Verhaal

Schoontje Becht-Beugeltas

Door: Dennis

Schoontje was een oudere zus van mijn oma, Rebecca Beugeltas, en dus een oudtante van mij. De zussen groeiden op in een kelderwoning in de Rapenburgerstraat in een gezin dat uit vader Levie, moeder Margarethe en hun 4 dochters en 6 zoons bestond. Als ongeschoold arbeider verdiende Levie een tijdje de kost als diamantslijper, maar door slechte longen en een dalende arbeidsvraag was hij aangewezen op los werk als kruier.

Moeder Margarethe overleed op jonge leeftijd en Schoontje moest als oudste nog thuis wonende dochter de huishoudelijke taken overnemen, inclusief de verzorging van de jongste kinderen. Mijn oma hielp haar een handje maar omdat zij daardoor niet meer naar school ging werd ze al snel naar het Centraal Israëlitisch Weeshuis in Utrecht gestuurd, waar zij basisonderwijs kreeg en meedraaide in de huishouding. Op haar negentiende keerde ze terug naar huis en ging werken als kindermeisje en huishoudelijke hulp.

Ook het jongste kind in de familie, Joseph (Joop), dreigde onderwijs mis te lopen en werd door de Berg Stichting naar hun kindertehuis in Laren gestuurd. Aansluitend volgde hij onderwijs in de Rijksopvoedingsgestichten Amersfoort en Doetinchem. Maar uiteindelijk leerde hij in het psychiatrische ziekenhuis Het Apeldoornsche Bosch het beroep van psychiatrisch verpleegkundige. Joop zou als enige van het gezin een diploma halen voor hoger onderwijs: bij terugkeer naar Amsterdam in 1938 had hij het diploma Zwarte Kruis op zak en begon hij bij het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis aan een vervolgopleiding tot regulier verpleegkundige.

Schoontje trouwde met de niet-Joodse Philip Becht, chauffeur van beroep, en ze gingen wonen op het Waterlooplein, tegenover de speelplaats. Het echtpaar bleef kinderloos. Mijn oma was ondertussen ook getrouwd met een niet-Joodse man, fabrieksarbeider Gerrit Koopman, en zij kregen behalve mijn vader nog een zoon.

Tijdens de bezetting besloot Schoontje zich niet te laten registreren als Joods onderdaan. Ze moest gedacht hebben door haar huwelijk veilig te zijn. Daarbij zat er bij de bewoners van het Waterlooplein de schrik al vroeg in: ze werden regelmatig lastig gevallen door WA-troepen van de NSB die de buurt op stelten zetten. Tijdens een confrontatie met een knokploeg in februari 1941 bleef WA-man Koot dodelijk verwond op straat liggen, praktisch voor de deur van Philip en Schoontje. Bij een van de razzia’s die volgden als wraak op het ontluikende publiekelijke verzet werd een neef van Schoontje opgepakt en in Mauthausen vermoord. Dit alles zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat ze koos voor een leven in de luwte: er is van haar geen registratie van het verplichte Persoonsbewijs in 1941 bekend en ook geen registratie bij de Joodse Raad.

Eind 1942 verbleef Schoontje een tijd in het NIZ. Onduidelijk is of zij er als patiënt of er in de onderduik was, temeer omdat Joop er als verpleegkundige een kamer had in het aanpalende Rosenthal-May zusterhuis. Mijn oma bezat een aantal ansichtkaarten van Philip uit die periode, gericht aan Schoontje in het ziekenhuis.

In het voorjaar van 1943 besloten Philip, Schoontje en Joop te vluchten naar Zwitserland. Mijn oma kreeg nog een kaart uit Frankrijk met de boodschap dat alles goed was daar, en dat zij ook moesten komen. Maar, het trio werd onderweg naar de Zwitserse grens gearresteerd en vastgezet in Besançon. Op 11 mei 1943 kreeg mijn oma bericht van de Franse politie dat ze waren opgepakt. Daarna hoorde ze nooit meer wat, tot in 1955 de Oorlogsgravenstichting aan de deur klopte.

Philip werd - als niet-Joodse man - van Schoontje en Joop gescheiden en belandde in Frontstalag 122 te Compiègne, een kamp waar voornamelijk politiek gevangenen zaten. Schoontje en Joop kwamen in Drancy terecht, het doorvoerkamp voor Joden bij Parijs. Philip had gedurende zijn verblijf in het kamp – tot januari 1944 - bepaalde privileges en mocht zijn vrouw schrijven. Maar, de brieven bleven onbeantwoord. Philip werd in het kader van Aktion Meerschaum afgevoerd naar KZ Buchenwald waar hij tot de sluiting van het kamp bleef.

Joop moest in juni 1943 op transport naar Auschwitz en werd direct na aankomst vermoord. Schoontje volgde een maand later, met transport 57. Zij werd geselecteerd voor dwangarbeid en zou tot aan de opheffing van het kamp in Birkenau blijven. Met een dodenmars kwam zij in januari 1945 in Bergen-Belsen aan en toen er enkele weken later 500 vrouwen werden gevraagd voor werk in een fabriek zal zij niet lang hebben moeten twijfelen: alles was beter dan de ellende van het door tyfus getroffen en met gevangenen overspoelde Bergen-Belsen. Na een erbarmelijk transport kwamen de vrouwen aan in KZ Venusberg, een satellietkamp van KZ Flossenbürg, waar in een nabijgelegen fabrieksgebouw onderdelen voor vliegtuigbouwer Junker in elkaar moesten worden gezet. Van een eerder transport waren al 500 Joodse vrouwen aanwezig in het kamp. Uit Bergen-Belsen werd tyfus meegenomen en de ziekte hield flink huis in Venusberg. Er was weinig te eten, de hygiëne was zeer slecht en de gevangenen werden vernederd en mishandeld door fanatieke Aufseherinnen. Na twee maanden moest het kamp worden gesloten en begon een twee weken durende helletocht per trein over het gebombardeerde spoor. Door het ontbreken van voeding en nauwelijks te drinken overleden er ongeveer 400 vrouwen. Bij aankomst van de trein in Mauthausen wachtte de volgende dag de bevrijding door het Amerikaanse leger.

Schoontje was ziek en werd verpleegd in het 130e Evacuation Hospital van het Amerikaanse leger dat in het kamp was opgezet. Ze kon waarschijnlijk zelf niet meer schrijven en werd onder een verkeerde naam geregistreerd: Schuali Becht. Na een maand, op 6 juni 1945, werd ze overgeplaatst naar een ziekenhuis in de Franse bezettingszone: het Hôpital d’évacuation Militaire 413 in Reichenau aan de Bodensee. Ook daar kon ze zich niet goed verstaanbaar maken en noteerden ze haar gegevens fonetisch: Schoontje Becht werd Schronte Becate. Ze gaf het adres van mijn oma op, maar ook dat viel verkeerd uit: Bloedstraat werd Strass Bloid. Mijn oma kon niet op tijd worden bereikt.

Op 20 juni 1945 overleed Schoontje en werd ze begraven op de begraafplaats van de psychiatrische instelling waarin het ziekenhuis tijdelijk was gevestigd. Ook Philip had de bevrijding nog meegemaakt. Hij bezweek op 25 mei 1945 in Theresiënstadt - waar hij met een dodenmars vanuit Buchenwald naar toe werd gestuurd - aan extreme vermagering en een ontsteking aan de hartspier.

In 1952 begon de Oorlogsgravenstichting met het inrichten van een ereveld in Frankfurt am Main voor Nederlandse slachtoffers die omkwamen in Zuid-Duitsland, en wilde zij de stoffelijke resten van Schoontje daar herbegraven. Mijn oma kreeg in 1955 voor het eerst te horen waar haar zus aan haar einde kwam en waar zij al die tijd lag begraven.

Het enige wat Philip en Schoontje hebben nagelaten zijn een paar foto’s en ansichtkaarten, die na hun vlucht in het bezit van mijn oma waren gekomen. Recent ontdekte ik twee van Philips brieven die hij schreef aan zijn vrouw in Drancy in het archief van het Mémorial de la Shoah in Parijs, waar Schoontje en Joop ook worden herinnerd op een namenmonument ter ere van alle Joden die vanuit Frankrijk naar het oosten werden getransporteerd en nooit terugkeerden.

Mijn oma was buiten een schoonzus en een nichtje als enige van het gezin Beugeltas overgebleven en ze zou - zelf ook niet gespaard gebleven van een vernederende vervolging - nooit praten over dit verdriet.

Alle rechten voorbehouden