigenlijk niet. Zijn moeder, Hetty (Hattij) Wilhelmine van Dam (1902-1975), was de dochter van de bekende Enschede Joodse textielfabrikant Isidoor van Dam en Clara Samson. Het gezin van Isidoor van Dam telde drie dochters, Hetty, Minnie en Edith. Een zoon, Herman, was op 20-jarige leeftijd overleden.

Hetty trouwde in 1923 met de Duits-Joodse ingenieur Alfred Besthof, afkomstig uit Frankfurt am Main. Zij kreeg door dit huwelijk de Duitse nationaliteit. Uit deze verbintenis werden twee zonen geboren: Eric (1924) en Adolf Herman (1926-1944). Het was geen gelukkig huwelijk, want de scheiding werd in 1931 te Berlijn uitgesproken. Hetty verhuisde met haar jonge kinderen naar Nederland en werd daarmee automatisch weer Nederlandse. Vermoedelijk woonde zij met haar zonen eerst in Enschede en verhuisde daarna naar de omgeving van Den Haag. Bobby zat in 1941 in klas 3 van het Gemeentelijk Lyceum aan het Stokroosplein. Na de uitsluitingswet moest hij noodgedwongen overstappen naar het nieuw opgerichte Joods Lyceum aan de Fisherstraat. Eric volgde rond 1940 een opleiding aan de Hogere Textiel School in Enschede en verbleef bij zijn grootouders in de Emmastraat 191.

Op 17 december 1941 hertrouwde Hetty met protestantse (textiel) ingenieur Pieter Daniel (Piet) van der Meulen. Op 1 juni 1942 verhuisden Hetty en Piet met de minderjarige Bobby naar Helmond en namen intrek in de woning Mauritslaan 10. Hetty genoot vanwege dit gemengde huwelijk enige bescherming. Bovendien had zij zich al eerder uit laten schrijven uit de Joodse gemeenschap. Bobby daarentegen was officieel stateloos en Joods (indertijd geboren uit een Joodse moeder).

Joodsche Raad Enschede

Naar aanleiding van een aantal sabotagedaden vonden op 12 en 13 september 1941 in verschillende Twentse steden razzia's plaats. In Enschede werden 66 Joden opgepakt en twee dagen later op transport gesteld naar concentratiekamp Mauthausen. Toen na vijf weken de eerste overlijdensberichten uit Mauthausen binnenkwamen, was de Joodse gemeenschap gewaarschuwd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de 20-jarige Eric Besthof in december 1941 de benen nam en via België, Frankrijk, Algiers, Marokko, Bermuda, Cuba, Mexico, USA, Canada naar Engeland vluchtte om zich aan te sluiten bij de Prinses Irene Brigade.

De Joodsche Raad in Enschede bestond uit het driemanschap Sig Menko, Isidoor van Dam en Gerard Sanders. Het was een provinciale afdeling, die zich sterk verzette tegen het gezagsgetrouwe beleid. Eerst werden vanaf juni 1942 de grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag jodenvrij gemaakt, daarna kwam de rest van Nederland regionaal aan de beurt. De Enschedese Joodsche Raad regelde onderduikadressen voor haar Joodsche gemeenschap, tenminste voor degenen die dat wilde. Grootvader Isidoor van Dam zat tot over zijn oren in het verzet. Het is een raadsel waarom Bobby zich op 28 augustus 1942 'vrijwillig' meldde voor deportatie. Zijn broer was er al van door gegaan.

In het Helmondse politierapportenboek staat vermeld dat Peter Klaus Koppel, Max Koppel, Herta Koppel-Cohn en Adolf Herman (Bobby) Besthof zich op 28 augustus 1942 om 10.15 uur 'ten burele' melden. Op een gegeven moment zijn zij heimelijk en onder bewaking op de trein naar Eindhoven gezet. In Eindhoven werden zij bij het klaarstaande Jodentransport gevoegd richting verzamelplaats Den Bosch. In dit transport bevond zich ook Rosina Hertzberger, de zus van verzetsman Maurits Hertzberger uit Stiphout. Om zo weinig mogelijk aandacht te trekken vertrok de trein in de avonduren richting Westerbork. Vanaf het station Hooghalen moesten zij met hun bagage nog vijf kilometers naar het kamp lopen. Zij kwamen tegen middernacht in het Judendurchgangslager aan. Een directe treinverbinding met het kamp bestond toen nog niet. Pas in oktober 1942 had de Nederlandsche Spoorwegen een directe spooraansluiting met het kamp gereed. Er werden vanaf die datum ook vee- en goederenwagons ingezet.

De betreffende registratiekaartjes van de Joodsche Raad zijn achterhaald. Hierop staat de transportdatum naar Auschwitz vermeld: T 31 augustus 1942. Echter bij Bobby staat nog een extra aanwijzing: '10-09-1942 D'. Dit betekent dat Bobby tot deze datum in het Durchgangslager Niederkirch, de Duitse naam voor het Poolse Dollna, verbleef.

Cosel en de Schmeltkampen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden de nazi’s behoefte aan arbeidskrachten om wegen en verdedigingswerken aan te leggen of om te werken in de omvangrijke nieuwe wapenindustrie. Joden werden gedwongen het zwaarste werk te verrichten, zij werden uitgehongerd en mishandeld tot de dood erop volgde. Eind 1940 benoemde Heinrich Himmler Albrecht Schmelt tot 'gevolmachtigde' voor de inzet van niet-Duitse arbeid in Silezië. Aanvankelijk verhuurde ‘Organisation Schmelt’ vooral Joden aan bouwbedrijven, die werkten aan de aanleg van de Reichsautobahn van Breslau naar Gleiwitz. Er ontstonden in Silezië honderden kleine kampen voor dwangarbeiders. Er waren zeven Durchgangslager: Johannsdorff, Eichtal, Ottmuth, Gogolin, Sakrau, Sankt-Annaberg en Niederkirch.

Albrecht Schmelt kreeg toestemming van Himmler om treinen, die uit West-Europa op weg waren naar Auschwitz, te laten stoppen in Cosel (nu Kedzierzyn-Kozle), een stadje aan de spoorlijn ongeveer 80 kilometer westelijk van Auschwitz. Hij mocht uit deze treinen mannen selecteren voor werk in zijn organisatie. Tussen 28 augustus en 10 december 1942 werden door 'Dienststelle Schmelt' ongeveer 9600 mannen uit 39 treinen naar Auschwitz gehaald. Zij waren afkomstig uit Frankrijk en België en 3400 van hen kwamen met 18 treinen uit Westerbork.

De trein uit Westerbork (Hooghalen)

In de vroege ochtend van dinsdag 31 augustus 1942 was een lege passagierstrein vanuit Groningen vertrokken en na een rangeermanoeuvre in Beilen arriveerde deze trein om 09.58 uur op het station in Hooghalen. Ongeveer 560 voornamelijk Brabantse Joden waren anderhalf uur eerder met hun bagage vertrokken uit het kamp Westerbork. Zij stonden te wachten en konden meteen instappen. In de avond van 1 september stopte de trein 80 kilometer vóór Auschwitz bij de plaats Cosel. Circa 200 mannen tussen 15 en 50 jaar werden met veel geweld uit de treinwagons gehaald. Vervolgens reed de trein met bejaarden, vrouwen en kinderen rechtstreeks door naar een van de gaskamers in Auschwitz, das weisse Haus, een tot gaskamer verbouwde boerderij in de bossen achter de barakken.

De achtergebleven mannen op het station in Cosel werden onder bedwang gehouden en beroofd van hun bagage, dekens en andere waardevolle zaken. Open vrachtwagens brachten de gedeporteerden naar het Durchgangslager Niederkirch, waar zij hun intrek moesten nemen in vuile en van luizen vergeven barakken. Poolse Joden, die daar aanwezig waren, vertelden hen hoe ze zich moesten gedragen en schoren hen kaal. De burgerkleding, die zij aan hadden, mochten zij behouden.

Op 10 september 1942 droeg men de groep over aan het Konzentrationslager Fürstengrube in Opper-Silezië. In dit concentratiekamp werd dwangarbeid verricht in en rondom de kolenmijn Fürstengrube, een onderdeel van IG Farben. In de periode september 1942 tot augustus 1943 kwam ongeveer de helft van de gedeporteerden om door honger, uitputing en mijnongevallen. De meeste mannen vonden hier de dood en werden begraven in een anoniem graf op het terrein van Fürstengrube.

De overlevenden van de groep kwamen in de zomer van 1943 in het kleinere werkkamp Gräditz terecht, waar hun aantal opnieuw reduceerde als gevolg van een tyfusepidemie. Begin 1944 ging een deel naar Faulbrück, een Nebenlager van Gross-Rosen, een ander deel bleef in Gräditz. Zij werden in augustus 1944 verdeeld over een aantal kampen van Gross-Rosen. Slechts 6 mannen uit het Westerbork transport van 31 augustus 1942 keerden in 1945 terug naar Nederland.

Vermoedelijk zijn Bobby Besthof en Max Koppel in Fürstengrube of Gräditz gestorven. Het begrip 'Midden-Europa' achter hun sterfdatum 31 maart 1944 heeft dankzij het grootschalig onderzoek van Herman van Rens en Annelies Wilms een nieuwe betekenis gekregen. Zij hebben baanbrekend werk verricht met hun research naar de werkkampen in Opper- en Neder Silezië.

In 1942 zijn totaal 9600 mannen bij de plaats Cosel uit de trein naar Auschwitz gehaald. Hiervan hebben 873 personen de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog overleefd. Onder hen 193 Joodse mannen uit Westerbork.

Op verzoek van de familie werd voor Bobby Besthof een struikelsteen geplaatst voor het huis van zijn grootouders in de Emmastraat in Enschede. Zijn laatste woonadres was Mauritslaan 10 in Helmond.

Geschreven door Jolanda Bakker, redactielid Helmonds Heem, Heemkundekring Helmont

https://www.heemkundekringhelmont.nl/hheem/scans/Helmonds%20Heem%2057.pdf

Bronnen:

www.tracesofwar.nl

www.oorlogsbronnen.nl

www.tenhumbergreinhard.de

www.ushmm.org

www.arolsen-archives.org

https://www.bundesarchiv.de

Niet vergeten, struikelstenen in Helmond, Heemkundekring Helmont, ISBN 978 90 82755718

Media bestand